5.1.1.Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte met betrekking tot feit 1 moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien sprake was van een noodweersituatie. De verdachte werd tijdens een worsteling, waarbij ook zijn moeder en zijn halfbroer betrokken waren, door zijn stiefvader geslagen. Omdat hij vreesde voor verder fysiek geweld jegens zijn moeder, is hij op enig moment naar zijn slaapkamer gegaan en heeft hij uit wanhoop een vuurwapen gepakt. De verdachte is hiermee, terwijl hij het wapen naar de grond gericht hield, de woonkamer binnengegaan en is voor zijn moeder gaan staan om haar te beschermen. Volgens de verdachte rende zijn stiefvader vervolgens op hem af en ging het vuurwapen af op het moment dat zijn vader hem vastpakte. Deze verklaring past bij de bevindingen uit het schotrestenonderzoek (korte schootsafstand) en past ook bij het letsel dat bij het slachtoffer is vastgesteld (richting van het schotkanaal in de borst, letsel aan de linkerhand). De bevindingen bij het pathologisch onderzoek passen juist niet bij een scenario waarbij de verdachte (doelbewust) recht van voren, van enige afstand op zijn stiefvader zou hebben geschoten. De verdachte kon zich op geen andere wijze verdedigen dan hij heeft gedaan en kon zich ook tussentijds niet aan de situatie onttrekken, omdat hij vreesde voor het leven van zijn moeder.
Indien de rechtbank van oordeel is dat het gebruik van het vuurwapen verder gaat dan ter verdediging in de geschetste situatie geboden was, komt de verdachte (subsidiair) een beroep toe op noodweerexces. Het verleden van huiselijk geweld door het slachtoffer tegen de verdachte en zijn moeder, maar ook de heftigheid van de aanval door het slachtoffer op de bewuste dag, hebben ervoor gezorgd dat de verdachte tijdens de ruzie angstig en radeloos was. Hij heeft hierdoor vanuit een hevige gemoedsbeweging gehandeld en dient ook in dit scenario te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.1.2.Beoordeling
Op 6 mei 2023 heeft in de woning van de verdachte aan de [adres] een schietincident plaatsgevonden, waarbij zijn stiefvader, [slachtoffer], is overleden. Bij de beoordeling van het beroep op noodweer(exces) gaat de rechtbank op grond van het dossier en van hetgeen verder ter terechtzitting is besproken, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Tijdens een ruzie tussen de moeder en de 14-jarige halfbroer van de verdachte, ontstond op enig moment in de hal van de woning een worsteling, waarbij ook de verdachte en zijn stiefvader betrokken raakten. Hierbij werd over en weer geschreeuwd, geduwd en getrokken en is de moeder na een zwaaiende beweging/vuistslag van de stiefvader op de grond gevallen. De verdachte is tussenbeide gesprongen om zijn moeder te beschermen en raakte vervolgens in gevecht met zijn stiefvader, waarbij zij eveneens op de grond vielen. De verdachte heeft zich uit dit gevecht na enige tijd weten los te maken en is naar zijn slaapkamer gegaan, waar hij uit een lade een doorgeladen vuurwapen heeft gepakt.
Op het moment dat de verdachte zijn slaapkamer uitkwam, bleek de ruzie tussen de overige betrokkenen zich te hebben verplaatst naar de woonkamer. Hoewel de ruzie voortduurde was er op dat moment, ook volgens verdachtes eigen verklaring, geen sprake meer van fysiek geweld. De stiefvader en de moeder stonden op enige afstand van elkaar, terwijl de halfbroer naast zijn vader stond. De verdachte ging voor zijn moeder staan en hield naar eigen zeggen het vuurwapen op dat moment naar de grond gericht. Uit de verklaringen van de moeder, de halfbroer en de verdachte zelf volgt dat de stiefvader hierna in de richting liep van de verdachte en zijn moeder. Hoewel de verklaring van de verdachte dat zijn stiefvader hem daadwerkelijk vastgreep geen ondersteuning vindt in het dossier, was (ook) volgens zijn moeder en zijn halfbroer wel sprake van een dreigende confrontatie tussen de verdachte en zijn stiefvader. Volgens de moeder probeerde ze de verdachte naar achteren weg te trekken in de richting van de keuken. De stiefvader had op dat moment een telefoon in zijn hand en deed hiermee een noodoproep, waarvan zich (gedeeltelijk) opnames bevinden in het dossier. Op de geluidsbestanden is te horen dat de stiefvader meermalen de naam van de verdachte roept en vervolgens zegt: “Heb je pistool voor mij?”. Ook is de stem van de verdachte te horen, die eveneens meermalen “ga weg” en “kanker op” zegt. De verdachte heeft hierover ter zitting verklaard dat hij met het vuurwapen zijn stiefvader wilde dwingen om de woning te verlaten. Kort voordat op de geluidsopnames het fatale schot te horen is, spreekt de stiefvader in het Antilliaans de tekst: “No ho-de”, wat volgens de verdachte “niet met mij fokken” betekent. Als zijn stiefvader de verdachte op korte afstand is genaderd, klinkt vervolgens het schot waarbij het slachtoffer [slachtoffer] dodelijk werd getroffen.
Beroep op noodweer
Op grond van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is voor een geslaagd beroep op noodweer vereist dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. De rechtbank zal het hiertoe strekkend pleidooi bespreken voor de verschillende stadia van de ruzie die voorafging aan het fatale schietincident.
Situatie in de gang
De rechtbank stelt vast dat tijdens de ruzie in de gang sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, die zich richtte tegen de verdachte en zijn moeder en dat de verdachte zich in die situatie heeft mogen verweren en zijn moeder heeft mogen beschermen, op de wijze zoals hij op dat moment deed. Hoewel de door de verdachte toegepaste geweldshandelingen geen onderdeel uitmaken van de tenlastelegging, concludeert de rechtbank ten behoeve van de verdere beoordeling dat strafrechtelijk op dat moment en in deze situatie gesproken kan worden van een noodweersituatie, waarbij door de verdachte ook proportioneel geweld is gebruikt.
Situatie in de woonkamer
Op enig moment heeft de verdachte zich aan de worsteling in de gang onttrokken en heeft hij in zijn slaapkamer een doorgeladen vuurwapen uit een lade gepakt. Over de vraag waarom het vuurwapen hier schietklaar in een lade lag, heeft de verdachte ter zitting geen helderheid kunnen verschaffen. Op het moment dat de verdachte kort voor het schietincident met het vuurwapen de woonkamer binnenliep, was naar het oordeel van de rechtbank geen sprake meer van een noodweersituatie. Er was geen sprake meer van fysiek geweld of van een acute dreiging daarmee door de stiefvader tegen de moeder of de verdachte zelf. Voor zover het zijn eigen veiligheid betrof, had de verdachte bovendien de mogelijkheid om via de voordeur de woning te verlaten. De verklaring van de verdachte ter zitting dat hij dit niet deed omdat hij op dat moment vreesde voor het leven van zijn moeder, vindt geen steun in concrete feiten of omstandigheden uit de beschikbare getuigenverklaringen of uit andere bevindingen bij het opsporingsonderzoek.
Hoewel de rechtbank op basis van dit onderzoek aannemelijk acht dat de ruzie in de woonkamer opnieuw dreigde te escaleren, met ook een reëel risico op een (nieuwe) fysieke confrontatie tussen de verdachte en zijn stiefvader, concludeert zij op basis van de geluidsfragmenten en de toelichting daarbij van de verdachte, dat de dreiging van het door hem meegenomen vuurwapen hierbij een bepalende rol heeft gespeeld. Uit het feit dat het slachtoffer aanleiding zag om een noodoproep te doen en uit de inhoud van de opgenomen geluidsfragmenten, leidt de rechtbank af dat de stiefvader zich door het vuurwapen bedreigd heeft gevoeld en dat dit bij hem een reactie teweeg heeft gebracht, waarbij de verdachte – toen zijn stiefvader onder bedreiging met het vuurwapen kennelijk weigerde de woning te verlaten – uiteindelijk op hem heeft geschoten. De geschetste omstandigheden staan naar het oordeel van de rechtbank in de weg aan een geslaagd beroep op noodweer, nu het juist de verdachte was die op dat moment voor zijn stiefvader een bedreiging vormde. Dat, zoals gesteld is door de verdediging, op basis van het forensisch onderzoek sprake moet zijn geweest van een worsteling waarbij het vuurwapen min of meer per ongeluk is afgegaan, acht de rechtbank op basis van de hiervoor besproken feiten en omstandigheden onvoldoende aannemelijk. Het beroep op noodweer met betrekking tot de situatie in de woonkamer wordt daarom verworpen.
Beroep op noodweerexces
Zoals hiervoor is toegelicht was naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van het schietincident geen sprake van een noodweersituatie, maar lag dit anders ten tijde van de worsteling in de gang. De rechtbank zal naar aanleiding van het hiertoe strekkende verweer daarom de vraag bespreken of de verdachte op basis van deze
eerderenoodweersituatie mogelijk heeft gehandeld vanuit een hevige gemoedsbeweging, waarmee hem eventueel een geslaagd beroep zou kunnen toekomen op een schulduitsluitingsgrond, in de vorm van noodweerexces. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan sprake zijn indien de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar hij daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder is gegaan dan geboden was binnen de gegeven omstandigheden. Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is dus vereist dat vast komt te staan dat er een noodweersituatie is (geweest). Pas dan kan een geval ontstaan van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging.
Daarbij dient aannemelijk te zijn dat de gemoedsbeweging die het directe gevolg was van de aanranding, van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging. Niet is vereist dat geheel kan worden uitgesloten dat ook andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een dergelijk "onmiddellijk gevolg" sprake is geweest, kan gewicht toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden, alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging (vgl. Hoge Raad 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6794). Niet ter discussie staat dat de verdachte met zijn handelen ten tijde van het schietincident de grenzen van de noodzakelijke verdediging naar aanleiding van de eerder vastgestelde noodweersituatie, in hoge mate en op grove wijze heeft overschreden. De rechtbank acht bij de beoordeling van het beroep op noodweerexces van belang dat de verdachte zich, na de confrontatie in de gang, korte tijd heeft afgezonderd in zijn slaapkamer en zich daar bewust heeft voorzien van een doorgeladen vuurwapen. Door dit vuurwapen te pakken, naar eigen zeggen met het doel om zijn stiefvader weg te jagen uit de woning, heeft hij feitelijk een voorschot genomen op de wijze waarop hij een mogelijke aanval door zijn stiefvader zou trachten te keren, met alle risico’s van dien. De rechtbank acht in dit verband voorts van belang dat de stiefvader bij de eerdere confrontatie in de gang geen wapen heeft gebruikt en dat uit het dossier ook geen andere geweldsincidenten naar voren komen waarbij dit het geval zou zijn geweest. De verdachte is met het vuurwapen naar de woonkamer gegaan, heeft het wapen op zijn stiefvader gericht toen deze weigerde de woning te verlaten en heeft hiermee uiteindelijk het fatale schot gelost.
Hoewel de rechtbank in het licht van de voorgaande ruzie en naar aanleiding van eerdere conflicten die ook in de (hierna te bespreken) gedragskundige rapportage naar voren komen, wil aannemen dat de verdachte in de geschetste situatie bang en geëmotioneerd was, ziet zij onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat hij met het vuurwapen zou hebben geschoten onder invloed van een intense en hevige gemoedsbeweging, zoals door de verdediging is gesteld. Naast de reeds genoemde factoren in de aanloop tot het schietincident, doet ook het handelen van de verdachte na het fatale schot vooral berekenend aan, waarbij de rechtbank benoemt dat de verdachte zich direct na het schot heeft omgekleed en het vuurwapen bij zijn vertrek uit de woning in een boodschappentas heeft gedaan, waarin hij ook andere spullen met zich meedroeg, waarvan hij volgens zijn verklaring niet wilde dat dat de politie deze in de woning zou aantreffen. Vervolgens heeft de verdachte een vriend gebeld om zich te laten ophalen en heeft hij zich van het vuurwapen ontdaan door dit aan een onbekend gebleven derde persoon over te dragen. Het beroep op noodweerexces wordt verworpen, nu de rechtbank onvoldoende aannemelijk acht dat de verdachte met het vuurwapen heeft geschoten vanuit een hevige gemoedsbeweging als direct gevolg van de eerder vastgestelde noodweersituatie.