ECLI:NL:RBROT:2024:2313

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
10/750100-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor de (verlengde) invoer van cocaïne en veroordeling voor voorbereidingshandelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2000, die werd beschuldigd van de (verlengde) invoer van 398 kilogram cocaïne. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar werd wel veroordeeld voor voorbereidingshandelingen met betrekking tot de invoer van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte op 1 maart 2020 op het terrein van Hutchison Ports ECT Delta in Rotterdam waren aangehouden, nadat eerder die dag 398 kilogram cocaïne was aangetroffen in een container. Het DNA van de verdachte was aangetroffen op flesjes in de containers, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende bewijs opleverde voor de invoer van de cocaïne zelf. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan voorbereidingshandelingen, maar niet aan de daadwerkelijke invoer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 390 dagen, waarvan 388 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank hield rekening met de schending van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zich positief had ontwikkeld na eerdere veroordelingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/750100-20
Datum uitspraak: 26 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2000,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
raadsman mr. N. Hendriksen, advocaat te Hoorn.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.M.F. de Rooij heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag:
  • De verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte01] waren op 1 maart 2020 op het met een hekwerk afgesloten terrein van het havenbedrijf Hutchison Ports ECT Delta (hierna: ECT) in Rotterdam en zijn rond 23.30 uur door een werknemer van een op dat terrein gevestigd bedrijf (Matrans) over het ECT terrein vervoerd in zijn auto. Toen zij het terrein wilden verlaten zijn zij bij de uitgaande poort van ECT aangehouden;
  • Eerder die dag, om 09:30 uur is de verdachte [medeverdachte02] op het terrein van ECT aangehouden in een blauwe container met nummer [nummer01] , waarin 398 kilo cocaïne is aangetroffen;
  • Deze container is op 27 februari 2020 aangekomen;
  • In dezelfde blauwe container met nummer [nummer01] is het DNA van verdachte aangetroffen op twee flesjes drinken;
  • In een andere (gele) container met nummer [nummer02] is eveneens het DNA van de verdachte aangetroffen, op twee flesjes drinken;
  • Ook het DNA van de medeverdachte [medeverdachte01] is in zowel de blauwe als de gele container aangetroffen.
De verdachte wordt primair de (verlengde) invoer van 398 kilogram cocaïne verweten. Subsidiair zijn hem voorbereidingshandelingen met betrekking tot die invoer verweten.
4.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde, (verlengde) invoer van cocaïne. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat er een verband is tussen de verdachte en de blauwe container waarin de pakketten met verdovende middelen zijn aangetroffen, omdat zijn DNA daarin is aangetroffen. Daarnaast is zijn DNA ook aangetroffen in de gele container die als hotelcontainer zou zijn gebruikt. De verdachte heeft zich daarom in beide containers opgehouden. Hij en zijn medeverdachte zijn in die container geweest met het doel die pakketten cocaïne over te laden. De verdachte heeft geen verklaring willen geven voor zijn aanwezigheid op het ECT terrein.
Tussen de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte02] en [medeverdachte01] was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat medeplegen wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.1.3.
Standpunt verdediging
Bepleit is dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. In het dossier bevindt zich geen bewijs dat de verdachte op enige manier heeft deelgenomen aan het binnen het grondgebied brengen van de cocaïne of daartoe voorbereidingshandelingen heeft gepleegd. Hoewel hij, naar hij zelf heeft verklaard, zich vaker op het haventerrein heeft begeven, kan niet worden vastgesteld dat de verdachte ook in de tenlastegelegde periode in de betreffende containers is geweest. Met inachtneming van de heersende leer over DNA op verplaatsbare objecten betekent het aantreffen van het DNA van de verdachte op de drinkfles in de blauwe container niet – zonder meer – dat hij daar(in) ook is geweest. Niet kan worden uitgesloten dat zijn DNA op een andere wijze daar is terechtgekomen.
4.1.4.
Bewijsbeslissing
Huiselijk gezegd, verwijt de officier van justitie de verdachte dat hij samen met een of meer anderen op het ECT in Rotterdam cocaïne heeft ingevoerd. Volgens het dossier zou dit zijn gebeurd volgens de zogenoemde “switch” (wissel) methode. Deze methode houdt in het verplaatsen van de cocaïne vanuit de container waarmee deze is ingevoerd naar een andere, waarschijnlijk minder verdachte container door mannen die op het haventerrein in een zogenoemde hotelcontainer verblijven. In deze zaak is de container waarmee de cocaïne is ingevoerd niet aangetroffen. De blauwe container is, naar het oordeel van de rechtbank, de container waarheen de cocaïne is verplaatst en de gele container is de hotelcontainer.
Het DNA van de beide verdachten is aangetroffen op voorwerpen in de blauwe container waarin de cocaïne en een derde verdachte zijn aangetroffen en in de gele container die als hotelcontainer dienst heeft gedaan. Anders dan de verdediging heeft bepleit acht de rechtbank daarmee bewezen dat de verdachten in die containers zijn geweest. Dat is immers de enige logische verklaring voor het aantreffen van het DNA van beide verdachten in beide containers.
Anders dan de officier van justitie heeft bepleit en met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op grond van het enkele feit dat de verdachte in die containers is geweest niet kan worden bewezen dat de verdachte handelingen heeft verricht die waren gericht op de verdere invoer van de cocaïne, of dat hij de cocaïne voorhanden heeft gehad. Onduidelijk is immers wanneer de cocaïne in Nederland is aangekomen en wanneer deze naar de blauwe container is overgebracht. Hoewel niet is uitgesloten dat de verdachte handelingen kan verrichten die zijn gericht op het verdere vervoeren van de cocaïne voordat de cocaïne in Nederland is aangekomen, oogt naar de overtuiging van de rechtbank het bewezenverklaarde gedrag van de verdachte meer op voorbereidingshandelingen dan op daadwerkelijke invoer van cocaïne. Bewezen is dat deze voorbereidingshandelingen hebben plaatsgevonden omstreeks de ten laste gelegde periode. De verdachten kunnen de container immers alleen hebben betreden tussen 27 februari 2020, de dag van de aankomst van de container en 1 maart 2020 om 09.30 uur toen de cocaïne in beslag werd genomen.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde en acht het subsidiair ten laste gelegde bewezen.
4.1.5.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging plegen van de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen gericht op de (verlengde) invoer van cocaïne.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
subsidiairten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij omstreeks de periode van 29 februari 2020 tot en met
1 maart 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk t binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 398 kilogram cocaïne,, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- heeft getracht om daarbij behulpzaam te zijn,
hebbende verdachte en/of (één of meer van zijn) verdachtes, mededader(s)
  • zich opgehouden in een container [nummer02] ) en
  • zich opgehouden in een container ( [nummer01] ) en met als doel 399 pakketten (inhoudende cocaïne) over te laden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit onder subsidiair levert op:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten behulpzaam te zijn.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de (verlengde) invoer van cocaïne in de Rotterdamse haven door cocaïne van de ene container in de andere over te laden. Door zijn activiteiten werd mogelijk dat de cocaïne kan worden afgeleverd en verspreid. Daarmee is de verdachte een onmisbare schakel in een onderdeel van de internationale transport- en distributieketen van cocaïne geweest.
De rol van de verdachte (voor zover die in het dossier naar voren komt) is essentieel in de keten van de invoer van harddrugs.
De voorbereiding van (verlengde) invoer van harddrugs is een ernstig feit. Harddrugs zoals cocaïne bevatten stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid en zijn sterk verslavend. Daarnaast ontstaat door de handel schade en overlast voor de samenleving. De strafbaarheid en de grote winstgevendheid ervan brengt mee dat de georganiseerde handel in cocaïne een ontwrichtende invloed heeft op de samenleving. Zo is een aanzienlijk deel van de vermogensdelicten te relateren aan de behoefte van verdovende middelen van gebruikers. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij hieraan een bijdrage heeft geleverd om er zelf veel geld aan te verdienen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het betreden van de Maasvlakte te Rotterdam.
Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij door structuur en discipline de negatieve periode op de Maasvlakte achter zich heeft kunnen laten. Nadat hij op vrije voeten is gesteld heeft hij, mede gestimuleerd door zijn zus, een versnelde opleiding afgerond op het gebied van de zorg en is in die branche ook als ZZP-er aan de slag gegaan.
Een eventuele oplegging van een gevangenisstraf zal veel nadelige gevolgen voor hem hebben. Zo zal hij door hem toegezegde diensten en opdrachten niet kunnen uitvoeren en moeten stoppen met zijn baan als verzorger in de geestelijke gezondheidszorg.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 1 maart 2020, omdat de verdachte op die datum is aangehouden. Tot aan dit vonnis is een periode van bijna vier jaar verstreken. Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, bedraagt de redelijke termijn in deze zaak twee jaar. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden. Dit moet tot uitdrukking worden gebracht in de uiteindelijk op te leggen straf en het raakt de vraag welk strafdoel nog is gediend met oplegging van een forse gevangenisstraf.
Medeverdachte [medeverdachte02] is bij vonnis van 12 augustus 2020 tot 30 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld voor de invoer van cocaïne. De verdachte wordt veroordeeld voor de voorbereidingshandelingen gericht op de invoer van cocaïne. In het geval van voorbereidingshandelingen wordt de straf - kort gezegd - met de helft verminderd. Als de zaak binnen een redelijke termijn op zitting zou zijn gebracht, zou de rechtbank de verdachte - gelet op de straf die medeverdachte [medeverdachte02] heeft gekregen - veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden. Rekening houdend met schending van de redelijke termijn zou de gevangenisstraf 13 maanden, ofwel 390 dagen bedragen.
De rechtbank zal in dit geval echter volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. De medeverdachte [medeverdachte01] wordt, mede door de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, veroordeeld tot een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdachte zelf heeft een positieve invulling aan zijn leven gegeven en heeft zich niet schuldig gemaakt aan het plegen van nieuwe strafbare feiten. Zo wordt voorkomen dat hij zijn met veel inspanning verkregen baan, die ook nog goed bij hem past, zal verliezen. Dit is niet alleen in het belang van de verdachte, maar ook in het belang van de samenleving.
Daarnaast wordt, in het kader van de retributie, de maximale taakstraf opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op de verstreken tijd vindt de rechtbank een proeftijd van 1 jaar voldoende.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van driehonderdnegentig (390) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot driehonderdachtentachtig (388) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 1 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte daarnaast tot een taakstraf voor de duur van
tweehonderdveertig (240) uren,waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
honderdtwintig (120) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. L.J.M. Janssen en J. van de Klashorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. U. Ramdihal-Poeran, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 26 februari 2024.
De oudste rechter, jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 29 februari 2020 tot en met 1 maart 2020 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht al dan niet bedoeld als in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 398 kilogram cocaïne, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 februari 2020 tot en met 1 maart 2020 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 398 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/ of
  • zich en/of (een) ander (en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat die/feit(en)heeft getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (één of meer van zijn) verdachtes, mededader(s)
  • zich opgehouden in een container [nummer02] ) en/of
  • zich opgehouden in een container ( [nummer01] ) met daarin (onder andere) 399 pakketten bevattende ongeveer 398 kilogram cocaïne en/of
  • met als doel deze pakketten (inhoudende cocaïne) vervolgens over te laden.