ECLI:NL:RBROT:2024:2422

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
8854479
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en wijziging van beheersregeling in samenwerkingsovereenkomst met betrekking tot onroerend goed

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de uitvoering van een samenwerkingsovereenkomst die zij op 30 juli 2015 hebben gesloten. Deze overeenkomst betrof de gezamenlijke aankoop van vier appartementen, waarvan beide partijen voor de helft eigenaar zijn. De partijen zijn in conflict geraakt over het exploitatiesaldo van de verhuur van deze appartementen. Eiseres vorderde betaling van een bedrag dat volgens hem nog openstond na eerdere betalingen en eiste daarnaast dat gedaagde niet langer het beheer van de appartementen zou voeren.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde € 23.014,86 aan eiseres moet betalen, en heeft de beheerregeling gewijzigd, waarbij [naam] als nieuwe beheerder is aangesteld. Gedaagde is verboden om het beheer te voeren, met een dwangsom van € 500,- per dag bij overtreding. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan gedaagde opgelegd, die in totaal € 24.646,42 bedragen, inclusief de kosten van het deskundigenbericht. De wettelijke rente over deze bedragen is toegewezen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 8854479 CV EXPL 20-39603
datum uitspraak: 22 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: [woonplaats 1],
eiser,
gemachtigde: mr. M.P.V. den Engelsman,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats 2],
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘[eiseres]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 18 november 2022 en de stukken die daarin genoemd zijn;
  • de stukken die [gedaagde] tijdens de zitting van 9 maart 2023 heeft overhandigd;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge reactie van [gedaagde] van 4 mei 2023;
  • de mail van [gedaagde] van 4 mei 2023, met een bijlage;
  • de rolbeslissing van 19 mei 2023.
1.2.
Op 9 maart 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met de partijen besproken.

2.De verdere beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben op 30 juli 2015 een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Op basis van die overeenkomst hebben zij samen vier appartementen gekocht, waarvan zij allebei voor de helft eigenaar zijn. Deze appartementen verhuren zij. [gedaagde] verzorgt het beheer van de appartementen en de huuropbrengsten komen dus ook bij hem terecht. [eiseres] en [gedaagde] hebben afgesproken dat het exploitatiesaldo van de verhuur (de opbrengst min de onkosten en beheerskosten), tussen hen verdeeld wordt. Ze kunnen het er echter niet over eens worden wat dit exploitatiesaldo is. De rechtbank Rotterdam heeft eerder geoordeeld dat [gedaagde] berekend tot en met 30 juni 2018 nog € 32.574,50 moest betalen aan [eiseres]. [eiseres] en [gedaagde] zijn allebei niet in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis. Zij hebben nu echter discussie gekregen over de vraag wat het exploitatiesaldo na 1 juli 2018 is. Daar gaat deze procedure over.
2.2.
Als uitvoering van het eerdere vonnis van deze rechtbank heeft [eiseres] executoriaal beslag laten leggen ten laste van [gedaagde]. Op 23 juli 2020 is er vanuit dit beslag € 50.212,50 betaald aan [eiseres]. Volgens [eiseres] had hij op die datum, na aftrek van de betaling, nog recht op € 7.802,09, omdat inmiddels 24 maanden verstreken waren na het vonnis, waarin de vordering verder is opgelopen. Dit bedrag eist hij nu in deze procedure, met handelsrente en € 881,25 aan buitengerechtelijke kosten. Verder eist hij dat [gedaagde] wordt veroordeeld om vanaf 1 augustus 2020 elke maand € 941,08 aan hem te betalen. Dat is volgens hem het gemiddelde exploitatiesaldo per maand. Hij eist daarnaast dat het [gedaagde] wordt verboden om de appartementen te beheren, op straffe van een dwangsom en dat [eiseres] zelf of een derde wordt aangewezen als beheerder. Ten slotte eist hij dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten, waaronder de beslagkosten en deskundigenkosten, met rente.
2.3.
Volgens [gedaagde] moet de eis van [eiseres] worden afgewezen. Hij stelt dat er weliswaar sprake is van een positief exploitatiesaldo, maar volgens hem moet daarmee een openstaande lening bij zijn vader worden afbetaald. Verder vindt hij dat hij zelf het beheer kan blijven voeren, omdat dit naar behoren gaat.
Het oordeel van de kantonrechter
2.4.
De kantonrechter veroordeelt [gedaagde] om € 23.014,86 aan [eiseres] te betalen. Hij wijzigt de beheerregeling in die zin dat [naam] voortaan het beheer over de gemeenschap voert en bepaalt dat [gedaagde] dit niet langer mag doen. [gedaagde] moet de proceskosten betalen, inclusief de beslagkosten en 2/3 van de deskundigenkosten. In dit vonnis legt de kantonrechter dit uit.
Er is in deze procedure geen sprake van tegeneisen van [gedaagde]
2.5.
De kantonrechter stelt voorop dat [gedaagde] in een aantal van zijn stukken spreekt over tegeneisen. Daarvan is in deze procedure echter geen sprake. Als [gedaagde] een tegeneis had willen instellen had hij dit direct bij zijn antwoord moeten doen (artikel 137 Rv). Dat heeft hij niet gedaan. Eventuele latere tegeneisen kunnen dus niet in behandeling worden genomen.
Tot en met 30 juni 2018 hoeft [gedaagde] niets meer te betalen
2.6.
[eiseres] heeft onbetwist gesteld dat [gedaagde] per 23 juli 2020 op basis van het eerdere vonnis € 35.428,67 aan hem moest betalen. Ook heeft [eiseres] onbetwist gesteld dat er op die datum vanuit het gelegde beslag € 50.212,56 is betaald. Dit volgt ook uit de dagvaarding (productie 3). Daarmee is dus het hele bedrag dat [gedaagde] moest betalen op grond van het eerdere vonnis betaald en schoot een bedrag van € ‭14.783,89‬ over. Hierna moet dus de vraag beantwoord worden of het exploitatiesaldo vanaf 1 juli 2018 hoger is dan dit bedrag. Alleen dan hoeft [gedaagde] namelijk een bedrag aan [eiseres] te betalen.‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
[gedaagde] wordt veroordeeld om € 22.133,61 te betalen aan [eiseres]
2.7.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 18 november 2022 geoordeeld dat [eiseres] over de periode 1 juli 2018 tot en 30 juni 2022 recht heeft op € 36.917,50. Hij volgt daarmee de conclusie van de ingeschakelde deskundige. Op de zitting van 9 maart 2023 heeft [gedaagde] nieuwe bezwaren tegen de berekening van de deskundige naar voren gebracht. Deze bezwaren laat de kantonrechter buiten beschouwing. Hij zal hier daarom niet inhoudelijk op ingaan. Dat licht de kantonrechter hierna toe.
2.8.
Voor zover de bezwaren zien op de berekeningsmethode van de deskundige, kunnen deze in ieder geval niet in behandeling worden genomen. In de eerdere procedure tussen [eiseres] en [gedaagde] heeft de rechtbank vastgesteld dat zij de berekenings- en redeneerwijze van de deskundige volgt. [gedaagde] is niet in hoger beroep gegaan tegen dat vonnis. Daarmee heeft ook het oordeel van de kantonrechter dat het exploitatiesaldo van de gemeenschap moet worden berekend volgens de methode van de deskundige, gezag van gewijsde gekregen. Dit is namelijk een dragende overweging. [1] Dat betekent dat de kantonrechter in deze zaak dezelfde berekeningswijze moet hanteren (artikel 236 Rv).
2.9.
Voor zover de bezwaren zien op de manier waarop de deskundige het vonnis uit de eerdere procedure heeft verwerkt in zijn rapport, worden deze ook buiten beschouwing gelaten. [gedaagde] is daarmee te laat. Hij heeft al gelegenheid gekregen om opmerkingen en vragen bij het concept-rapport te maken, zodat de deskundige daarop kon reageren. Ook heeft hij de gelegenheid gehad om een conclusie na een deskundigenbericht te nemen. In deze conclusie heeft hij echter andere punten naar voren gebracht. Er is daarom naar het oordeel van de kantonrechter voldoende gelegenheid geweest om zijn bezwaren tegen het rapport naar voren te brengen. Het is in strijd met de goede procesorde om nu voor het eerst na het tussenvonnis op een zitting, waarin slechts de vraag was wat [gedaagde] inmiddels had betaald, nog nieuwe punten naar voren te brengen, waar [eiseres] ook niet meer inhoudelijk op heeft kunnen reageren.
2.10.
Kortom, [eiseres] heeft voor de periode 1 juli 2018 tot en met 30 juni 2022 in principe recht op uitkering van € 36.917,50. Zoals hiervoor is besproken, bleef vanuit het gelegde executoriale beslag € 14.783,89 over. Dat betekent dat [gedaagde] onder de streep voor die periode nog € 22.133,61 moet betalen en in zoverre wordt dat bedrag toegewezen.
2.11.
[eiseres] heeft voor die periode in totaal € 29.446,93 geëist. Hij eist namelijk € 7.802,09 berekend tot en met juli 2020 en vervolgens van 1 augustus 2020 tot en met 30 juni 2022 € 21.644,84 (23 maanden x € 941,08). Hij komt tot dit hogere bedrag doordat hij (ten onrechte) per maand rekent met de gemiddelde winst over 2015 tot 2022, in plaats van de daadwerkelijke winst, zoals die door de deskundige is berekend. Dit leidt tot een te hoge optelsom, omdat de winst in de afgelopen jaren lager is dan voor 2018. Het overige deel van de eis wordt bij gebrek aan grondslag afgewezen.
[gedaagde] moet de wettelijke rente betalen over dat bedrag
2.12.
[eiseres] eist de rente over € 7.802,09 vanaf 23 juli 2020. Die eis wordt toegewezen. Uit het rapport van de deskundige volgt dat [gedaagde] dit bedrag op dat moment verschuldigd was.
2.13.
[eiseres] eist daarna rente vanaf 1 augustus 2020 over € 941,08 per maand, telkens vanaf de eerste dag van de kalendermaand. Deze eis is niet volledig toewijsbaar. De winst bedroeg vanaf 1 augustus 2020 namelijk nooit € 941,08 per maand. De rente wordt in plaats daarvan toegewezen over de daadwerkelijke winst per maand. De rente wordt verder niet toegewezen vanaf de eerste dag, maar vanaf de laatste dag van de maand. In de samenwerkingsovereenkomst staat namelijk dat de baten maandelijks verdeeld worden (artikel 6:83 sub a BW).
2.14.
[eiseres] eist de handelsrente (artikel 6:119a BW), maar die is niet van toepassing. [gedaagde] moet namelijk niet betalen op basis van een handelsovereenkomst, aangezien niet is gebleken dat [eiseres] en [gedaagde] handelen in het kader van beroep of bedrijf. Daarom wordt de rente toegewezen op basis van artikel 6:119 BW.
[gedaagde] wordt niet veroordeeld om te betalen vanaf 1 juli 2022
2.15.
[eiseres] heeft geëist dat [gedaagde] wordt veroordeeld om € 941,08 per maand te betalen tot het moment dat [eiseres] zelf met het beheer van de gemeenschap wordt belast. Deze eis wordt afgewezen voor de periode vanaf 1 juli 2022. De reden daarvoor is dat nog niet vaststaat dat de winst per maand vanaf 1 juli 2022 € 941,08 per maand bedraagt. Zowel de huurinkomsten als de uitgaven staan namelijk niet vast. De huurinkomsten zijn afhankelijk van de vraag of het pand/de panden is/zijn verhuurd. De uitgaven hangen af van de gemaakte exploitatiekosten, die maandelijks fluctueren, zoals ook blijkt uit het deskundigenrapport. Het is daarom nu niet vast te stellen hoe hoog de betalingsverplichting van [gedaagde] vanaf 1 juli 2022 zal zijn. Dit deel van de eis wordt dus afgewezen.
De kantonrechter benoemt [naam] tot beheerder
2.16.
In het tussenvonnis van 29 oktober 2021 heeft de kantonrechter al overwogen, dat hij aanleiding ziet om de bestaande beheersregeling te wijzigen (4.9). [eiseres] heeft daarna in een aantal stukken aangevoerd dat hij zelf goed in staat is het beheer te voeren. [gedaagde] heeft juist benadrukt dat er geen reden is om een andere beheerder te benoemen, omdat uit het rapport van de deskundige volgt dat de administratie klopt. De kantonrechter ziet ondanks deze punten geen aanleiding om af te wijken van zijn eerdere oordeel.
2.17.
Op het moment dat [eiseres] en [gedaagde] de samenwerkingsovereenkomst met elkaar sloten hadden zij een goede onderlinge verhouding. De kantonrechter begrijpt dat zij in hetzelfde rugbyteam zaten. Zij zijn er toen kennelijk vanuit gegaan dat de samenwerking in een goede onderlinge sfeer zou verlopen. Niets blijkt helaas minder waar. [eiseres] en [gedaagde] kunnen niet buiten de rechtbank om tot oplossingen komen, hoewel ze daartoe van de kantonrechter diverse keren de gelegenheid hebben gehad, ook met concrete aanwijzingen. Door deze ontwikkelingen zijn [eiseres] en [gedaagde] al twee keer verzeild geraakt in een langdurige procedure, waarin zij elkaar allerlei verwijten maken.
2.18.
De kantonrechter oordeelt dat met deze omstandigheden geen rekening is gehouden bij het sluiten van de overeenkomst. Hij ziet daarom reden om de beheersregeling te wijzigen (artikel 3:168 lid 3 BW). [eiseres] heeft primair geëist om hemzelf tot beheerder te benoemen. Dat lost naar het oordeel van de kantonrechter de zaak niet op, omdat [eiseres] en [gedaagde] dan nog steeds met elkaar ‘opgescheept’ zitten. De verhouding lijkt dermate verstoord dat ook dit een recept voor nieuwe conflicten is.
2.19.
[eiseres] heeft subsidiair geëist om een derde tot beheerder te benoemen. Weliswaar heeft hij deze subsidiaire eis in het (nieuwe) petitum van de conclusie na het deskundigenbericht weggelaten, maar de kantonrechter begrijpt dat dit geen wijziging van de eis betreft. Hij heeft namelijk in die conclusie (randnummer 4) verwezen naar zijn akte van 23 november 2021, waarin hij subsidiair vraagt [naam] tot beheerder te benoemen.
2.20.
Deze subsidiaire eis wordt toegewezen. [gedaagde] heeft daar namelijk geen inhoudelijk verweer tegen genoemd. Hij heeft alleen aangevoerd dat [eiseres] al zaken met Tollenaar doet. Tegen de deskundigheid van Tollenaar en haar vermogen om op een goede manier het beheer te voeren over de gemeenschap heeft hij niets ingebracht.
[gedaagde] wordt verboden om het beheer te voeren
2.21.
Omdat [naam] tot beheerder wordt benoemd, bepaalt de kantonrechter dat het [gedaagde] vanaf de datum van dit vonnis niet langer is toegestaan om het beheer van de panden uit te voeren (zoals geëist door [eiseres]). Per dag dat [gedaagde] dit toch doet, moet hij een dwangsom van € 500,- betalen, met een maximum van € 25.000,-.
[gedaagde] moet € 881,25 aan buitengerechtelijke kosten betalen
2.22.
Uit de dagvaarding blijkt dat [eiseres] buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten. Hij heeft recht op vergoeding van de kosten die hij daarvoor heeft gemaakt. Het geëiste bedrag van € 881,25 wordt toegewezen (artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten).
[gedaagde] moet de proceskosten inclusief de beslagkosten en 2/3 van de deskundigenkosten betalen
2.23.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen, omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiseres] op € 100,89 aan dagvaardingskosten, € 195,- aan griffierecht, € 1.624,- aan salaris voor de gemachtigde (4 punten x € 406,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is totaal € 2.054,89. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
2.24.
[eiseres] heeft voorafgaand aan deze procedure conservatoir derdenbeslag gelegd op bankrekeningen van [gedaagde] bij de ING en ABN Amro. [gedaagde] wordt veroordeeld om de kosten daarvan aan [eiseres] te betalen. Het is namelijk niet gesteld of gebleken dat het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was (artikel 706 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten vast op € 593,74 aan explootkosten (2 x € 211,46 voor de derdenbeslagexploten en 2 x € 85,41 voor de overbetekening), € 304,- aan griffierecht en € 786,- aan salaris (1 punt). Dit is in totaal € 1.683,74.
2.25.
De kantonrechter ziet aanleiding om de kosten van het deskundigenbericht gedeeltelijk te compenseren, in die zin dat [eiseres] 1/3 moet betalen en [gedaagde] 2/3. De hoofdreden van de kosten van de deskundige is dat [gedaagde] niet uit zichzelf betaald heeft en dat de kantonrechter slechts met behulp van een deskundige de hoogte van de winst kon vaststellen. Anderzijds is [eiseres] ook zelf deels de aanleiding voor de kosten die de deskundige heeft gemaakt. Hij heeft namelijk ook integraal de juistheid van de administratie betwist. De deskundige heeft er veel tijd en kosten in gestoken om deze na te lopen. De boeking van de kosten bleek vervolgens op zichzelf juist te zijn, afgezien van een andere verwerking van de rente. [eiseres] heeft alle kosten van de deskundige voorgeschoten. Dat betekent dat [gedaagde] 2/3 van deze kosten aan [eiseres] moet betalen. Dat komt neer op € 20.907,79 (€ 31.361,69 / 3 * 2).
2.26.
[gedaagde] moet in totaal dus € 24.646,42 aan proceskosten betalen aan [eiseres] (€ 2.054,89 + € 1.683,74 + € 20.907,79). De wettelijke rente daarover wordt toegewezen vanaf vijftien dagen na dit vonnis.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.27.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 23.014,86, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 7.802,09 vanaf 23 juli 2020, en over de daadwerkelijke winst per maand vanaf 1 augustus 2020 tot en met juni 2022, steeds vanaf de laatste dag van die maand, tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
wijzigt de beheerregeling tussen de partijen in die zin dat [naam] vanaf de datum van dit vonnis het beheer voert over de vier panden in Rotterdam die tot de gemeenschap behoren;
3.3.
bepaalt dat het [gedaagde] niet langer is toegestaan om het beheer te voeren over de vier panden in Rotterdam die tot de gemeenschap behoren, en bepaalt dat hij een dwangsom van € 500,- moet betalen per dag dat hij dit toch doet, met een maximum van € 25.000,-;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] worden begroot op € 24.646,42, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
33394

Voetnoten

1.Hoge Raad 13 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:683, r.o. 3.7