ECLI:NL:RBROT:2024:2454

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
FT EA 24/173/ FT EA 24/174
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een schuldenaar in het kader van de Faillissementswet

Op 13 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, die in financiële problemen verkeert, een verzoek heeft ingediend om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker heeft op 7 februari 2024 een verzoekschrift ingediend, waarin hij vroeg om een moratorium van zes maanden, zodat hij niet ontruimd zou worden uit zijn huurwoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker zijn huur voor februari en maart 2024 heeft betaald en dat zijn financiële situatie voldoende stabiel is om de lopende lasten te kunnen voldoen. De verweerster, Stichting Woonbron, is niet verschenen op de zitting en heeft geen verweer gevoerd.

De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet. Aangezien verzoeker een vonnis tot ontruiming had ontvangen, was er inderdaad sprake van een dergelijke situatie. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven wonen en een minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, afgewogen tegen de belangen van de verweerster, die het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren. De rechtbank oordeelde dat het belang van verzoeker zwaarder weegt, vooral omdat hij voldoende waarborgen heeft dat de huur tijdig zal worden betaald.

De rechtbank heeft daarom het verzoek tot het moratorium toegewezen, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens heeft de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond. De uitspraak is gedaan door mr. M. Aukema, rechter, en is openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 13 maart 2024
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 7 februari 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 8 februari 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 6 maart 2024.
Ter zitting van 6 maart 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw S. Ramlal, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
Stichting Woonbron, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 12 januari 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker ontvangt, sinds januari 2024, inkomen uit een PW-uitkering. Daarvoor werkte verzoeker in loondienst, maar werd er geen loon uitbetaald. Verzoeker gaat hier (mogelijk) een procedure over voeren. Vanaf februari 2024 is de financiele situatie van verzoeker voldoende stabiel om de vaste lasten te kunnen betalen. De kale huur van verzoeker bedraagt € 575,02. De schuldhulpverlener heeft tijdens de zitting verklaard dat de huur van maart 2024 op 28 februari 2024 door de budgetbeheerder is voldaan. Door budgetbeheer wordt ook gewaarborgd dat de lopende termijnen (tijdig) worden voldaan.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 12 januari 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 24 januari 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 13 februari 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 12 januari 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft aangetoond dat de huur van maart 2024 tijdig is betaald. Daarnaast heeft verzoeker budgetbeheer, waardoor voldoende gewaarborgd wordt dat de lopende termijnen zullen worden betaald. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 12 januari 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 8 februari 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat SHV die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.