ECLI:NL:RBROT:2024:2409

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
ROT 22/2422
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering na herstel van gebrek in besluitvorming door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een aanvraag voor een WIA-uitkering door het UWV. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C.J.M.M. Verwijmeren, had in beroep gesteld dat het UWV onvoldoende had gemotiveerd waarom haar medische situatie, met name in verband met een Covid-infectie, niet leidde tot meer beperkingen. De rechtbank had eerder op 2 februari 2023 een tussenuitspraak gedaan waarin een gebrek in de besluitvorming van het UWV werd vastgesteld. Het UWV kreeg de kans om dit gebrek te herstellen, wat resulteerde in aanvullende rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige.

De rechtbank oordeelde dat het UWV in zijn aanvullende motivering voldoende had aangetoond dat de medische klachten van eiseres, waaronder vermoeidheid en een schildklieraandoening, niet leidden tot een wijziging van de eerder vastgestelde beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend gemotiveerd dat de Covid-infectie geen relevante toename van beperkingen met zich meebracht. De rechtbank concludeerde dat het UWV de aanvraag om een WIA-uitkering terecht had afgewezen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 14 juni 2021 minder dan 35% was.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand omdat het UWV het gebrek had hersteld. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. S.M. Goossens, in aanwezigheid van griffier mr. Y.W. Geerts, en werd openbaar uitgesproken op 1 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2422

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. C.J.M.M. Verwijmeren,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder,
gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Deze uitspraak is een vervolg op de tussenuitspraak van 2 februari 2023. Voor een weergave van het procesverloop tot aan deze tussenuitspraak verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank een gebrek in het bestreden besluit van 25 april 2022 geconstateerd. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak op 24 mei 2023 een aanvullende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Eiseres heeft op 3 oktober 2023 hierop schriftelijk gereageerd. Desgevraagd heeft het UWV hierop op 20 december 2023 gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en sluit het onderzoek.

Overwegingen

De tussenuitspraak
1.1.
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De voorgeschiedenis in deze zaak, de inhoud van het primaire besluit en het besluit op bezwaar, het wettelijk kader en het beoordelingskader, de gronden van beroep en het verweer zijn weergegeven in de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
1.2.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het UWV nader moest motiveren waarom wat eiseres heeft aangevoerd, met name met betrekking tot haar Covid-infectie, niet tot meer beperkingen leidt, met name ook niet tot een verdergaande urenbeperking. Mede in het kader van dat laatste moest het UWV ook nader motiveren welk gevolg het in beroep overgelegde medisch rapport van 2 december 2022 van de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts heeft voor de vastgestelde beperkingen. Daarnaast moest het UWV met inachtneming van wat de rechtbank daarover had overwogen nader motiveren waarom de in bezwaar aan de schatting ten grondslag gelegde functies met SBC-codes 111180, 111160 en 315100 geschikt geacht kunnen worden voor eiseres, waarbij met name ook de benoemde items specifiek moesten worden toegelicht.
Wat er gebeurd is na de tussenuitspraak
2. Het UWV heeft bij brief van 24 mei 2023 aanvullende rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 mei 2023 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 mei 2023 overgelegd. In zijn rapport van 23 mei 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd uiteengezet dat wat eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot haar Covid-infectie niet tot meer beperkingen leidt, dat hij de conclusies in het medisch rapport van 2 december 2022 van de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts niet kan volgen en dat er ook verder geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het aanvullende rapport van 3 mei 2023 nader gemotiveerd waarom de in bezwaar aan de schatting ten grondslag gelegde functies met SBC-codes 111180, 111160 en 315100 geschikt geacht kunnen worden voor eiseres.
3. In reactie op de door het UWV overgelegde rapporten heeft eiseres op 3 oktober 2023 een rapport van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts van 28 september 2023 overgelegd. De verzekeringsarts van eiseres heeft in dit rapport geconcludeerd – kort gezegd – dat er op basis van voortschrijdend inzicht in de problematiek op basis van wat nu bekend is, aanleiding is om beduidend meer beperkingen voor eiseres aan te nemen op de datum in geding.
4. In zijn door de rechtbank verzochte reactie daarop van 20 december 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat het rapport van 28 september 2023 van de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts hem geen aanleiding geeft om zijn eerder ingenomen standpunt te wijzigen.

Beoordeling rechtbank

5. Uit de tussenuitspraak volgt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, zodat het in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep moet daarom gegrond verklaard worden en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV met overlegging van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 mei 2023 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 mei 2023 het bij de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn aanvullende rapport van 23 mei 2023 op voldoende inzichtelijke en toereikende wijze uiteengezet waarom wat eiseres heeft aangevoerd niet tot meer beperkingen leidt.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het aanvullende rapport van 3 mei 2023 per geduide functie gemotiveerd dat de belastbaarheid op het item 3.8.4 (‘geen hectische of erg drukke werkomgeving met veel aanloop van personen e.d.’) niet wordt overschreden. Daarbij zijn de in de tussenuitspraak benoemde items specifiek toegelicht.
Met de nadere motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeids-deskundige bezwaar en beroep heeft het UWV zich aan de opdracht van de rechtbank gehouden. Het medisch oordeel en het arbeidsdeskundige onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt is, na herstel van het gebrek, voldoende gemotiveerd.
7.1.
Wat eiseres in beroep heeft aangevoerd en aan stukken heeft overgelegd geeft geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt onjuist te achten. Met de klachten van eiseres, met name ook haar vermoeidheidsklachten, haar Covid-infectie, schildklieraandoening en fybromyalgie, is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden. Uit de stellingen van eiseres en wat zij aan stukken heeft overgelegd kan niet worden afgeleid dat zij op 14 juni 2021 meer beperkingen ondervond dan in de FML van 1 april 2022 zijn aangegeven. Hierbij is van belang dat het niet gaat om de medische klachten van eiseres als zodanig, maar om als gevolg van ziekte objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid. Eiseres heeft in beroep niet met medische gegevens aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van de medische situatie van eiseres per de datum in geding (14 juni 2021). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 31 maart 2022, 23 mei 2023 en 20 december 2023 voldoende gereageerd op wat eiseres in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht en aan stukken heeft overgelegd. De rechtbank licht dit hierna toe.
7.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er in zijn aanvullende rapport van 23 mei 2023 op gewezen dat de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts haar onderzoek ver na de datum in geding heeft uitgevoerd. Hij concludeert op basis van alle beschikbare gegevens dat de presentatie van de klachten en beperkingen door eiseres aan de door haar ingeschakelde verzekeringsarts niet representatief zijn voor de situatie op de datum in geding en dat er geen reden is de FML per de datum in geding bij te stellen. Zo heeft hij overwogen dat in de medische informatie van Kolibrie I van 22 februari 2022 als primaire diagnose recidiverende depressieve stoornis en somatische symptoom stoornis worden aangegeven. Een somatische symptoomstoornis houdt in dat de klachtenpresentatie en de klachtenbeleving niet in verhouding staan tot de objectieve medische afwijkingen. De primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben geen ernstige psychopathologie en geen ernstige lichamelijke afwijkingen vastgesteld. Bij het primaire onderzoek is een dagverhaal beschreven waarin eiseres diverse activiteiten kan doen. Ook in de informatie van Kolibrie I wijst niets er op dat er sprake is van een ernstige depressie met anhedonie en nagenoeg volledig initiatiefverlies. In de informatie van Rijndam Revalidatie van 19 januari 2022 tot 7 februari 2022 leest de verzekeringsarts bezwaar en beroep evenmin dat er sprake is van zeer ernstige psychische stoornissen naast de lichamelijke beperkingen en vermoeidheid die eiseres ervaart. Eiseres heeft wel belemmeringen op mentaal en lichamelijk vlak, maar er is – anders dan de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts heeft vastgesteld - geen sprake van hele ernstige inactiviteit op de datum in geding. Datzelfde geldt voor de pijnklachten en de voetpijnklachten. Dat eiseres bijvoorbeeld nog wel beperkt kan autorijden wijst er niet op dat sprake is van een ernstig verminderde alertheid.
Eiseres heeft de Covid-infectie enige tijd voor de datum in geding doorgemaakt. Er zijn geen aanwijzingen in de medische stukken dat eiseres een zogenoemde Long-Covid aandoening heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht het aannemelijk dat de vermoeidheidsbeleving van eiseres met name veroorzaakt wordt door de beleefde pijnklachten die in belangrijke mate als somatische symptoomstoornis zijn
aangemerkt. Uit de medische stukken is de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gebleken dat de Covid-infectie heeft geresulteerd in een relevante toename van de reeds door de depressie (lees: depressieve stoornis) en de pijnklachten veroorzaakte beperkingen die aannemelijk zijn.
7.3.
Op wat eiseres na de tussenuitspraak naar voren heeft gebracht is de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitvoerig en overtuigend ingegaan in zijn rapport van 20 december 2023. Naar aanleiding van de beroepsgronden van eiseres dat – kort gezegd – een somatisch symptoomstoornis niet weggezet kan worden als een nagebootste stoornis of acteren, dat de psychische problematiek de behandeling van de lichamelijke klachten ingewikkeld maakt en dat er wachttijden zijn, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep
opgemerkt dat het niet zo is dat er minder beperkingen zijn aangenomen omdat ervan uit zou zijn gegaan dat eiseres haar klachten opzettelijk zou hebben overdreven. Het feit dat eiseres meent dat zij meer beperkt is (de subjectieve klachtenbeleving), houdt echter niet in dat eiseres daarom meer beperkt moet worden geacht dan is aangenomen. Er is sprake van een subjectieve lijdensdruk. Bij de diagnose fibromyalgie, waarbij ook geen objectieve afwijkingen worden gevonden bij medisch onderzoek, kunnen ook veel klachten worden ervaren. Het algemene medische inzicht is echter dat er bij deze diagnose geen reden is lichte tot normale belastingen uit de weg te gaan, omdat het op normaal niveau belasten van de persoon geen schade toebrengt aan de persoon. De door de betrokken persoon ervaren klachten zijn geen maatstaf om de beperkingen in de FML te beschrijven. Dat vanwege de ernstbeleving behandeling is geïndiceerd en dat er wachttijden aan de orde zijn, is geen reden eiseres meer beperkt te achten dan op basis van de objectieve feiten aan de orde is.
Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is het beperkte dagverhaal of de ondersteuning door de familie in het dagelijkse leven geen reden zwaardere beperkingen of een urenbeperking aan te nemen. Naar aanleiding van de opmerking van de verzekeringsarts van eiseres dat de beoordeling door de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep een momentopname betreft, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat er tijdens de beoordeling voldoende informatie beschikbaar was om conclusies te trekken over de belastbaarheid voor het verrichten van passende arbeid door eiseres.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van eiseres onderschreven dat een revalidatiearts geen psychiater is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er daarbij op gewezen dat een revalidatiearts bij de intake echter een globale inschatting kan en moet maken van de ernst van de psychische toestand van een cliënt en die in een intake-rapport zou beschrijven als dat een belemmerende factor voor een revalidatietraject zou zijn. Dat is namelijk van belang om het behandeltraject te bepalen.
Dat de depressieve stoornis in de loop van de tijd recidiveert is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep op zich geen reden om meer beperkingen aan te nemen per de datum in geding. Tot slot heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat het aanpassen van de medicatie voor de schildklieraandoening in de loop van de tijd op basis van de bloedspiegelwaarden gebruikelijk is en vaak halfjaarlijks wordt gedaan. Uit de medische stukken is de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gebleken dat bij eiseres sprake is van een ernstige ontregeling van de schildklierfunctie.
De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische beperkingen van eiseres overtuigend heeft gemotiveerd en ziet geen aanleiding om te twijfelen aan zijn conclusies.
7.4.
Uit het voorgaande volgt dat er geen grond is voor het oordeel dat er in de FML van 1 april 2022 onvoldoende beperkingen zijn opgenomen. Daarvan uitgaande kan wat eiseres heeft betoogd over de geschiktheid van de in bezwaar geselecteerde functies niet slagen, voor zover dat is gebaseerd op het standpunt dat zij minder functionele mogelijkheden heeft dan het UWV heeft aangenomen, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van werktempo, een goede fijne motoriek, aandacht, trillingen op handen en armen en persoonlijk risico.
Voor zover er signaleringen zijn van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende toegelicht. In het aanvullende rapport van 3 mei 2023 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de hand van de in de tussenuitspraak benoemde items per geduide functie ook voldoende toegelicht dat de belastbaarheid op het item 3.8.4. (‘geen hectische of erg drukke werkomgeving met veel aanloop van personen e.d.’) niet wordt overschreden. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de drie geselecteerde functies die in bezwaar aan de schatting ten grondslag zijn gelegd de mogelijkheden van eiseres overschrijdt, zodat deze functies voor eiseres geschikt worden geacht.
7.5.
Vergelijking van het inkomen dat eiseres in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat zij in haar eigen werk als ambulant objectleidster zou hebben verdiend als zij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 30,05%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 14 juni 2021 is door het UWV dus terecht bepaald op minder dan 35%, zodat het UWV de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering terecht heeft afgewezen.

Conclusie en gevolgen

8.1.
De conclusie is dat het UWV terecht de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering heeft afgewezen. Daarom is er geen aanleiding het verzoek om schadevergoeding (in de vorm van de wettelijke rente) toe te wijzen.
8.2.
Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Omdat het UWV het gebrek heeft hersteld met zijn aanvullende motivering, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand laten.
8.3.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, ziet zij aanleiding te bepalen dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8.4.
De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.