ECLI:NL:RBROT:2024:2303

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
FT EA 23/1192
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot gedwongen schuldregeling in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot een gedwongen schuldregeling, ingediend door verzoeker, die te maken heeft met een aanzienlijke schuldenlast van € 54.071,07. Verzoeker had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij hij 2,16% van zijn schulden zou betalen. Van de tien schuldeisers stemden acht in met de regeling, maar ABN Amro, die een aanzienlijk deel van de vorderingen in handen had, weigerde in te stemmen. De rechtbank moest beoordelen of ABN Amro in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling, waarbij het belang van de schuldeiser en de belangen van verzoeker tegen elkaar moesten worden afgewogen.

De rechtbank constateerde dat het aanbod van verzoeker niet het maximaal haalbare was, mede omdat verzoeker inmiddels in loondienst werkte en er meer spaarsaldo op de rekening stond dan in de berekening van het aanbod was meegenomen. Bovendien was het aanbod gebaseerd op een onjuiste duur van de regeling, die niet in overeenstemming was met de geldende wetgeving. De rechtbank oordeelde dat het belang van ABN Amro bij de weigering van de regeling zwaarder woog dan de belangen van verzoeker, en wees het verzoek tot gedwongen schuldregeling af. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer01]
uitspraakdatum: 8 maart 2024
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 4 december 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • ABN Amro Bank N.V. (hierna: ABN Amro);
  • Arrow Global Ltd (hierna: Arrow Global);
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
ABN Amro heeft voorafgaand aan de zitting op 28 februari een verweerschrift toegezonden.
Arrow Globalheeft voorafgaand aan de zitting, bij brief van 1 februari 2024, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Beschermingsbewindvoerder mevrouw N. van Bremen heeft voorafgaand aan de zitting op 29 februari 2024 een bericht naar de rechtbank verstuurd waarin zij mededeelde niet aanwezig te kunnen zijn, maar wel telefonisch bereikbaar voor vragen.
Ter zitting van 8 maart 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [naam01] , werkzaam bij Stroomopwaarts (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [naam02] , werkzaam bij Humanitas Homerun;
  • mevrouw [naam03] , werkzaam bij de reclassering.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift tien schuldeisers, met tezamen twaalf concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 54.071,07 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 19 juni 2023 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 2,16% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting, waarbij werd uitgegaan van een totale schuldenlast van € 55.287,37.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. Toelichting over de achtergrond ontbreekt in de aanbodbrief, maar uit het ingediende verzoek blijkt dat de afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn WIA-uitkering. Verzoeker is gedeeltelijk arbeidsongeschikt verklaard. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Volgens het ingediende verzoek stemmen acht schuldeisers in met de aangeboden schuldregeling in. ABN Amro stemt hier niet mee in. Zij heeft twee vorderingen van tezamen € 23.400,39 op verzoeker, welke 43,3% van de totale schuldenlast beloopt.
De beschermingsbewindvoerder heeft voor de zitting per e-mail bericht laten weten niet aanwezig te kunnen zijn, maar positief te adviseren. Verzoeker is sinds 31 maart 2022 onder beschermingsbewind en komt zijn afspraken goed na.

3.Het verweer

ABN Amro betwijfelt of het aanbod het maximaal haalbare betreft waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Verweerster stelt daartoe dat er meer spaarsaldo aanwezig is op de beheerrekening dan is mee genomen in de berekening van het aanbod. In het aanbod wordt € 2.500,-- ingelegd als eigen vermogen. Volgens verweerster was het saldo op de bewindvoerdersrekening € 5.659,70 op 28 februari 2024. Daarnaast is het aanbod enkel gebaseerd op voortzetting van de WIA-uitkering, maar is gebleken dat verzoeker inmiddels in loondienst werkt en beschikt over een leaseauto. Het is onduidelijk welke aflossingscapaciteit verzoeker heeft door deze gewijzigde situatie, maar waarschijnlijk is het huidige aanbod niet het maximaal haalbare in de gewijzigde situatie.
ABN Amro heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting verder toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van ABN Amro bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of ABN Amro in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van ABN Amro een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast van 43,3%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk negen van de tien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Stroomopwaarts. Stroomopwaarts heeft echter een voorstel gedaan waarbij het vooruit liep op de veranderende wetgeving. Het aanbod is gedaan op 19 juni 2023 en behelst een voorstel voor duur van achttien maanden. Op 19 juni 2023 gold de wet [1] dat de schuldsaneringsregeling in beginsel zesendertig maanden duurt en saneringsvoorstellen in het minnelijk traject zijn qua duur gelijk aan deze termijn in het wettelijke traject. Het aanbod van schuldhulpverlening had zesendertig maanden moeten zijn. Per 1 juli 2023 is de termijn verkort naar achttien maanden en vanaf deze datum kunnen saneringsvoorstellen van achttien maanden gedaan worden, niet voordien.
Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank onduidelijk en onvolledig gedocumenteerd. Het verzoek bevatte drie verschillende schuldenlijsten, waardoor de daadwerkelijke schuldenlast moeilijk vast te stellen was. Daarnaast bestaat onduidelijkheid over schuldeiser EDR Incasso (hierna: EDR). De vordering van deze schuldeiser is om onduidelijke redenen van de schuldenlijst verdwenen en ter zitting bleek dat EDR niet akkoord. EDR is ten onrechte niet in het verzoek tot dwangakkoord betrokken.
Ten overvloede oordeelt de rechtbank dat het aanbod niet het maximaal haalbare is. Uit het dossier blijkt dat verzoeker per 6 november 2023 twee dagen per week werkt in loondienst. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat zijn arbeidsovereenkomst is verlengd voor onbepaalde tijd. Dit gegeven en het hogere spaarsaldo dan waar het akkoord vanuit ging, zoals verweerster heeft aangetoond, zijn aanwijzingen dat het aangeboden saneringskrediet niet het maximaal haalbare is.
Het belang van ABN Amro als weigerend schuldeiser weegt onder al voornoemde omstandigheden zwaarder dan het belang van verzoeker. Het verzoek om ABN Amro te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van L.M. Heinis, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2024. [2]

Voetnoten

1.Artikel 349a lid 1 Faillissementswet
2.2 Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.