ECLI:NL:RBROT:2024:2452

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
C/10/671696 / JE RK 24-40
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 februari 2024 uitspraak gedaan over een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling (OTS) en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [kind]. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) had op 4 januari 2024 een verzoek ingediend om de OTS van [kind] te verlengen voor de duur van een jaar, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin. Tijdens de mondelinge behandeling, die op dezelfde datum plaatsvond, was de vader van [kind] aanwezig, terwijl de moeder niet verscheen, ondanks dat zij correct was opgeroepen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [kind] momenteel bij de vader woont en dat dit goed gaat. Er is geen specifieke hulpbehoefte geconstateerd en er is de afgelopen periode geen feitelijke uitvoering gegeven aan de OTS. De vader heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI, stellende dat de betrokkenheid van de GI niet meer nodig is, aangezien [kind] goed functioneert en contact heeft met beide ouders.

De kinderrechter heeft overwogen dat er onvoldoende bewijs is voor een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [kind]. De kinderrechter concludeert dat de huidige situatie, waarin [kind] bij de vader woont en goed functioneert, geen verlenging van de OTS en de machtiging tot uithuisplaatsing rechtvaardigt. Het verzoek van de GI is dan ook afgewezen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/671696 / JE RK 24-40
Datum uitspraak: 20 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[kind],
geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats], hierna te noemen: [kind].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[naam 2],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 4 januari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op dezelfde datum.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [kind], die voorafgaand aan de zitting is gehoord;
  • de vader;
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 3].
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [kind].
2.2.
[kind] woont bij de vader.
2.3.
Bij beschikking van 28 februari 2023 is de ondertoezichtstelling van [kind] verlengd tot 28 februari 2024. Bij die beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] in een netwerkpleeggezin verleend tot 28 februari 2024.

3.Het verzoek

De GI verzoekt – ter zitting – een verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind] voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] in een netwerkpleeggezin, te weten bij de ouder zonder gezag, voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de GI

De GI handhaaft ter zitting het verzoek en licht het volgende toe. Momenteel is er geen zicht op het gezin, waardoor een verlenging van de maatregelen noodzakelijk is. Ondanks de inzet van de jeugdbeschermer is het de afgelopen periode niet gelukt om contact te krijgen met het gezin. Dit heeft mede als gevolg dat er nog geen persoonlijkheidsonderzoek is verricht.

5.Het standpunt van de vader

De vader voert verweer tegen het verzoek van de GI. De betrokkenheid van de GI is niet (meer) nodig. Het gaat goed met [kind]. Hij verblijft bij de vader, hij gaat naar school en hij werkt. Daarnaast heeft [kind] (structureel) contact met de moeder en de vader heeft ook goed contact met de moeder.

6.De beoordeling

De kinderrechter overweegt het volgende. Onvoldoende is gebleken dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. [kind] woont bij de vader en dit gaat goed: hij gaat naar school, loopt stage en hij heeft structureel contact met de moeder. [kind] geeft aan geen specifieke hulpbehoefte te hebben. Ook de vader benoemt momenteel geen specifieke hulpbehoefte. Bovendien blijkt dat de afgelopen periode feitelijk geen echte uitvoering is gegeven aan de ondertoezichtstelling. Voorgaande betekent niet dat er geen zorgen zijn over [kind]. Hij heeft veel meegemaakt in zijn leven, mede als gevolg waarvan hij last ervaart van de betrokkenheid van de GI en een goede samenwerking met hen niet lukt. Tegelijkertijd is voor nu de jeugdreclassering betrokken bij [kind], mede als gevolg waarvan [kind] verplicht is zich te houden aan de (veiligheid)afspraken en waardoor er voldoende zicht blijft op zijn ontwikkeling. Dit begrijp [kind]. De kinderrechter vertrouwt erop dat [kind] en de beide ouders in staat zijn om samen een omgeving te creëren waar [kind] op een veilige manier kan opgroeien en ontwikkelen, zo nodig in samenwerking met de jeugdreclassering. Dit betekent dat het verzoek zal worden afgewezen.

7.De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024 door mr. M.P.G. Rietbergen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. V. Lankhaar als griffier, en op schrift gesteld op 27 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.