ECLI:NL:RBROT:2024:2407

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
C/10/671631 / HA ZA 24-38
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident over vrijwaring en afwijzing van de eis

Op 20 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam in een incident uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers [eiser1] en [eiser2] en gedaagde [gedaagde1]. De eisers vorderen in de hoofdzaak betaling van respectievelijk € 60.000,00 en € 6.775,47 van gedaagde, te vermeerderen met rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde heeft nog niet op deze eisen gereageerd. In het incident heeft gedaagde verzocht om FinaFit B.V. in vrijwaring op te roepen, stellende dat hij een vordering op FinaFit heeft die verband houdt met de hoofdzaak. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat er een rechtsverhouding bestaat die FinaFit verplicht tot vrijwaring. Daarom is de eis in het incident afgewezen.

De rechtbank heeft gedaagde tevens veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 614,00 aan salaris advocaat. De zaak is voor de hoofdzaak doorverwezen naar de rol van 1 mei 2024 voor het nemen van een conclusie van antwoord door gedaagde. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.B. Smits.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/671631 / HA ZA 24-38
Vonnis in incident van 20 maart 2024
in de zaak van

1.[eiser1] ,

woonplaats: Den Haag ,
2.
[eiser2],
statutaire vestigingsplaats: Den Haag ,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. Z.H. van Dorth tot Medler te Rotterdam ,
tegen
[gedaagde1],
woonplaats: Rotterdam ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. S.D. Bakker te Amsterdam.
De partijen worden hierna voor zover afzonderlijk bedoeld ‘ [eiser1] ’, ‘ [eiser2] ’ en ‘ [gedaagde1] ’ genoemd. Eisers in de hoofdzaak worden hierna gezamenlijk ook ‘ [eisende partij]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 december 2023, met producties 1 tot en met 5;
  • de incidentele conclusie van eis tot vrijwaring van [gedaagde1] ;
  • de conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident.

2.De beoordeling in het incident

Waar gaat de hoofdzaak over?

2.1.
In de hoofdzaak eist [eiser1] betaling van € 60.000,00 en [eiser2] van € 6.775,47 van [gedaagde1] , beide te vermeerderen met rente en buitengerechtelijke incassokosten.
2.2.
[gedaagde1] heeft nog niet op deze eisen gereageerd.
Waar gaat het incident over?
2.3.
In het incident eist [gedaagde1] dat hij FinaFit B.V. (hierna ‘Finafit’) in vrijwaring mag oproepen. Hij voert daartoe aan dat [eiser1] en [gedaagde1] hebben samengewerkt in – onder meer – (de rechtsvoorganger van) [eiser2] en FinaFit . [gedaagde1] stelt dat is afgesproken dat zijn huis als kantoor voor die bedrijven zou worden gebruikt. [gedaagde1] zou daar huur voor ontvangen (inmiddels totaal € 69.000,00), maar die is nooit betaald. [eiser1] heeft toegezegd dat de huur vanuit FinaFit zou worden betaald. [gedaagde1] heeft dus nog een vordering op FinaFit die verknocht is aan de eisen van [eisende partij] in de hoofdzaak. Volgens [gedaagde1] ligt het daarom om proceseconomische redenen voor de hand om [gedaagde1] FinaFit in vrijwaring op te laten roepen.
2.4.
[eisende partij] refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
De eis in het incident wordt afgewezen
2.5.
De rechtbank staat [gedaagde1] niet toe om FinaFit in vrijwaring op te roepen. [gedaagde1] stelt namelijk alleen dat hij een (volgens hem verknochte) vordering op FinaFit heeft. Om iemand in vrijwaring op te mogen roepen, is echter nodig dat (tenminste wordt gesteld dat) sprake is van een rechtsverhouding die voor FinaFit een verplichting tot vrijwaring van [gedaagde1] meebrengt. Dat heeft [gedaagde1] niet gesteld en dat volgt ook niet uit wat [gedaagde1] wel heeft gesteld.
[gedaagde1] moet de proceskosten in het incident van [eisende partij] betalen
2.6.
[gedaagde1] heeft te gelden als de in het ongelijk gestelde partij en daarom moet hij de proceskosten in het incident betalen. De rechtbank begroot die kosten aan de kant van [eisende partij] tot vandaag op € 614,00 aan salaris advocaat (één punt in tarief II).

3.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
3.1.
wijst de eis af;
3.2.
veroordeelt [gedaagde1] in de proceskosten, die aan de kant van [eisende partij] tot vandaag worden begroot op € 614,00;
in de hoofdzaak
3.3.
verwijst de zaak naar de rol van
1 mei 2024voor het nemen van een conclusie van antwoord door [gedaagde1] ;
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024.
3340 / 3195