ECLI:NL:RBROT:2024:2275
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens nieuwe schulden en detentie
Op 8 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar. De bewindvoerder had op 17 januari 2024 verzocht om de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen, wat door de rechter-commissaris werd goedgekeurd. Tijdens de zitting op 29 februari 2024 zijn de bewindvoerder, de schuldenaar en de beschermingsbewindvoerder, mevrouw C. van Zwienen, gehoord. De bewindvoerder rapporteerde dat de schuldenaar nieuwe schulden had opgebouwd, waaronder een terugvordering van zorgtoeslag, een schadevergoeding aan een ex-partner, en diverse andere schulden, die samen oplopen tot minstens € 4.639,46. Daarnaast was er een boedelachterstand van € 25,22. De schuldenaar had ook enige tijd in detentie gezeten wegens strafbare feiten, wat niet verenigbaar is met de schuldsaneringsregeling. De alcoholverslaving van de schuldenaar droeg bij aan de nieuwe schulden en het gebrek aan een stabiele woonsituatie.
De beschermingsbewindvoerder en de schuldenaar kwamen gezamenlijk tot de conclusie dat het beter was om de schuldsaneringsregeling te beëindigen, zodat de schuldenaar eerst zijn verslaving onder controle kan krijgen en een stabiele woonsituatie kan opbouwen. De rechtbank oordeelde dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet langer wenselijk was en beëindigde deze op grond van artikel 350, derde lid, onder g van de Faillissementswet. Tevens werd het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op maximaal € 3.004,69, inclusief onkosten en omzetbelasting. De rechtbank benadrukte dat er onvoldoende baten beschikbaar waren om vorderingen te voldoen, waardoor er geen sprake was van een faillissement van rechtswege. De uitspraak werd gedaan door mr. C. de Jong en in aanwezigheid van griffier L.M. Heinis.