Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoeker;
- mevrouw S. Ramlal, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
Rechtbank Rotterdam
Op 13 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, die in financiële problemen verkeert, een verzoek heeft ingediend om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker heeft op 7 februari 2024 een verzoekschrift ingediend, waarin hij vroeg om een moratorium van zes maanden, zodat hij niet ontruimd zou worden uit zijn huurwoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker zijn huur voor februari en maart 2024 heeft betaald en dat zijn financiële situatie voldoende stabiel is om de lopende lasten te kunnen voldoen. De verweerster, Stichting Woonbron, is niet verschenen op de zitting en heeft geen verweer gevoerd.
De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet. Aangezien verzoeker een vonnis tot ontruiming had ontvangen, was er inderdaad sprake van een dergelijke situatie. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven wonen en een minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, afgewogen tegen de belangen van de verweerster, die het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren. De rechtbank oordeelde dat het belang van verzoeker zwaarder weegt, vooral omdat hij voldoende waarborgen heeft dat de huur tijdig zal worden betaald.
De rechtbank heeft daarom het verzoek tot het moratorium toegewezen, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens heeft de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond. De uitspraak is gedaan door mr. M. Aukema, rechter, en is openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.