ECLI:NL:RBROT:2024:2446

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
10/016294-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Vrijspraak poging doodslag en veroordeling voor bedreiging en vernieling na beschieting van een woning.

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtelijke kwestie. De verdachte, geboren in 2005, werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot doodslag door het beschieten van een woning. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de verdachte opzettelijk de dood van de bewoonster of haar zoon op het oog had. De rechtbank concludeerde dat er geen aanmerkelijke kans op de dood bestond, aangezien de slachtoffers zich op een hogere verdieping bevonden en er geen projectiel in de woonkamer was aangetroffen.

De rechtbank heeft de verdachte echter wel schuldig bevonden aan het medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het medeplegen van vernieling. De verdachte had een actieve rol gespeeld in de voorbereiding en uitvoering van de feiten, door instructies te geven aan de medeverdachte die daadwerkelijk het vuurwapen hanteerde. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

De verdachte is veroordeeld tot 150 dagen jeugddetentie, waarvan 103 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 60 uren opgelegd. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder materiële en immateriële schade, en de verdachte is hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor deze schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/016294-23
Datum uitspraak: 22 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2005,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] [postcode] [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. L. Janse, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 8 februari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J.A. de Bruijn heeft gevorderd:
- bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 180 dagen met aftrek
van voorarrest, waarvan 133 dagenvoorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar met
bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd (met uitzondering van meewerken
aan multisysteemtherapie en aan een IFA-coach);
- met opdracht aan de (jeugd)reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van
voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit medeplegen van een poging doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdachte heeft een grotere rol gehad dan hij zelf doet voorkomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat als je door een raam van een woning schiet, iemand die in die woning aanwezig is, dodelijk geraakt kan worden.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat er van boos opzet op de dood van de bewoonster van de woning (hierna: de aangeefster) en/of haar zoon geen sprake was. Met andere woorden, er is geen bewijs voor de stelling dat verdachte en de medeverdachten uit zijn geweest op de dood van de aangeefster en/of haar zoon. De instructie die voorafgaand het schietincident aan de schutter is verstuurd, te weten “
die deur met graffiti eerst.
Moet tik tak met klok geschreven worden dan moet hij minimaal 3x schieten goed reloaden”duidt naar het oordeel van de rechtbank op een bedreigende boodschap. Er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken die het tegendeel aannemelijk maken.
De vraag is vervolgens of de verdachte en zijn medeverdachten voorwaardelijk opzet op doodslag hebben gehad, het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt. Het schieten met een vuurwapen, bij uitstek geschikt om iemand mee te doden, kan onder omstandigheden zeker een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrengen. Het is evenwel vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat het bestaan van een aanmerkelijke kans empirisch moet worden benaderd. Het moet gaan om een feitelijk aanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval de dood van de aangeefster en/of haar zoon. Daarbij mag de aard van het risico en het gevaarzettende karakter van de gedraging geen indicator vormen, aldus de Hoge Raad.
In het licht van deze vaste jurisprudentie komt de rechtbank in de onderhavige zaak tot de conclusie dat er geen feitelijk aanmerkelijke kans bestond op de dood van de aangeefster en/of haar zoon. Beide personen bevonden zich niet in de woonkamer op het moment dat het woonkamerraam werd beschoten. Zij bevonden zich op een hoger geleden verdieping van de woning. In de ruit van de woonkamer is een schotbeschadiging aangetroffen. Door de politie is in de woonkamer geen projectiel gevonden dat de doorschotbeschadiging heeft veroorzaakt.
Gelet op deze omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen dat er een aanmerkelijke kans op de dood van bestond, waardoor er geen voorwaardelijk opzet bij de verdachte kan worden aangenomen. Evenmin was er sprake van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zware mishandeling. Voor een poging tot zware mishandeling is vereist het (voorwaardelijk) opzet om een ander zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank hiervoor ook onvoldoende aanknopingspunten in het dossier. Nu het gronddelict - of een daarvan: poging doodslag of poging zware mishandeling - niet kan worden bewezen, kan evenmin bewezen worden geacht dat de verdachte zich hieraan door uitlokking of medeplichtigheid schuldig heeft gemaakt.
Het voorgaande, in samenhang bezien, leidt tot de conclusie dat de rechtbank de verdachte integraal zal vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 2 en feit 3
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder feit 2 en feit 3 primair en subsidiaire ten laste gelegde en dat van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten alleen het meer subsidiaire wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte was slechts een tussenpersoon die behulpzaam is geweest bij het plegen van deze feiten. Hij was niet aanwezig bij de uitvoering ervan. De verdachte heeft niet de schutter geregeld, noch het vuurwapen en/of de spuitbus in bezit gehad. De verdachte heeft evenmin de schutter betaald.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan de wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 26 november 2022 rond 1:30 uur de woning aan de [adres 2] beschoten. De verdachte heeft voorafgaand, tijdens en na het schietincident contact gehad met medeverdachte [medeverdachte 1] , wiens telefoonnummer de verdachte in zijn telefoon onder de naam “
[naam]” had opgeslagen. De verdachte heeft op 25 november 2022 een snorder voor medeverdachte [medeverdachte 1] geregeld, die medeverdachte [medeverdachte 1] van Amsterdam naar Krimpen aan den IJssel en terug zou brengen.
De verdachte heeft meerdere instructies gegeven aan medeverdachte [medeverdachte 1] . Op 26 november 2022 stuurt hij aan medeverdachte [medeverdachte 1] om 00:34 het volgende chatbericht:
“Film aub. Neem alles ook mee terug. Typ als je hebt vezien”(de rechtbank begrijpt ‘gezien’).
Voorafgaand aan het schietincident, stuurt de verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 1] , naar eigen zeggen op het moment dat medeverdachte [medeverdachte 1] met de snorder op weg naar Krimpen aan den IJssel is, een screenshot met de woorden: “
Ol die deur met graffiti eerst. Moet tik tak met klok geschreven worden dan moet hij minimaal 3x schieten goed reloaden”. Uit onderzoek blijkt dat er minstens 1 keer op de woning is geschoten en dat op de voordeur met zwarte verf de woorden “
Tik Tak’en er een cirkel met daarin de letter L op was aangebracht. Vier minuten na het schietincident ontvangt de verdachte op zijn telefoon een video waarop de beschieting van de woning aan de [adres 2] te zien is.
Uit dit samenstel van feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] en - (een)onbekend gebleven - opdrachtgever(s)/mededader(s) sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Hoewel medeverdachte [medeverdachte 1] verantwoordelijk was voor de uitvoering ter plaatse, heeft de verdachte door voornoemde gedragingen voorafgaand aan en tijdens de uitvoering een wezenlijke bijdrage aan de totstandkoming van de feiten geleverd. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte als medepleger daarvan kan worden beschouwd.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht het onder feit 2 primair en het onder feit 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 26 november 2022 te Krimpen aan den IJssel, tezamen en in
vereniging met anderen, [slachtoffer 1]
en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- met een vuurwapen door een raam van een woning gelegen aan de [adres 2] ,
te schieten en
- ( daarbij) met verf op de voordeur van voornoemde woning de
woorden “TIK TAK” en een klok te spuiten;
3.
hij op 26 november 2022 te Krimpen aan den IJssel,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk (een raam en de voordeur van) een gebouw,
gelegen aan de [adres 2] , toebehorende aan Qua-wonen heeft vernield en/of beschadigd door
- met een vuurwapen door een raam van voornoemd gebouw, , te schieten en- op de voordeur van voornoemd gebouw, verf te spuiten;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan
worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
2. primair

medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

3. primair
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
Op 26 november 2022 is er tijdens de nachtelijke uren met een vuurwapen geschoten op een woning waar op dat moment de bewoonster en haar zoon aanwezig waren. Voorts werd er met zwarte verfspray “Tik Tak” en een klok op de voordeur van deze woning gespoten. De verdachte, op dat moment 17 jaar oud, heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van deze ernstige bedreiging door zijn mededader - degene die feitelijk op de woning heeft geschoten en de boodschap op de voordeur heeft aangebracht - daarbij aan te sturen. De gevolgen voor de bewoners van de beschoten woning zijn zeer verstrekkend geweest. Los van de materiële schade aan de woning, hebben zij op last van de burgermeester een aantal maanden de woning moeten verlaten. Bovendien blijkt uit de onderbouwing van hun vorderingen benadeelde partij dat het schietincident een grote negatieve impact heeft gehad op hun dagelijks functioneren. De verdachte heeft er kennelijk niet bij stilgestaan hoe traumatiserend een dergelijk incident voor de bewoners kan zijn. Bovendien hebben delicten als de onderhavige een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengen bij de burgers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Wel is gebleken dat de verdachte na het plegen van de bewezen verklaarde feiten door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam op 4 mei 2023 is veroordeeld wegens het medeplegen van winkelovervallen, een straatroof en een openlijke geweldpleging tot 150 dagen jeugddetentie waarvan 110 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 Jaren.
De rechtbank zal hier bij de strafoplegging rekening mee houden.
7.3.2.
Rapportages /en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 september 2023. De Raad adviseert de rechtbank de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen
onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte
- naar school/stage gaat volgens rooster,
- meewerkt aan systeemtherapie,
- meewerkt aan de hulpverlening vanuit IFA of een soortgelijke vorm van
hulpverlening,
- meewerkt aan de behandeling vanuit Inforsa of een soortgelijke instelling,
- inzicht geeft in zijn (online) sociaal netwerk in de gesprekken met zijn
IFA-coach,
- meewerkt aan de hulpverlening die door de jeugdreclasseerder nodig wordt
geacht,
- op geen enkele wijze contact opneemt of laat opnemen met het slachtoffer/de
slachtoffers,
- op geen enkele wijze contact opneemt of laat opnemen met de medeverdachten,
- zich houdt aan het gebiedsverbod in Krimpen aan den IJssel,
waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten Jeugdbescherming te Amsterdam opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de
voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. De
meerderjarige is daarbij van rechtswege verplicht zijn medewerking te verlenen
aan het vaststellen van zijn identiteit en aan reclasseringstoezicht, de
medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: Jeugdbescherming) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 6 februari 2024.
Indien de verdachte schuldig wordt bevonden adviseert Jeugdbescherming een
maatregel Toezicht & Begeleiding. Bij deze maatregel adviseert Jeugdbescherming onderstaande voorwaarden.
-Meewerken met behandeling van Inforsa omtrent het maken van een delict analyse, inzicht geven in het (online) sociale netwerk en diagnostiek en (individuele als systemische) behandeling;
- Meewerken met de begeleiding van IFA omtrent het maken van een delict analyse en
inzicht geven in het (online) sociale netwerk;
- Naar school/stage volgens rooster;
- Meewerken aan herstel in de vertrouwensband en relatie tussen de verdachte en zijn moeder door middel van systemische behandeling vanuit Inforsa of een soortgelijke organisatie;
- Meewerken aan het behouden van een positieve dagbesteding (werk, stage).
Jeugdbescherming ziet daarnaast dat, nu de verdachte de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, dat de verdachte tevens gebaat zou zijn bij de strakkere grenzen welke gehanteerd worden door Reclassering Nederland. Een overdracht naar de volwassenreclassering ziet Jeugdbescherming dan ook als positief.
Ter terechtzitting heeft jeugdreclasserder [persoon A] toegelicht dat door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden inmiddels deels zijn achterhaald. Systeemtherapie en hulpverlening van een IFA-coach zijn niet langer noodzakelijk. Via Inforsa is nog wel een maatschappelijk [naam] betrokken, deze begeleiding dient te worden voortgezet. De maatschappelijk [naam] kan de verdachte helpen bij het vinden van een vervolgverblijfplaats, zoals een kamertraject.
[persoon B] , Orthopedagoog-Generalist NVO heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 februari 2023. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in. Er is bij verdachte geen psychische stoornis noch verstandelijk handicap vastgesteld. Bij verdachte is geen sprake van een psychische stoornis die in de weg zou kunnen hebben gestaan bij alternatieve gedragskeuzes. Vanuit gedragsdeskundig oogpunt is er derhalve geen grond om bij bewezenverklaring van de feiten te adviseren tot een vermindering van de toerekeningsvatbaarheid. Er worden enkele risicofactoren en een aantal beschermende factoren gezien, derhalve wordt het risico op recidive als laag-matig ingeschat. Hierbij wordt aangetekend dat met name de zorgen over het morele functioneren de nadruk verdient. Dit en het voortzetten van de adequate dagbesteding, in de vorm van school, en minimaliseren van omgang met antisociale contacten is naar mening van onderzoeker het meest van belang. Gezien het ontbreken van een psychische stoornis en/of verstandelijke handicap zijn er geen gronden om een advies voor begeleiding of behandeling in een juridisch kader uit te
brengen.
De rechtbank heeft acht geslagen op voornoemde rapporten en adviezen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een stevige jeugddetentie. In de persoon van de verdachte ziet de rechtbank echter aanleiding om het onvoorwaardelijk deel van de jeugddetentie gelijk te stellen aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft vastgezeten en aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie van een langere duur op te leggen met daaraan gekoppeld de hierna te noemen bijzondere voorwaarden.
De verdachte zal daarnaast nog een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, moeten verrichten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd,
[slachtoffer 1], ter zake van de onder 1, 2, en 3 tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij heeft mr. F.J. M. Hamers, advocaat te Rotterdam gemachtigd om haar te vertegenwoordigen in verband met het verzoek tot schadevergoeding.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 23.087,50 aan materiële schade bestaande uit:
een bedrag van € 4.000,00 aan immateriële schade en € 2.000,00 aan nader te onderbouwen schade. Uit de toelichting volgt dat deze nader te onderbouwen schade nog niet is gevorderd dan wel niet bekend is dan wel toekomstig is. Het betreft zowel materiële als immateriële schade. Gevorderd wordt om de schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade voor wat betreft de jaloezieën, de kleding en verzorgingsproducten toewijsbaar zijn.
De officier van justitie refereert zich voor wat de gevorderde schade met betrekking tot de studievertraging betreft aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie acht toewijzing van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 2.500,00 passend en stelt zich op het standpunt de benadeelde partij voor de overig gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de gevorderde nader te onderbouwen schade à € 2.000,00 dient de benadeelde partij eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard. De officier van justitie vordert hoofdelijke toewijzing inclusief wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd ten aanzien van de gevorderde materiële schade met betrekking tot de jaloezieën, kleding en verzorgingsproducten.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade met betrekking tot de studievertraging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Stukken die een causaal verband tussen de bewezenverklaarde feiten en de studievertraging nader onderbouwen, ontbreken.
De gevorderde immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.500,- , voor de overige gevorderde immateriële schade dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard te worden. Ten aanzien van de gevorderde nader te onderbouwen schade à
€ 2.000,- dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks materiële schade is toegebracht, zal de vordering met de betrekking tot de schadeposten jaloezieën, kleding en verzorgingsproducten worden toegewezen. De raadsvrouw van de verdachte heeft deze schadeposten niet betwist.
Ten aanzien van de gevorderde kosten studievertraging overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de door de benadeelde partij nader overgelegde stukken, waaronder een brief van de mentor (Rotterdam Business School) van de benadeelde partij, een causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de door de benadeelde partij gestelde studievertraging voldoende is komen vaststaan. De schade die daarvan het gevolg is komt derhalve voor rekening van de verdachte en de medeverdachte(n). Door de raadsvouw is echter gemotiveerd betwist dat de vertraging in zijn geheel kan worden toegeschreven aan de gevolgen van het geweldsincident. De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting niet kunnen vaststellen dat de studievertraging uitsluitend of in overwegende mate het gevolg is geweest van het onder 2 bewezen verklaarde feit en is van oordeel dat er aanwijzingen zijn dat ook andere factoren een rol hebben gespeeld bij de opgelopen studievertraging. De rechtbank zal de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van studievertraging schatten op een bedrag van € 5.000,00.
De rechtbank is van oordeel dat het beoordelen van de schadepost studievertraging voor het overige niet eenvoudig van aard is. Nu de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de benadeelde partij niet geheel in zijn vordering worden ontvangen en kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen.
De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nader te onderbouwen schade
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het
€ 2.000,- aan nader te onderbouwen schade, wegens gebrek aan nadere onderbouwing.
Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij voor een deel zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd,
[slachtoffer 3], ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 4.000,00 aan immateriële schade en € 500,00 aan nader te onderbouwen schade vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft mr. F.J. M. Hamers, advocaat te Rotterdam gemachtigd om hem te vertegenwoordigen in verband met het verzoek tot schadevergoeding.
8.4.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht toewijzing van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 2.500.00 passend en stelt zich op het standpunt de benadeelde partij voor de overig gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de gevorderde nader te onderbouwen schade à € 500,00 dient te benadeelde partij eveneens niet- ontvankelijk te worden verklaard. Hoofdelijke toewijzing inclusief wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.5.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.500,- , voor de overige gevorderde immateriële schade dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard te worden. Ten aanzien van de gevorderde nader te onderbouwen schade à € 500,00 dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.6.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het
€ 500,- aan nader te onderbouwen schade, wegens gebrek aan nadere onderbouwing.
De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd,
QuaWonen,gevestigd te Bergambacht, vertegenwoordigd door [persoon C] ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 6.628,00 aan materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.7
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van QuaWonen kan worden toegewezen, met uitzondering van de gevorderde BTW. Dit komt neer op een bedrag van € 5.544,40. Hoofdelijke toewijzing inclusief wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.8
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij QuaWonen niet- ontvankelijk in diens vordering dient te worden verklaard. Nergens blijkt uit dat [persoon C] bevoegd is namens QuaWonen de vordering in te dienen. Een volmacht ontbreekt.
8.9
Beoordeling
Op grond van artikel 51c, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan de benadeelde partij zich ter terechtzitting laten vertegenwoordigen door een gemachtigde, die daartoe een bijzondere en schriftelijke volmacht heeft. Deze bepaling strekt zich ook uit tot de voeging door middel van de opgave als bedoeld in art. 51g, eerste lid, Sv. In het in die bepaling bedoelde formulier is dan ook een voorziening getroffen voor het verstrekken van een dergelijke volmacht.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval het voegingsformulier benadeelde partij namens QuaWonen is ondertekend door [persoon C] . Bij de voeging zit geen volmacht. De rechtbank kan dan ook niet beoordelen of de vordering bevoegd namens QuaWonen is ingediend en verklaart QuaWonen daarom niet-ontvankelijk in haar vordering.
Nu de benadeelde partij QuaWonen niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.1
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij
[slachtoffer 1]een schadevergoeding betalen van € 7.862,50, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.
De verdachte moet de benadeelde partij
[slachtoffer 3]een schadevergoeding betalen van € 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.
In deze procedure wordt over de gevorderde schade door
QuaWonengeen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 285 en 352 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 150 (honderdvijftig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
103 (honderddrie) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door Reclassering Nederland te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
slachtoffers:
[slachtoffer 4] , geboren [geboortedatum 2] 2006;
[slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum 3] 1980;
medeverdachten:
[medeverdachte 1] . geboren [geboortedatum 4] 2005 te [geboorteplaats 2] ;
[medeverdachte 2] , geboren [geboortedatum 5] 2004 te [geboorteplaats 3] ;
[medeverdachte 3] , geboren [geboortedatum 6] 2003 te [geboorteplaats 4] .
zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding en behandeling bij Inforsa of een soortgelijke instelling;
- gedurende de proeftijd onderwijs/stage zal volgen;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
geeft opdracht aan
Reclassering Nederlandtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte; de voorlopige hechtenis is bij eerdere beslissing geschorst;
verklaart de benadeelde partij
QuaWonenniet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij
QuaWonenin de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader(s), om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1], te betalen een bedrag van
€ 7.862,50 (zegge: zevenduizend achthonderdtweeënzestig euro en vijftig eurocent), bestaande uit € 5.362,50 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader(s) van de verdachte aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1], zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededader(s)
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]te betalen
€ 7.862,50(hoofdsom,
zegge: zevenduizend achthonderdtweeënzestig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1], waaronder begrepen betaling door zijn mededader(s), tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader(s), om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 3], te betalen een bedrag van € 2.500,00 (
zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), bestaande uit € 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader(s) van de verdachte aan de benadeelde partij
[slachtoffer 3], zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 3]niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededader(s)
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]te betalen
€ 2.500.00(hoofdsom, zegge:
tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 3], waaronder begrepen betaling door zijn mededader(s), tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. S. Riege en J.S. van den Berge, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Versloot, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 februari 2024.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.