In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een conflict tussen ex-aandeelhouders van een besloten vennootschap. De eisers, een groep van acht besloten vennootschappen en twee broers, vorderen dat de gedaagden, waaronder een voormalige aandeelhouder, zich houden aan een geheimhoudingsbeding en bedrijfseigendommen teruggeven. De aanleiding voor het geschil is een vaststellingsovereenkomst (vso) die is gesloten na een conflict tussen de aandeelhouders. De eisers stellen dat de gedaagden zich niet aan de afspraken uit de vso hebben gehouden, met name door een geluidsopname van een gesprek niet te overhandigen en het geheimhoudingsbeding te schenden.
De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers afgewezen. De rechtbank oordeelt dat niet is aangetoond dat de gedaagden bedrijfseigendommen hebben achtergehouden, aangezien de geluidsopname niet kan worden aangemerkt als bedrijfseigendom. De rechtbank stelt vast dat de opname is gemaakt door een aandeelhouder en niet door een werknemer, waardoor de eisers niet kunnen claimen dat de opname eigendom van de vennootschap is. Daarnaast is er onvoldoende bewijs dat de gedaagden zich negatief over de eisers hebben uitgelaten of informatie openbaar hebben gemaakt, wat een schending van het geheimhoudingsbeding zou impliceren.
De rechtbank veroordeelt de eisers in de proceskosten, aangezien zij in het ongelijk zijn gesteld. De kosten worden begroot op € 1.715,00, inclusief griffierecht en salaris advocaat. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.