ECLI:NL:RBROT:2024:2405

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
10-306889-23 en 10-271500-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal, bedreiging en mishandeling met oplegging van ISD-maatregel

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en mishandeling. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 19 november 2023 in Rotterdam twee broodjes heeft gestolen uit een Jumbo supermarkt. Daarnaast heeft de verdachte op 6 september 2023 [slachtoffer 2] bedreigd en op 12 oktober 2023 [slachtoffer 3] mishandeld. De verdachte werd vrijgesproken van een derde feit van mishandeling, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. De officier van justitie had een voorwaardelijke ISD-maatregel geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn uitgebreide strafblad en eerdere kansen, een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaar opgelegd moest krijgen. De rechtbank motiveerde deze beslissing door te wijzen op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, die onder andere kampt met een alcoholprobleem en een instabiele leefsituatie. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 100,00 toegewezen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10-306889-23 en 10-271500-23 (gevoegd ter terechtzitting)
Datum uitspraak: 27 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres]
,
raadsman mr. P.T.P. van der Made, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 februari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.S. Dhoen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering 10-306889-23
Het in de zaak met parketnummer 10-306889-23 ten laste gelegde is door de verdachte deels bekend. Hij bekent dat hij op de datum en plaats zoals genoemd in de tenlastelegging één broodje heeft gegeten zonder dat hij deze heeft afgerekend en dat hij het andere broodje in zijn tas heeft gedaan. Er is op dit punt geen tot vrijspraak strekkend verweer gevoerd.
Het ten laste gelegde is op grond van die verklaring van de verdachte en de overige bewijsmiddelen zoals verderop in dit vonnis opgenomen, bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering 10-271500-23 ten aanzien van feit 1
Het in de zaak met parketnummer 10-271500-23 onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte deels bekend. De verdachte heeft verklaard dat hij op de datum en plaats zoals genoemd in de tenlastelegging een terugkeergesprek had met medewerkers van het Leger des Heils en dat hij boos was. Hij weet niet meer of hij de aangeefster bedreigd. Er is met betrekking tot dit feit geen tot vrijspraak strekkend verweer gevoerd. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Dit maakt dat dit feit op grond van de bewijsmiddelen zoals deze verderop in dit vonnis zijn opgenomen en zonder nadere motivering bewezen kan worden.
4.3.
Bewijswaardering 10-271500-23 ten aanzien van feit 2
4.3.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit wegens onvoldoende bewijs. Het letsel dat is omschreven in het dossier past niet bij de verklaring van de aangeefster, er zijn geen beelden van het incident en de aangeefster weet niet meer op welk moment de mishandeling plaats zou hebben gevonden.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende. De verdachte heeft verklaard dat hij bij de woning aanwezig was en dat er een worsteling is ontstaan tussen hem en de aangeefster. Het letsel dat is vastgesteld bij de aangeefster past bij de verklaring van de aangeefster dat zij is vastgepakt en dat er in haar armen is geknepen.
4.3.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte de onder parketnummer 10-271500-23 onder 2 ten laste gelegde mishandeling heeft gepleegd.
4.4.
Vrijspraak 10-271500-23 ten aanzien van feit 3
4.4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4.2.
Beoordeling
Vaststaat dat de verdachte op 14 oktober 2023 bij de woning van [naam 1] aan [adres 2] was en dat [slachtoffer 1] daar ook aanwezig was. Er is een discussie ontstaan en op screenshots van de camerabeelden in het dossier is te zien dat de verdachte een beweging met zijn arm maakt.
De verdachte ontkent [slachtoffer 1] te hebben geslagen. [naam 1] heeft verklaard dat hij een slaande beweging heeft gemaakt, maar niet dat [slachtoffer 1] door hem is geraakt. De raadsman heeft naar aanleiding van de screenshots van de camerabeelden bij de officier van justitie de camerabeelden opgevraagd. Uit navraag bij de politie is gebleken dat deze niet meer beschikbaar zijn, zodat deze beelden niet meer door de verdediging of de rechtbank bekeken konden worden.
De rechtbank overweegt het volgende. Op de screenshots van de camerabeelden en uit de beschrijving volgt dat de verdachte een slaande beweging de kamer in maakte. Niet duidelijk is of [slachtoffer 1] door de beweging van de verdachte wordt geraakt. De beelden zelf kunnen niet meer geraadpleegd worden. De rechtbank is daarom niet de overtuiging bekomen dat de verdachte de ten laste gelegde mishandeling heeft gepleegd.
4.4.3.
Conclusie
Het onder parketnummer 10-271500-23 onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10-306889-23 en het onder parketnummer 10-271500-23 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
onder parketnummer 10-306889-23
hij op 19 november 2023 te Rotterdam,
twee broodjes die geheel aan Jumbo
supermarkt (gelegen aan de [straatnaam])
toebehoorden heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
onder parketnummer 10-271500-23
1
hij op 6 september 2023 te Rotterdam,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht ,
door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen:
- " ik maak je koud" en- "ik maak je dood",
2
hij op of omstreeks 12 oktober 2023 te Rotterdam,
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3]
- bij de armen, althans het lichaam, vast te pakken en
- ( vervolgens) in de armen, althans het lichaam, te knijpen,
waardoor die [slachtoffer 3] ten val is gekomen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
parketnummer 10-306889-23
diefstal
parketnummer 10-271500-23
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering maatregel

7.1.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel, conform het advies van de reclassering, om zo de verdachte een allerlaatste kans te geven zijn leven te beteren met behulp van ambulante begeleiding.
De verdediging is van oordeel dat de bedreiging en de diefstal onvoldoende zwaar zijn om de ISD-maatregel te rechtvaardigen – ook een voorwaardelijke ISD-maatregel. De verdachte heeft voor de diefstal al te lang in voorlopige hechtenis gezeten en dient op vrije voeten te worden gesteld.
7.2.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.3.
Feit waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft een winkeldiefstal gepleegd, een teamleidster van het Leger des Heils bedreigd tijdens een terugkeergesprek, en een vrouw mishandeld.
7.4.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte vele malen eerder is veroordeeld voor onder andere alcoholgerelateerde strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van 23 februari 2024 dat door [naam 2], werkzaam bij Reclassering Nederland, over de verdachte is opgemaakt. Daarin staat onder meer:
[verdachte] is een 39 jarige man die verdacht wordt van twee geweldsfeiten, hetgeen hij grotendeels ontkent. Betrokkene heeft een uitgebreid delictverleden en voldoet momenteel aan de (harde) criteria voor het opleggen van een ISD-maatregel. Uit ons onderzoek komt naar voren dat het betrokkene ontbreekt aan stabiliteit op vrijwel alle leefgebieden. Hij is al enige tijd dakloos en heeft geen structurele dagbesteding of inkomen. De grootste criminogene factoren zijn het zwervende bestaan en de problemen in zijn leven voortkomend vanuit gebrekkig probleemoplossend vermogen in combinatie met een beperkte (cognitieve) vaardigheden, middelengebruik en zijn sociale netwerk. Daarnaast lijkt er sprake van agressieregulatie-problematiek (vooral in combinatie met middelen) en, gezien zijn justitiële voorgeschiedenis, een pro criminele houding. Wij hebben de indruk dat betrokkene wel inziet en beseft dat hij zijn leven dient te stabiliseren en risicovolle situaties zal moeten ontlopen maar hij lijkt niet in staat om hierin zelfstandig verandering aan te brengen. De afgelopen jaren is er sprake geweest van verschillende begeleidingstrajecten welke tot dusver niet hebben geleid tot daadwerkelijke gedragsverandering en recidive vermindering. Intensieve en langdurige begeleiding is geïndiceerd om te komen tot stabilisering.
[verdachte] heeft een uitgebreid justitiële documentatie die 18 pagina’s behelst. Hij heeft de status stelselmatige dader. Betrokkene werd in 2003 voor het eerst werd veroordeeld. Sindsdien is hij veelvuldig veroordeeld wegens voornamelijk vermogens- gewelds-, en verkeersdelicten. De laatste veroordeling was in november 2023 wegens meerdere strafzaken waarvoor betrokkene vier maanden gevangenisstraf opgelegd kreeg. Wij zien een delictpatroon van vermogensdelicten maar betrokkene werd in het verleden ook meermaals veroordeeld wegens delicten met een agressiecomponent. Er is in het verleden meermaals sprake geweest van reclasseringsbemoeienis. Naast diverse werkstraffen heeft de reclassering diverse adviezen voor betrokkene opgesteld. In 2023 heeft de reclassering ook tweemaal een opdracht gekregen voor het opstellen van een reclasseringsadvies waarbij [verdachte] niet aanwezig was op uitnodigingen. Hierdoor zijn de opdrachten retour gezonden.
[verdachte] had in 2019 een toezicht, hetgeen negatief beëindigd is, omdat hij afspraken niet nakwam en niet gemotiveerd was. In 2020 was er een schorsingstoezicht. Omdat betrokkene niet verscheen op afspraken, werd er een advies opheffing schorsing opgemaakt. Betrokkene kreeg een nieuwe kans waarna er toch een intakegesprek plaatsvond. Kort daarna, in januari 2021, werd het toezicht door de Rechtbank beëindigd en geen nieuw toezicht opgelegd waardoor er niet inhoudelijk gewerkt kon worden aan gedragsverandering.
Uit dossierinformatie blijkt dat er na een detentie in 2021 kortstondig is ingezet op hulpverlening vanuit Humanitas. Ook had hij afspraken bij de gemeente voor het regelen van een ID- bewijs, een inschrijfadres en uitkering maar deze kwam hij niet na waardoor dit niet kon worden gerealiseerd.
Betrokkene voldoet aan de harde criteria voor een ISD-maatregel. Betrokkene heeft eerder begeleiding in een strafrechtelijk kader nooit geheel doorlopen. Desondanks achten wij een begeleidingstraject wel geïndiceerd en doordat een laatste reclasseringstoezicht gedateerd is, en betrokkene zijn houding momenteel wel in enige mate veranderd lijkt te zijn, achten we een nieuwe (en laatste) kans in een voorwaardelijk kader geïndiceerd alvorens over te gaan op een onvoorwaardelijke ISD maatregel.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke ISD?
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. Met de officier van justitie en de reclassering is de rechtbank van oordeel dat het noodzakelijk is om de maatregel ISD aan de verdachte op te leggen. Aan de wettelijke criteria hiervoor is voldaan. De verdachte heeft zich in de onderhavige strafzaak schuldig gemaakt aan één of meer misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De verdachte is, zoals blijkt uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie in de vijf jaren voorafgaande aan deze feiten tenminste driemaal tot een langere vrijheidsbenemende straf veroordeeld. De desbetreffende vonnissen zijn onherroepelijk. De onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen.
Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan, nu de tot op heden aan de verdachte opgelegde (voorwaardelijke) straffen en bijzondere voorwaarden er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd. Er zijn indicaties dat de verdachte een alcoholprobleem heeft. Zo is hij diverse malen veroordeeld vanwege alcoholgebruik in het verkeer.
In het reclasseringsadvies is een plan van aanpak geschetst, zowel voor een voorwaardelijke als voor een onvoorwaardelijke ISD. Het verschil blijkt voornamelijk hierin te bestaan dat ingeval van een voorwaardelijke ISD de verdachte ambulant kan worden begeleid.
De vraag dient daarom te worden beantwoord of de verdachte in staat is om in een ambulante setting het plan van aanpak uit te voeren. De rechtbank is van oordeel dat dit niet onderbouwd is aangegeven door reclasseringsambtenaar [naam 2]. Integendeel. De rechtbank stelt vast dat de verdachte eerder tot vele [on]voorwaardelijke gevangenisstraffen is veroordeeld. Referenten verklaren in het reclasseringsrapport dat de verdachte tijdens hun begeleiding in het geheel niets heeft gedaan om aan te tonen gemotiveerd te zijn de behandelingen in verband met zijn verslaving te ondergaan. De verdachte komt niet tot basis bestaansvoorwaarden, zoals het verkrijgen van een ID. De referenten hebben er weinig vertrouwen in dat hij nu wel gemotiveerd zal zijn. Tevens stelt de reclassering vast dat de verdachte – eenmaal op vrije voeten – is aangewezen op nachtopvang en een onstabiele leefsituatie heeft waarbij het hem ontbreekt aan structurele huisvesting, dagbesteding en inkomen. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor zowel middelenproblematiek als een persoonlijke problematiek. De verdachte is niet in het bezit van een ID waardoor er niet gewerkt kan worden aan een structurele dagbesteding en inkomen. Het recidiverisico wordt dan ook als hoog ingeschat.
Dat de verdachte dit keer gemotiveerd(er) zou zijn, waardoor een ambulante behandeling wel kans van slagen heeft, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Dit gelet op zijn uitgebreide justitiële verleden en het feit dat er geen concrete gewijzigde omstandigheden zijn. Daarbij betrekt de rechtbank ook het proces-verbaal van de wijkagent die beschrijft hoe de verdachte telkens na te hebben vastgezeten ‘het zorg- en rechtssysteem’ weet te verleiden dat hij nu écht gaat veranderen en beloftes daartoe maakt - hetgeen de verdachte ook nu weer doet - maar telkens weer vervalt in zijn oude gedrag.
De ISD-maatregel dient in beginsel tevens een bijdrage te leveren aan de oplossing van de verslavingsproblematiek van de verdachte en aan zijn vermoedelijke persoonlijkheidsproblematiek, zodat de maatregel er niet alleen toe leidt dat hij gedurende de maatregel niet in staat is strafbare feiten te plegen, maar dat er ook wordt gewerkt aan een gedrag beïnvloedende aanpak met een recidivebeperkend effect op de lange termijn, met het doel de verdachte een reële kans te bieden op een regulier leven. Doch vooreerst dient de maatregel ter bescherming van de maatschappij.
Gelet op al het voorgaande ziet de rechtbank, anders dan de officier van justitie en de reclassering, onvoldoende aanknopingspunten de verdachte nog een kans te bieden om zich in het kader van een voorwaardelijke ISD met bijzondere voorwaarden ambulant te laten behandelen. Hij heeft inmiddels veel kansen gekregen en deze door eigen toedoen onbenut gelaten. De rechtbank heeft er, mede gelet op de indruk die de verdachte op zitting heeft gemaakt, geen vertrouwen in dat dat nu anders zou zijn. Het belang van de samenleving staat nu voorop. De veiligheid van personen of goederen vereist dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de maximale duur van twee jaren, zonder aftrek van de duur van de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Met de door de officier van justitie neergelegde vordering is voldaan aan het vereiste van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht om een dergelijke maatregel op te kunnen leggen. Een bevel tot dadelijke tenuitvoerlegging is niet mogelijk en zal achterwege blijven.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit van het parketnummer 10-271500-23. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel moet worden toegewezen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de verdediging vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft bepleit.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 100,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 oktober 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 100,00, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57, 285, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 10-271500-23 onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10-306889-23 en de onder parketnummer 10-271500-23 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte wordt geplaatst in
een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij], te betalen een bedrag van
€ 100,00 (zegge: honderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 100,00(hoofdsom,
zegge: honderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 100,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
2 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en D.M. Douwes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.F. Meekhof, griffier,
en uitgesproken 27 februari 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
dagvaarding met parketnummer 10-306889-23
hij op of omstreeks 19 november 2023 te Rotterdam,
twee broodjes, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Jumbo
supermarkt (gelegen op/aan de [straatnaam]), in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht);
dagvaarding met parketnummer 10-271500-23
1
hij op of omstreeks 6 september 2023 te Rotterdam,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen:
- " ik maak je koud, dat is geen bedreiging maar een belofte" en/of
- " ik maak je dood",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hijop of omstreeks 12 oktober 2023 te Rotterdam,
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3]
- bij de armen, althans het lichaam, vast te pakken en/of
- ( vervolgens) in de armen, althans het lichaam, te knijpen,
waardoor die [slachtoffer 3] ten val is gekomen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 14 oktober 2023 te Rotterdam,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] in het gezicht, althans tegen het
lichaam, te slaan;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )