In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 februari 2024 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van een container door middel van pincodefraude. De verdachte, een vrachtwagenchauffeur, had op 2 april 2020 een container opgehaald bij de ECT Delta Terminal, maar deed dit zonder daartoe gerechtigd te zijn. De officier van justitie, mr. A.M.F. de Rooij, eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een taakstraf van 160 uren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist of had moeten weten dat hij niet gerechtigd was om de container op te halen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk handelde en sprak hem vrij van de tenlastelegging. De beslissing is genomen na een zorgvuldige beoordeling van de verklaringen van de verdachte en de omstandigheden rondom de zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie niet voldoende bewijs heeft geleverd om de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal te onderbouwen. Het vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. V.J.H. Mooren, en is niet ondertekend door de voorzitter en de griffier vanwege hun afwezigheid.