ECLI:NL:RBROT:2024:2416

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
10-192445-22 en 10-741056-20 vordering TUL VV: 10-047497-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke vrijheidsberoving, poging tot moord en openlijke geweldpleging met zware mishandeling

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van wederrechtelijke vrijheidsberoving van zijn ex-partner, poging tot moord op de nieuwe partner van zijn ex-partner, en openlijke geweldpleging. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 30 juli 2022 zijn ex-partner onder bedreiging met een mes dwong de deur van haar woning te openen, waarna hij haar nieuwe partner neerstak. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, gezien de tijd tussen de vechtpartij in een club en het steekincident. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte ook betrokken was bij een eerdere vechtpartij op 30 augustus 2019, waarbij hij openlijk geweld pleegde tegen een andere persoon. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding werd geëist voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de psychische problematiek van de verdachte meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10-192445-22 en 10-741056-20 (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering TUL VV: 10-047497-22
Datum uitspraak: 22 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
[detentieadres01],
raadsman mr. R. van den Boogert, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 7 april 2021, 21 april 2021 en 8 februari 2024.

2.Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair van parketnummer 10-192445-22 en het onder 10-741056-20 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10-047497-22.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering ten aanzien van het onder 1 en onder 2 primair ten laste gelegde van parketnummer 10-192445-22
4.1.1.
Standpunt verdediging
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte de dader is van de ten laste gelegde feiten. Hij moet daarom worden vrijgesproken. De herkenning van de verdachte door aangeefster [aangeefster01] is gebaseerd op de eerdere gebeurtenissen van die avond en is niet betrouwbaar en ongeloofwaardig. Het DNA van de verdachte in de nek van [aangeefster01] is geen daderspoor, maar is mogelijk daar terecht gekomen toen zij eerder die avond tijdens de vechtpartij in [club01] tussen de verdachte en aangever [aangever01] ging staan. Het is ook onaannemelijk dat het DNA van de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten op [aangeefster01] terecht is gekomen, omdat [aangeefster01] heeft verklaard dat de dader handschoenen droeg. Verder is de herkenning van de verdachte door [aangever01] niet betrouwbaar en dient deze verklaring te worden uitgesloten van het bewijs.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van het dossier en de verklaring van de verdachte op de zitting kan worden vastgesteld dat de verdachte en [aangever01] en [aangeefster01] op 30 juli 2022 in de nacht aanwezig waren in [club01] in [plaats01] . Rond 02:25 uur heeft de verdachte [aangever01] geslagen in deze club. Er ontstond een worsteling, die uiteindelijk is gestopt door tussenkomst van de bewakers van de club. De verdachte en aangevers zijn daarna apart van elkaar weggegaan bij de club. Daarna kreeg de politie om 04:28 uur een melding binnen van een steekpartij aan de [adres01] in [plaats02] , de woning van [aangeefster01] . Daar is [aangever01] bloedend met meerdere steekwonden aangetroffen. Hij bleek neergestoken te zijn in de woning van [aangeefster01] door een persoon met een masker op. Even daarvoor had deze persoon op straat aan [aangeefster01] een mes getoond en op haar keel gezet. Zij werd gedwongen om de voordeur van haar woning te openen, waarna die persoon vervolgens in haar woning [aangever01] heeft neergestoken.
Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen dat beide aangevers letsel hebben opgelopen. Bij [aangeefster01] zijn striemen en een verwonding in haar hals en bloeduitstortingen op haar schouder en rechterbovenarm vastgesteld. [aangever01] heeft meerdere steekverwondingen, onder meer twee perforaties van de maag waarbij de maagwand beschadigd is en een insnijding van de bovenkwab van de linkerlong.
De eerste vraag die centraal staat, is of de verdachte degene is die een mes op de keel van [aangeefster01] heeft gezet en of hij [aangever01] heeft gestoken.
Betrokkenheid verdachte
[aangeefster01] heeft direct na het gebeuren ter plaatse tegen de verbalisanten verklaard dat de verdachte degene is die [aangever01] heeft gestoken. Later heeft [aangeefster01] verklaard dat zij de stem van de verdachte, haar ex-vriend, herkende toen de dader iets zei. Daarnaast herkende zij de verdachte, omdat zij ondanks de bivakmuts die hij op had, een deel van de neus en bovenlip zag, waar verdachte een litteken heeft. [aangever01] heeft de volgende dag in het ziekenhuis tegen verbalisanten verklaard dat het de verdachte is geweest die hem heeft neergestoken. In zijn aangifte heeft hij verklaard dat hij de verdachte heeft herkend aan zijn bouw, zijn manier van lopen en omdat tijdens het steken zijn bivakmuts afzakte. Uit onderzoek van het NFI volgt dat het DNA van de verdachte is aangetroffen op de nek van [aangeefster01] .
Bij beantwoording van de vraag of de rechtbank deze voor de verdachte belastende verklaringen van de aangevers zal volgen, wordt voorop gesteld dat een verklaring in zijn algemeenheid aan geloofwaardigheid wint als deze vroeg in het opsporingsonderzoek wordt afgelegd en daarna bevestiging vindt in latere getuigenverklaringen van objectieve derden en/of in technische onderzoeksresultaten.
Beide aangevers hebben kort na het incident afzonderlijk van elkaar verklaard dat zij de verdachte hebben herkend als de dader. Bovendien bevestigt het aangetroffen letsel in algemene zin de inhoud van hun verklaringen, en vormt het resultaat van het DNA-onderzoek een extra bevestiging voor de betrokkenheid van de verdachte.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat het DNA van de verdachte op de nek van [aangeefster01] is gekomen tijdens de vechtpartij in [club01] . Anders dan de verdachte ter zitting heeft verklaard, volgt niet uit de stukken in het dossier – meer in het bijzonder de verklaringen van [aangeefster01] en [aangever01] – dat [aangeefster01] tussenbeide is gekomen tijdens de vechtpartij in de club. Dat de dader handschoenen droeg, staat voorts niet aan het aantreffen van het DNA van de verdachte in de weg. In de hals van [aangeefster01] is celmateriaal van de verdachte aangetroffen. Algemeen bekend is dat dat ook op andere wijze dan via de handen kan worden achtergelaten.
De verdachte heeft ontkend dat hij de feiten heeft gepleegd, en heeft voor het eerst op zitting verklaard dat hij na [club01] is opgehaald, naar zijn eigen huis is gegaan en daarna naar het huis van de vriend die hem heeft opgehaald. Deze verklaring van de verdachte vindt onvoldoende bevestiging in getuigenverklaringen en technische onderzoeksresultaten. Met name de vriend in kwestie heeft desgevraagd bij de rechter-commissaris de verklaring van de verdachte niet kunnen bevestigen. Hij kon zich niet meer herinneren of hij de verdachte die bewuste avond heeft opgehaald en op de vraag van de verdediging of zij die avond bij hem – de vriend – thuis hebben ‘gechild’ was zijn antwoord: “Daar weet ik niets van af.” [1]
De verklaring van de verdachte is daarom niet aannemelijk en deze werpt dus ook geen ander licht op de betrouwbaarheid van de hiervoor besproken verklaringen en herkenningen van de aangevers. Gelet op de bewijsmiddelen en het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte degene is die [aangeefster01] opzettelijk van haar vrijheid heeft beroofd en die [aangever01] meermalen heeft gestoken.
De tweede vraag, die centraal staat, is hoe deze handelingen van de verdachte juridisch dienen te worden gekwalificeerd.
Poging tot moord/zware mishandeling onder 1 ten laste gelegd
Als moord of poging tot moord ten laste is gelegd, stelt de Hoge Raad bij de bewezenverklaring van de voorbedachte raad het volgende voorop.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'met voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachten raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder als de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
Op 30 juli 2022 heeft rond 02:30 uur in [club01] een vechtpartij plaatsgevonden tussen [aangever01] en de verdachte. Rond 04:30 uur komt de melding binnen van een steekpartij aan de [adres01] in [plaats02] . De verdachte arriveerde daar met gezichtsbedekking en voorzien van een mes. In de woning van [aangeefster01] heeft de verdachte getracht de deur van de toiletruimte, waar een andere aanwezige zich had verstopt, te openen, totdat hem duidelijk werd dat [aangever01] zich niet op het toilet maar op de zolderverdieping bevond. Toen is de verdachte direct (verder) naar boven gelopen. Daar aangekomen heeft de verdachte direct de slaapkamerdeur geopend en vanaf binnenkomst in de zolderslaapkamer stekende bewegingen richting [aangever01] gemaakt.
Uit het tijdsverloop tussen de vechtpartij in [club01] en het steken van [aangever01] en het steekincident, blijkt dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden. De rechtbank leidt uit de gang van zaken bij en in de woning af dat de verdachte voorzien van gezichtsbedekking en een mes doelbewust op zoek was naar [aangever01] om hem met het mes te steken. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte niet alleen tijd en gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op dit handelen, maar gaat er op basis van de hierbij gebleken feiten en omstandigheden vanuit dat hij zich ook daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Er zijn meerdere momenten geweest waarop hij zich had kunnen bedenken. De verdachte heeft zijn plan koste wat kost willen uitvoeren. Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat door de verdachte niet is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Mede gelet op het aantal en de plek van de aangetroffen steekverwondingen wordt vastgesteld dat het steken naar uiterlijke verschijningsvormen zodanig was gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat moet worden vastgesteld dat de verdachte de opzet had om hem van het leven te beroven.
Alles overwegende, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving onder 2 primair ten laste gelegde
De rechtbank stelt op basis van de aangifte van [aangeefster01] , de aangifte van [aangever01] en het rapport van het NFI vast dat [aangeefster01] tegen haar wil en met een mes op haar keel is gedwongen de deur van haar woning te openen. Deze dwang heeft voor [aangeefster01] voortgeduurd van het moment dat de verdachte [aangeefster01] vastpakte totdat hij haar op de zolderverdieping van haar woning losliet en begon met het steken van [aangever01] . Gelet op het voorgaande is er voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Medeplegen ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Weliswaar is de verdachte degene geweest die het mes op de keel van [aangeefster01] heeft gezet en haar heeft gedwongen de deur van haar woning open te maken, maar op grond van de aangiftes van [aangeefster01] en [aangever01] acht de rechtbank bewezen dat de verdachte dit feit samen met een ander heeft gepleegd. Alles overwegende en de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwend concludeert de rechtbank dat tussen verdachte en zijn medeverdachte bij het wederrechtelijk van de vrijheid beroven van [aangeefster01] een zodanig nauwe en bewuste samenwerking bestond dat sprake is van medeplegen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 1 en het onder 2 primair onder parketnummer 10-192445-22 ten laste gelegde heeft begaan.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 10-741056-20
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat de verdachte niet kan worden herkend op de camerabeelden, een deel van de getuigenverklaringen onjuist is en de getuigenverklaringen te veel van elkaar verschillen.
4.2.2.
Beoordeling
Op 30 augustus 2019 vond bij [horecagelegenheid01] in Rotterdam een vechtpartij plaats. Aangever [aangever02] heeft verklaard dat hij zich op 30 augustus 2019 bevond op de Kruiskade in Rotterdam dichtbij [horecagelegenheid01]. [aangever02] werd volgens zijn verklaring na een discussie over een eerder incident bij zijn keel gepakt door een van de verdachten en werd daarna van alle kanten aangevallen door de daders. Hij werd geslagen, geschopt en in een wurggreep gehouden. De vraag die centraal staat, is of de verdachte een van de betrokkenen bij dit geweld was.
De medeverdachte [medeverdachte01] heeft verklaard dat hij met de verdachte in [horecagelegenheid01] was die avond en de verdachte is door de getuigen [getuige01] en [getuige02] herkend op camerabeelden.
Herkenningen van de verdachte
Bij de beoordeling van herkenningen staat steeds voorop dat daarbij behoedzaamheid betracht dient te worden. Dit geldt temeer indien de herkenning het voornaamste bewijsmiddel vormt. De rechtbank ziet zich dan ook gesteld voor de vraag welke waarde aan de herkenningen moet worden gehecht. De herkenning van een persoon op beeld kan plaatsvinden, in het algemeen gesproken, op basis van diens gezicht, kleding en accessoires en/of postuur, houding en – wanneer het bewegend beeld betreft – de manier van bewegen. Hiervan heeft de gezichtsherkenning onmiskenbaar de hoogste diagnostische waarde. Het gezicht is immers uit zijn aard uniek en de meeste mensen zijn uitstekend in staat gezichten te herkennen. Uit de wetenschap blijkt dat gezichten als één geheel, dat wil zeggen holistisch in het geheugen worden opgeslagen en wel in visuele vorm. Dit is ook de wijze waarop de herkenning van gezichten plaatsvindt, hetgeen onder meer tot gevolg heeft dat het heel lastig kan zijn een beschrijving te geven van een gezicht dat men goed kent en goed kan herkennen. Ook heeft het vanwege de holistische herinnering aan gezichten weinig zin om aan een getuige te vragen waaraan hij precies het gezicht van de verdachte heeft herkend. Dit zal niet meer kunnen opleveren dan een in woorden gegoten rationalisatie achteraf van een niet-rationeel proces. Verder is van belang hoe goed de herkenner de verdachte kent. Hoe beter men de verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Tevens zijn de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang.
De rechtbank stelt vast dat het gezicht van de verdachte niet goed zichtbaar is op de camerabeelden, waardoor een goede gezichtsherkenning wordt bemoeilijkt. De getuige [getuige02] , die als wijkagent de verdachte ambtshalve kent, heeft de verdachte op camerabeelden herkend op grond van zijn signalement en zijn haardracht. De rechtbank heeft kennisgenomen van de bewegende beelden en vastgesteld dat deze van zodanige kwaliteit zijn dat een herkenning op grond van een signalement en haardracht mogelijk is. Verder heeft de getuige [getuige02] verklaard dat hij de verdachte op verschillende momenten in 2019 heeft gesproken in zijn functie als verbalisant. De ontmoetingen zijn van zodanige aard en zodanig frequent en het tijdsverloop sinds de ontmoetingen is kort, waardoor de visuele kennis van de getuige waardevol is.
Getuige [getuige01] heeft verklaard dat zij de verdachte kent via gemeenschappelijke vrienden en sociale media. Daarnaast heeft zij hem op de camerabeelden herkend aan de broek die hij die avond droeg, zijn haardracht en zijn postuur. De verdachte heeft dezelfde avond op Facebook een foto geplaatst die is genomen in [horecagelegenheid01] en daarop heeft hij volgens de getuige dezelfde kleding aan als de persoon op de camerabeelden die zij herkent als de verdachte. De visuele kennis van deze getuige is daarom ook waardevol.
Van feiten en omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden maken, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank vindt de herkenning van de getuige [getuige02] betrouwbaar, gezien de ontmoetingen die hij in 2019 heeft gehad met de verdachte en ziet daarnaast zijn herkenning ondersteund door de herkenning van de getuige [getuige01] , die de verdachte persoonlijk kent. Aan de herkenningen komt dan ook voldoende bewijskracht toe om vast te kunnen stellen dat de verdachte te zien is op de camerabeelden. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat de medeverdachte [medeverdachte01] heeft verklaard dat hij die avond samen met de verdachte in [horecagelegenheid01] was. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat bewezen is dat de verdachte aanwezig is geweest bij de confrontatie met de aangever.
In vereniging plegen van geweld
Van het "in vereniging" plegen van geweld is sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. De rechter zal moeten beoordelen of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [aangever02] op 30 juli 2019 in [plaats03] door een aantal personen is aangevallen en mishandeld en dat hij daar letsel aan heeft overgehouden. Een medeverdachte heeft verklaard dat iedereen op [aangever02] dook. Getuige [getuige02] heeft de verdachte herkend als degene die een klap uitdeelt. Nu door de groep waarvan de verdachte deel uitmaakte collectief geweld is gepleegd en hij hierbij ook zelf een rol heeft vervuld, kan de verdachte als medepleger van het geweld worden aangemerkt en is het tenlastegelegde feit, het in vereniging plegen van openlijk geweld, wettig en overtuigend bewezen.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder parketnummer 10-192445-20 ten laste gelegde heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair van parketnummer 10-192445-22 en het onder 10-741056-20 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
t.a.v. parketnummer 10-192445-22
1
hij op 30 juli 2022 te [plaats02]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01]
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
meermalen, met een mes, in de buik
en borst van die [slachtoffer01] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 30 juli 2022 te [plaats02]
tezamen en in vereniging met een ander ,
opzettelijk [slachtoffer02] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, door
- achter die [slachtoffer02] aan te rennen en
- nabij de woning van die [slachtoffer02] , die [slachtoffer02]
van achteren te benaderen en
- die [slachtoffer02] bij de bovenarmen vast te pakken en
- die [slachtoffer02] een mes te tonen
en voor te houden en op de keel van die [slachtoffer02] te zetten en te
houden en
- daarbij tegen die [slachtoffer02] te zeggen: "als je meewerkt, dan doe ik je niets
en houdt je mond, hé", en
- die [slachtoffer02] te dwingen de voordeur van haar woning te openen en
- vervolgens die [slachtoffer02] , onder bedreiging van voornoemde mes, de woning
via de trap, te betreden en- meermalen tegen die [slachtoffer02] te zeggen: "lopen".
t.a.v. parketnummer 10-741056-20
hij op 30 augustus 2019 te Rotterdam openlijk, te weten, aan
de Kruiskade in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een
persoon te weten [slachtoffer03] door (tegen) die [slachtoffer03]
- te duwen en te trekken en
- vervolgens meermalen tegen het hoofd en het lichaam te
slaan en
- vervolgens vast te pakken en vast te houden en
- vervolgens meermalen tegen het lichaam te slaan en te
schoppen, terwijl die [slachtoffer03] werd vastgehouden en
- vervolgens bij de nek en de hals en de keel vast te pakken en
vast te houden, waardoor die [slachtoffer03] op de grond viel en
- vervolgens te trachten de benen van die [slachtoffer03] naar beneden te duwen
en
- vervolgens meermalen tegen het lichaam te slaan en te
schoppen en te stampen en een knie te geven, terwijl die [slachtoffer03] in
een wurggreep op de grond werd vastgehouden en- vervolgens meermalen tegen het hoofd en het lichaam te
schoppen, terwijl die [slachtoffer03] in bewusteloze toestand op de grond lag en
- te roepen: "maak hem dood, sla hem bewusteloos".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
t.a.v. parketnummer 10-192445-22:
feit 1:
poging tot moord;
feit 2:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven;
t.a.v. parketnummer 10-741056-20:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zijn ex-vriendin wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd door een mes op haar keel te houden en haar met het mes op haar keel te dwingen om de deur van haar woning open te maken. De verdachte heeft vervolgens in die woning geprobeerd de nieuwe partner van zijn ex-vriendin om het leven te brengen. Hij heeft het slachtoffer met een mes meerdere keren in het lichaam gestoken. Het slachtoffer is in zijn middenrif, longen, maag, en een borstspier geraakt. Het slachtoffer heeft als gevolg van de verwondingen een langdurige operatie moeten ondergaan en heeft meerdere weken in het ziekenhuis gelegen. Als gevolg van complicaties bij de genezing is hij na ontslag uit het ziekenhuis nogmaals opgenomen en moest hij opnieuw geopereerd worden. Dat hij niet aan zijn verwondingen is overleden, is te danken aan kundig medisch optreden. Het had echter ook heel anders kunnen aflopen. Vandaag de dag ondervindt het slachtoffer nog steeds de gevolgen van het steekincident. Zijn advocaat heeft op de zitting een verklaring van het slachtoffer voorgelezen en toegelicht dat het slachtoffer veel psychische en lichamelijke schade heeft. Zo herinneren de littekens het slachtoffer elke dag aan de steekpartij, heeft hij elke dag enorme pijnaanvallen door de maagperforatie, werken zijn spieren niet meer zoals het hoort en heeft hij regelmatig migraine aanvallen, terwijl hij dit voorheen niet had. Ook bij zijn ex-vriendin, die hij enige tijd van haar vrijheid beroofde en die getuige van de steekpartij is geweest, heeft de verdachte een grote mate van angst teweeggebracht.
De verdachte heeft niet vanuit een impuls gehandeld. Hij had voldoende tijd om tot inkeer te komen en zijn voornemen niet ten uitvoer te brengen. Dat maakt het extra schokkend dat hij toch tot deze daad is overgegaan.
Daarnaast heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van uitgaansgeweld. Na een woordenwisseling werd het slachtoffer door de verdachte en zijn vrienden veelvuldig geslagen en geschopt, onder meer tegen zijn hoofd. Terwijl het slachtoffer in een wurggreep werd gehouden zijn de daders onverminderd door blijven schoppen en slaan tegen zijn lichaam en hoofd. Zelfs nadat het slachtoffer bewusteloos was geraakt en roerloos op de grond lag, zijn de daders niet gestopt. Sterker nog, een mededader heeft op dat moment nog een aanloop genomen om het volkomen weerloze slachtoffer nog een harde trap tegen het hoofd te geven. Het was al met al een buitengewoon lafhartige aanval.
Het slachtoffer heeft uiteindelijk door de vechtpartij een zware hersenschudding opgelopen, een opgezwollen oog, zwellingen en verwondingen en een complexe breuk van zijn rechter ringvinger. Dat het slachtoffer geen ernstiger letsel heeft opgelopen is een klein wonder te noemen. Het veelvuldig schoppen en slaan tegen het slachtoffer had levensbedreigend kunnen zijn. Zeker de laatste schop van een van de daders tegen het hoofd van het toen bewusteloze slachtoffer had fataal kunnen aflopen. Dat dit niet is gebeurd, is bepaald niet te danken aan het handelen van de verdachte.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten met een geweldscomponent.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Psychiater [naam01] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt en gedateerd 16 december 2022. De psychiater stelt dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, zwakbegaafdheid en een stoornis in het gebruik van alcohol. De psychiater adviseert een tbs-maatregel met dwangverpleging, omdat sprake is van een omvangrijk strafblad, hardnekkige en lastig te behandelen problematiek waarbij langdurige behandeling noodzakelijk is, fors maatschappelijk disfunctioneren, gebrek aan ziektebesef en een hoog recidiverisico. Gezien de ernst van de ten laste gelegde feiten en de afwezige motivatie voor behandeling is een externe vorm van motivatie of dwang noodzakelijk om de herhalingskans te doen verlagen. Daarnaast neemt de ernst van de delicten die de verdachte heeft gepleegd toe. Een behandeling in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden biedt onvoldoende kader voor behandeling van de verdachte en onvoldoende beveiliging van de maatschappij. Verdachte is het tenlastegelegde niet in zijn geheel toe te rekenen omdat de verdachte vanuit zijn problematiek heeft gehandeld.
Op zitting heeft de psychiater conform het rapport geadviseerd.
Psycholoog [naam02] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt en gedateerd 21 december 2022. De psycholoog stelt dat bij de verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een stoornis in alcoholgebruik, zwakbegaafdheid en een vermijdende coping. Er is sprake van een delictpatroon dat wordt gekenmerkt door gewelddadig en agressief gedrag, waarbij verdachte geneigd is om het geweld te ontkennen en/of achteraf te minimaliseren en/of te externaliseren. De beschreven persoonlijkheidsstoornis in combinatie met beperkte cognitieve capaciteiten, vereisen een gestructureerde behandeling teneinde de kans op herhaling in gewelddadig en agressief gedrag te kunnen verlagen. Verdachtes gebrek aan een besef van zijn eigen problematiek, van de noodzaak van langdurige behandeling en van de noodzaak van het accepteren van langdurige professionele hulp (zowel bij zijn psychosociale problemen als financiën en huisvesting), maakt dat behandeling dient plaats te vinden in een strak kader.
De psycholoog adviseert een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Hoewel verdachte nog niet eerder in behandeling is geweest, is duidelijk sprake van een zeer gebrekkig inzicht in zijn stoornis en het volledig ontbreken van behandelmotivatie. Dit advies wordt mede ingegeven door het feit dat verdachte zich naar alle waarschijnlijkheid niet aan gestelde voorwaarden zal kunnen houden, gelet op zijn vaak impulsieve handelen en zijn totale gebrek aan behandelmotivatie.
Met instemming van de officier van justitie en de verdediging heeft de rechtbank acht geslagen op deze adviezen van de beide gedragskundigen, hoewel deze niet recent zijn opgesteld, en deze laten meewegen bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel.
Reclassering GGZ Antes heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 februari 2023. De reclassering ziet mogelijkheden voor een tbs-maatregel met voorwaarden. Op zitting heeft een reclasseringswerker conform het rapport geadviseerd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de zitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Daarnaast houdt de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat rekening met het tijdsverloop in de zaak met parketnummer 10-741056-20.
Verder onderschrijft de rechtbank de conclusies van de psychiater en de psycholoog dat oplegging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. De rechtbank baseert dit op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, het recidiverisico en de persoon van de verdachte. Wat de persoon van de verdachte betreft, heeft de rechtbank gelet op de aard en ernst van de bij hem vastgestelde psychische problematiek en zijn gebrek aan motivatie voor behandeling. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het advies van de reclassering om te volstaan met een tbs-maatregel met voorwaarden.
Vastgesteld wordt dat de bewezen verklaarde feiten, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, misdrijven betreffen als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, Sr.
Vastgesteld wordt dat de strafbare feiten ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd misdrijven betreffen die gericht
zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van de bewezen verklaarde feiten redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij hebben zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] ter zake van het onder 1 onder parketnummer 10-192445-22 ten laste gelegde feit, [benadeelde partij02] ter zake van het onder 2 primair onder parketnummer 10-192445-22 ten laste gelegde feit en [benadeelde partij03] ter zake van het onder parketnummer 10-741056-20 ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij [benadeelde partij01] vordert een vergoeding van € 29.367,46 materiële schade
en een vergoeding van € 27.500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij [benadeelde partij02]
vordert een vergoeding van € 1.210,50 aan materiële schade en een vergoeding van
€ 3.500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij [benadeelde partij03] ter zake van het
onder parketnummer 10-741056-20 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een
vergoeding van € 4.123,13 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500,00 aan
immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02] zijn in hun geheel toe te wijzen en dat geldt ook voor de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij03] , met uitzondering van de gevorderde gederfde inkomsten omdat deze post niet voldoende is onderbouwd. Uit de productie die is bijgevoegd volgt slechts dat de benadeelde partij aan het werk zou gaan, maar een arbeidscontract ontbreekt.
8.2.
Standpunt verdediging
De vorderingen moeten niet-ontvankelijk worden verklaard dan wel worden afgewezen gelet op de bepleite algehele vrijspraak. Subsidiair kunnen de gederfde inkomsten waarvan de benadeelde partij [benadeelde partij03] vergoeding vordert niet worden toegewezen omdat dit onderdeel van de vordering niet voldoende is onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij [benadeelde partij01] heeft onder andere € 6.618,00 aan materiële schade gevorderd. Dit bedrag betreft de kosten van een geannuleerde vakantie van het gezin van de benadeelde partij. De rechtbank zal van dit onderdeel van de vordering een gedeelte van € 1.323,60 toewijzen dat de benadeelde partij zelf betreft, en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Alleen de schade van de benadeelde partij zelf komt voor vergoeding in aanmerking. Van verplaatste schade is geen sprake. Voor het overige zal de vordering worden toegewezen nu vast is komen te staan dat door het onder 1 onder parketnummer 10-192445-22 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht, de vordering in zoverre voldoende is onderbouwd en door de verdachte niet is weersproken.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij02] door het onder 2 primair onder parketnummer 10-192445-22 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht, de vordering in zoverre voldoende is onderbouwd en door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij [benadeelde partij03] heeft onder andere € 3.000,00 aan materiële schade gevorderd, in de vorm van gederfde inkomsten. De vordering zal worden toegewezen nu is vast komen te staan dat door het onder parketnummer 10-741056-20 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht, en deze ook voldoende onderbouwd is, ook waar het de gederfde inkomsten betreft. Een schriftelijke arbeidsovereenkomst is daarvoor niet vereist. Dat een dergelijk stuk niet is overlegd staat dus aan toewijzing van dit onderdeel van de vordering niet in de weg. Ook voor het overige is de vordering voldoende onderbouwd en is deze in zoverre door de verdachte niet weersproken.
Nu de verdachte het strafbare feit onder parketnummer 10-741056-20, waarvan [benadeelde partij03] de benadeelde partij is, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij [benadeelde partij01] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 30 juli 2022.
De benadeelde partij [benadeelde partij02] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 30 juli 2022.
De benadeelde partij [benadeelde partij03] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 30 augustus 2019.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij01] een schadevergoeding betalen van € 51.573,06, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij02] een schadevergoeding betalen van € 4.710,50, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij03] een schadevergoeding betalen van € 6.623,13, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 15 juli 2022 van de politierechter in van deze rechtbank is de verdachte ter zake van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en mishandeling veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De proeftijd is ingegaan op 30 juli 2022.
9.2.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten onder parketnummer 10-192445-22 zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van deze bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38d, 45, 47, 57, 63, 141, 282 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 primair van parketnummer 10-192445-22 ten laste gelegde feiten en het onder 10-741056-20 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij01], te betalen een bedrag van
€ 51.573,06 (zegge: eenenvijftigduizend vijfhonderddrieënzeventig euro en zes eurocent), bestaande uit € 24.073,06 aan materiële schade en € 27.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij02], te betalen een bedrag van
€ 4.710,50 (zegge: vierduizend zevenhonderdtien euro en vijftig eurocent), bestaande uit € 1.210,50 aan materiële schade en € 3.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij03], te betalen een bedrag van
€ 6.623,13 (zegge: drieduizend driehonderddrieëntwintig euro en dertien eurocent), bestaande uit € 4.123,13 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij01] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij02] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij03] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij01]te betalen
€ 51.573,06(hoofdsom,
zegge: eenenvijftigduizend vijfhonderddrieënzeventig euro en zes eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
290 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij02]te betalen
€ 4.710,50(hoofdsom,
zegge: vierduizend zevenhonderdtien euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
57 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij03]te betalen
€ 6.623,13(hoofdsom,
zegge: drieduizend driehonderddrieëntwintig euro en dertien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
68 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 15 juli 2022 van de politierechter in van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van
3 (drie) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. van Beckhoven, voorzitter,
en mrs. A.J.P. van Essen en W.J. de Veld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Fliert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen
t.a.v. parketnummer 10-192445-22
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 30 juli 2022 te [plaats02]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01]
opzettelijk en met voorbedachten rade
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
één of meermalen, met een mes, althans een scherp of puntig voorwerp, in de buik
en/of borst van die [slachtoffer01] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 30 juli 2022 te [plaats02]
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
[slachtoffer02]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden,
door
- achter die [slachtoffer02] aan te rennen en/of
- vlak voor en/of nabij de woning van die [slachtoffer02] , die [slachtoffer02]
van achteren te benaderen en/of
- die [slachtoffer02] bij de bovenarmen vast te pakken en/of
- die [slachtoffer02] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te tonen
en/of voor te houden en/of op de keel van die [slachtoffer02] te zetten en/of te
houden en/of
- ( daarbij) tegen die [slachtoffer02] te zeggen: "als je meerwerkt, dan doe ik je niets
en houdt je mond, hé", althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard en/of
strekking en/of
- die [slachtoffer02] te dwingen de voordeur van haar woning te openen en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer02] , onder bedreiging van voornoemde mes, de woning
via de trap, te betreden en/of
- één of meerpalen tegen die [slachtoffer02] te zeggen: "lopen", althans woorden van
soortgelijke aard en/of strekking ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 juli 2022 te [plaats02] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer02] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door
- die [slachtoffer02] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te tonen
en/of voor te houden en/of op de keel van die [slachtoffer02] te zetten en/of te
houden en/of
- ( daartbij) tegen die [slachtoffer02] te zeggen: "als je meerwerkt, dan doe ik je niets
en houdt je mond, hé?", althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard en/of
strekking;
t.a.v. parketnummer 10-741056-20
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 30 augustus 2019 te Rotterdam openlijk, te weten, op/aan
de Kruiskade, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het
publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een
persoon te weten [slachtoffer03] door (tegen) die [slachtoffer03]
- te duwen en/of te trekken en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam te
slaan en/of
- ( vervolgens) vast te pakken en/of vast te houden en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal tegen het lichaam te slaan en/of te
schoppen, terwijl die [slachtoffer03] werd vastgehouden en/of
- ( vervolgens) bij de nek en/of de hals en/of de keel vast te pakken en/of
vast te houden, waardoor die [slachtoffer03] op de grond viel en/of
- ( vervolgens) te trachten de benen van die [slachtoffer03] naar beneden te duwen
en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal tegen het lichaam te slaan en/of te
schoppen en/of te stampen en/of een knie te geven, terwijl die [slachtoffer03] in
een wurggreep op de grond werd vastgehouden en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam te
schoppen, terwijl die [slachtoffer03] in bewusteloze toestand op de grond lag en/of
- te roepen: "maak hem dood, sla hem bewusteloos", althans woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige03] bij de rechter-commissaris van 9 oktober 2023.