ECLI:NL:RBROT:2024:2440

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
10/308170-21 en 10/208699-22 (t.t.z. gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen van cocaïne-invoer en veroordeling voor voorhanden hebben nepwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 februari 2024 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, geboren in 2001. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van cocaïne (parketnummer 10/308170-21) en het voorhanden hebben van een nabootsing van een machinegeweer (parketnummer 10/208699-22). De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 26 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van de invoer van cocaïne, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte verbonden was aan de betrokken container. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat de verdachte op hetzelfde terrein was aangetroffen niet voldoende was voor een veroordeling. De rechtbank merkte op dat er geen bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de invoer van de cocaïne, en dat de omstandigheden niet wezenlijk anders waren dan die van andere uithalers in de haven van Rotterdam.

Voor het tweede feit, het voorhanden hebben van een nepwapen, oordeelde de rechtbank dat de verdachte wel schuldig was. De verdachte had een gelgun bij zich, die een sprekende gelijkenis vertoonde met een echt machinegeweer. De rechtbank oordeelde dat het voorhanden hebben van een dergelijk wapen strafbaar was, ongeacht de claim van de verdachte dat het een speelgoedwapen was. De rechtbank legde een geldboete op van €300,- voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de mogelijke intimidatie van derden door het voorhanden hebben van een nepwapen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/308170-21 en 10/208699-22 (t.t.z. gevoegd)
Datum uitspraak: 1 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. L.A. Sjadijeva, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 januari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.M.F. de Rooij heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde onder 10-308170-21 en van het ten laste gelegde onder 10-208699-22;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, inzage bieden in zijn financiële situatie en openheid bieden ten aanzien van zijn sociaal netwerk.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit onder 10/308170-21
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van invoer van bijna 27 kilo cocaïne. Zij voert aan dat sprake is van opzet op de (verlengde) invoer van cocaïne omdat er een verband is tussen de verdachte en de container waarin de verdovende middelen zijn aangetroffen. Het kan niet anders dan dat de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte] op het haventerrein was als uithaler van de aangetroffen cocaïne.
4.1.2.
Beoordeling
Uit het dossier blijkt dat de verdachte op 13 november 2021, samen met de medeverdachte [medeverdachte] , is aangehouden op het, met hekken afgesloten en met diverse borden “verboden toegang” omgeven, terrein voor containeroverslag van zeeschepen van de APM II Terminals op de Maasvlakte. Hij is aangehouden op stack 37. Op stack 30 van die terminal was kort daarvoor een koelcontainer met een opengeschroefd luik aangetroffen Daarin is de ten laste gelegde hoeveelheid van 26,88 kg cocaïne aangetroffen. Tussen de containers zijn kort na de aanhouding van de verdachten drie tassen aangetroffen bij stack 29 met daarin een kniptang, koevoet, powerbank, accu-tol en een aantal doppen van een doppenset en proviand. Op een waterfles die in één van de tassen is gevonden, is DNA van de medeverdachte aangetroffen. De verdachte gooide ten tijde van zijn aanhouding een Nokia-telefoon op de grond. Hij heeft niets verklaard over de reden van zijn aanwezigheid op het haventerrein.
De omstandigheden waaronder de verdachte in de containerhaven is aangehouden passen bij omstandigheden waaronder zogenoemde uithalers van drugs doorgaans worden aangetroffen en duiden daarmee op een criminele intentie. Voor een veroordeling van medeplegen van invoer van de betrokken partij moet evenwel een link tussen verdachte en die partij vastgesteld kunnen worden. Het dossier bevat echter geen bewijs dat de verdachte verbindt met de betrokken container. Het enkele feit van “op hetzelfde terrein aangetroffen” is daartoe niet voldoende, te meer nu algemeen bekend is dat in de Rotterdamse haven met regelmaat uithalers actief zijn en vele partijen harddrugs via de haven worden ingevoerd.
Voor medeplegen van de invoer van de betrokken partij verdovende middelen is daarom onvoldoende bewijs voorhanden, zodat vrijspraak dient te volgen voor het primair tenlastegelegde.
Nu geen link van de verdachte met de aangetroffen partij cocaïne kan worden vastgesteld ontbreekt eveneens het bewijs voor het voorbereiden dan wel bevorderen van de invoer van die partij, zoals subsidiair ten laste gelegd. Ook daarvan zal de verdachte worden vrijgesproken.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat niet voor niets per 1 januari 2022 – dus na de hier ten laste gelegde pleegdatum – artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht, speciaal gericht op de zogenaamde uithalersproblematiek, in het leven is geroepen.
4.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan integraal vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit onder 10/208699-22
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken omdat er geen sprake is van een sprekende gelijkenis tussen het wapen dat bij de verdachte is aangetroffen (gelgun) en het wapen waarmee de vergelijking wordt gemaakt (Heckler en Koch). Subsidiair is aangevoerd dat de verdachte zich er niet van bewust was dat het ging om een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie. Het is namelijk een speelgoedwapen dat vrijelijk op het internet verkrijgbaar is. Meer subsidiair is betoogd dat de verdachte verontschuldigbaar heeft gehandeld hetgeen tot vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging moet leiden.
4.2.2.
Beoordeling
De verdachte heeft bekend dat hij een wapen (gelgun) bij zich had, zodat er sprake is wetenschap en beschikkingsmacht. Anders dan de verdediging vindt de rechtbank dat uit het proces-verbaal Wet wapens en munitie en de daarbij gevoegde afbeeldingen in het dossier, genoegzaam blijkt dat het bij de verdachte aangetroffen voorwerp een sprekende gelijkenis vertoont met een machinegeweer Heckler & Koch, type HK416-D145RS. Het wapen is daarmee voor bedreiging of afdreiging geschikt. Dit betekent dat het voorhanden hebben daarvan strafbaar is in de zin van de Wet wapens en munitie. Dat het een speelgoedwapen zou zijn dat vrijelijk op het internet verkrijgbaar is en dat de verdachte niet eerst is gewaarschuwd, doet daar niet af. Voor zover de verdediging heeft bedoeld dat verdachte de wet niet kent en daarom met het voorhanden hebben van een nepwapen dacht geen strafbare handeling te verrichten, kan dat verdachte niet baten. Iedereen wordt geacht de wet te kennen, waaronder dat het strafbaar is om wapens voorhanden te hebben die erg op echte wapens lijken. De verdachte heeft zodoende verwijtbaar gehandeld.
4.2.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het laste gelegde feit (onder 10/208699-22) heeft begaan op die wijze dat:
hij, in de periode van 17 augustus 2022 tot en met 18 augustus 2022 te Rotterdam, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie 1, onder 7° van de Wet wapens en munitie gelet op 3 onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een:
nabootsing van een machinegeweer, welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een machinegeweer merk Heckler
& Koch, type HK416-D145RS, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit (onder 10/208699-22) levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in de nacht van 17 op 18 augustus 2022 een nabootsing van een machinegeweer voorhanden gehad. Hij heeft dit nepwapen getoond in de buurt van een café waar mensen op het terras zaten. Met het voorhanden hebben van een verboden nepvuurwapen heeft de verdachte het risico gelopen dat nietsvermoedende derden in de veronderstelling zijn dat het een echt wapen betreft en zich geïntimideerd konden voelen door de confrontatie daarmee. Het nepwapen is voor bedreiging of afdreiging geschikt, zodat tegen het bezit van dergelijke voorwerpen dient te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 december 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank vindt, ook kijkend naar wat doorgaans voor een soortgelijk feit wordt opgelegd, een geldboete van € 300,- passend. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn blanco strafblad wordt de geldboete voorwaardelijk opgelegd. De straf geldt als waarschuwing voor de verdachte om in de toekomst niet opnieuw in de fout te gaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c van het Wetboek van Strafrecht en 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit onder 10/308170-21 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit onder 10/208699-22, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
6 dagen hechtenis;
bepaalt dat deze geldboete, groot
€ 300,00 (driehonderd euro),niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
1 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. L.J.M. Janssen en D.G.J. Roset, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.H. Mooren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Onder parketnummer 10-308170-21:
hij in of omstreeks de periode van 11 november 2021 tot en met 13 november 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 26,88 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 12 november 2021 tot en met 13 november 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/ of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/ of vervoeren van
*26,88 kilogram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, en/of
*een hoeveelheid van een ander middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/ of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/ of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/ of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door
- over het hek van het terrein van de APM2-terminal, gelegen aan de Europaweg 910 te klimmen,
- drie, althans één of meer, tassen, gereedschap, drinken en etenswaar met zich mee te voeren,
- het rechter (inspectie)luik van container [containernummer] los te schroeven en/of open te breken,
- het linker (inspectie)luik van container [containernummer] trachten open te maken of te verbreken,
- een (organisatie)telefoon voorhanden te hebben.
Onder parketnummer 10-208699-22
hij, in of omstreeks de periode van 17 augustus 2022 tot en met 18 augustus 2022 te Rotterdam, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie 1, onder 7° van de Wet wapens en munitie gelet op 3 onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/ of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een:
nabootsing van een machinegeweer, welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een machinegeweer merk Heckler
& Koch, type HK416-D145RS, voorhanden heeft gehad.