ECLI:NL:RBROT:2024:2274

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
C/10/664704 / HA ZA 23-762
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van voorbereidingskosten voor verhuur van drijvende kranen

In deze zaak vordert de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid European Bulk Services (E.B.S.) B.V. betaling van voorbereidingskosten van € 686.442,85 van de vennootschap naar buitenlands recht Acciaierie d'Italia S.p.A. (ADI). E.B.S. heeft werkzaamheden verricht ter voorbereiding op de verhuur van drijvende kranen aan ADI, die door schade aan haar eigen kranen in een noodsituatie verkeerde. E.B.S. en ADI kwamen overeen dat ADI de kosten tot een limiet van € 350.000,00 zou vergoeden. E.B.S. stelt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat ADI zich op deze limiet beroept, omdat ADI de werkzaamheden heeft geïnitieerd en E.B.S. heeft aangemoedigd om door te gaan, ook nadat de kostenlimiet was bereikt. ADI betwist de vordering en stelt dat de overeenkomst niet bindend is, omdat de ondertekenaar niet bevoegd was.

De rechtbank oordeelt dat E.B.S. recht heeft op betaling van het bedrag van € 350.000,00, omdat de overeengekomen limiet niet buiten toepassing kan worden gelaten. De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding af, omdat ADI een procedure in Italië heeft aangespannen die niet als misbruik van procesrecht kan worden gekwalificeerd. De rechtbank veroordeelt ADI tot betaling van € 350.000,00, vermeerderd met wettelijke handelsrente, en tot betaling van de proceskosten van E.B.S.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/664704 / HA ZA 23-762
Vonnis van 20 maart 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EUROPEAN BULK SERVICES (E.B.S.) B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. E.J.R. Verwey in Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
ACCIAIERIE D'ITALIA S.P.A.,
gevestigd in Milaan (Italië),
gedaagde,
advocaat mr. J.G.M. Roijers in Rotterdam.
Partijen zullen hierna EBS en ADI genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 mei 2023, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de brief van de rechtbank van 1 november 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald op 6 februari 2024;
  • de brief van de rechtbank van 21 december 2023, met instructies voor de mondelinge behandeling;
  • de akte eiswijziging van EBS;
  • de spreekaantekeningen van EBS;
  • de spreekaantekeningen van ADI;
  • de mondelinge behandeling van 6 februari 2024.
1.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de datum bepaald waarop er vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
EBS is onderdeel van de HES International Groep. Deze groep exploiteert haventerminals in heel Europa, waaronder die van EBS, en is daarmee een grote aanbieder van op- en overslagdiensten in de liquid- en dry bulksector. EBS beschikt over een vloot met drijvende kranen.
2.2.
ADI, voorheen geheten ArcelorMittal Italia S.p.A., is een Italiaanse staalfabrikant. Zij exploiteert een staalfabriek in de haven van Taranto, in de regio Puglia in Zuid-Italië. Op 10 juli 2019 is in deze haven door een storm schade ontstaan aan een kraan van ADI. Om die reden is ook een tweede kraan van ADI door de Italiaanse autoriteiten buiten bedrijf gesteld. ADI was hierdoor genoodzaakt een oplossing te zoeken voor het ontstane gat in haar laad- en loscapaciteit, waartoe zij contact heeft gezocht met EBS.
2.3.
Op 7 en 8 augustus 2019 hebben [persoon A] (“ [persoon A] ”) en [persoon B] (“ [persoon B] ”) van EBS samen met een vertegenwoordiger van Rietlanden Terminals B.V (hierna: Rietlanden) een bezoek gebracht aan ADI in Taranto. Van ADI was onder andere [persoon C] (“ [persoon C] ”) aanwezig.
2.4.
Op 26 augustus 2019 hebben [persoon C] en [persoon D] (“ [persoon D] ”) van ADI een bezoek gebracht aan EBS in Nederland. Van EBS waren [persoon A] en [persoon B] aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van Rietlanden.
2.5.
Tijdens en na afloop van deze bezoeken hebben EBS en ADI onder andere besproken dat één drijvende kraan (‘floating crane’) van EBS (de ‘Friendly Giant’) en één drijvende kraan van Rietlanden (de ‘Zeearend’) zou worden ingezet voor ADI en dat daarvoor voorbereidende werkzaamheden nodig zouden zijn. Er is een gezamenlijke tijdlijn afgesproken, waarbij het de bedoeling was om de kranen zo snel mogelijk naar Taranto te verplaatsen.
2.6.
Op 2 september 2019 heeft [persoon A] een e-mail gestuurd aan onder andere [persoon C] en [persoon D] met het voorstel dat ADI de door EBS te maken kosten voor het geschikt maken van de kranen voor transport en verhuur garandeert tot een bedrag van € 300.000,00. EBS stelt voor om deze garantie op te nemen in een letter of intent, die zo snel mogelijk ondertekend zou moeten worden zodat EBS het door haar gereserveerde tijdslot voor het dokken van de kranen zou kunnen halen.
2.7.
Bij e-mail van 4 september 2019 heeft ADI aan EBS een concept Statement of intent gestuurd. In dit concept verklaart zij de kosten voor het geschikt maken van de kranen voor transport en verhuur te garanderen tot een bedrag van € 350.000,00. Op 5 september 2019 heeft EBS aangegeven akkoord te zijn met de tekst van de Statement of intent en zij heeft deze aangevuld met de specificatie van haar kraan teruggestuurd aan ADI. Op 6 september 2019 heeft [persoon E] (“ [persoon E] ”) namens ADI de statement of intent (gedateerd 4 september 2019, hierna: statement of intent) ondertekend aan EBS gestuurd. De statement of intent luidt als volgt:
Object: Statement of intent: Floating-crane
Following our previous informal communications, we confirm that it is our intention, subject to the respect of the Italian regulations of the sector, to entrust a company, duly authorized to operate in the port area of the city of Taranto (Italy), after an appropriate tender, for the performance of the services of transshipment “at sea” of raw materials, by renting with operators the floating-crane type Lemniscate Crane model Floating Crane, of your property and better identified by the serial number no: 3632, Europ no: 2014.11.04251
The above stated and confirmed intention shall be considered valid and effective until 31 October 2019.
In the light of the foregoing and without prejudice to the foregoing, should we – instead – take the decision not to proceed with the aforementioned entrustment to a duly authorized company of the services of transshipment of raw materials “at sea”, we hereby inform you that we will provide for the reimbursement of any documented direct costs caped at 350.000 € that you may have – in the meantime and no later than the indicated date of 31 October 2019 – possibly incurred to make the aforementioned floating-cranes suitable for rental and transfer.
(…)”
2.8.
Op 11 en 12 september 2019 bezocht EBS de fabriek van ADI in Taranto nogmaals, waarna zij ADI een aangepaste offerte heeft gestuurd voor de verhuur van de drijvende kranen.
2.9.
Hierna is EBS van start gegaan met de voorbereidende werkzaamheden. Deze bestonden onder andere uit het verzorgen van de logistiek rondom het transport van de drijvende kranen naar Taranto, het technisch gereedmaken van de kranen (waarvoor de kranen zijn gedokt bij Damen Shiprepair), het verkrijgen van benodigde certificeringen (waarvoor Bureau Veritas is ingezet), het verkrijgen van toestemming van de lokale autoriteiten in Italië en het plannen en geven van trainingen aan personeel om de kranen te kunnen gebruiken.
2.10.
Bij e-mail van 2 oktober 2019 aan onder andere [persoon F] (“ [persoon F] ”) en [persoon C] van ADI heeft [persoon G] , legal counsel van EBS, het volgende geschreven:
“(…) both cranes will – if all goes well – be class certified within approximately 4 weeks. Please note that we are doing everything we can to have the cranes class certified a.s.a.p. and considerable costs are being incurred in that respect, but that we still do not have the confirmation from AMI and/or the Italian authorities that said certificates are sufficient for the operations in Taranto. We have received commitment from AMI for an amount of EUR 350k, but have exceeded that limit in the meantime. Consequently, we require additional commitment for the amount of 100k. (…)”
2.11.
In vervolg op deze mail heeft [persoon A] bij e-mail van 3 oktober 2019 aan dezelfde geadresseerden van ADI onder meer het volgende geschreven:
“Dear all,
Following to [persoon G] ’ below email, please see attached the cost overviews for both floating cranes. Up to today the total amounts to EUR 530,516.03 and we therefore need additional commitment for cranes preparation for an amount of EUR 180k. Furthermore, we need to confirm the shipment before tomorrow, 4 October 2019, 4.00 PM. (…)”
2.12.
Bij e-mail van 4 oktober 2019 heeft [persoon F] geantwoord dat ADI het vervoer van de kranen in oktober te riskant vond en vroeg zij om naar het eerstvolgende beschikbare tijdslot daarvoor in december 2019 te kijken.
2.13.
Op 11 oktober 2019 heeft EBS per e-mail een factuur met nummer [factuurnummer 1] gestuurd aan ADI voor het bedrag van € 350.000,00, met een daarbij horend kostenoverzicht.
2.14.
In reactie op de e-mail van EBS van 3 oktober 2019 (randnummer 2.11) heeft ADI op 28 oktober 2019 het volgende geschreven:
“Dear [persoon A] ,
Well noted your request below with delays ( my apologies for that !)
Please can you send copies of the invoices from your suppliers.
We need of evidence of documents. (…)”
2.15.
Op 1 november 2019 heeft EBS per e-mail een kredietfactuur voor de factuur met nummer [factuurnummer 1] en een nieuwe factuur met nummer [factuurnummer 2] voor een bedrag van € 310.941,41 gestuurd aan ADI.
2.16.
Bij e-mail van 4 november 2019 heeft ADI de verdere onderhandelingen met EBS opgeschort. Tot een overeenkomst voor de verhuur van de kranen is het niet meer gekomen.
2.17.
Bij brief van 14 juli 2020 heeft de advocaat van EBS ADI gesommeerd tot betaling van het bedrag van € 590.242,85. De Italiaanse advocaat van ADI heeft de aanspraak van EBS bij brief van 23 juli 2020 van de hand gewezen.
2.18.
Bij brief van 27 juli 2020 heeft de advocaat van EBS ADI in gebreke gesteld voor een bedrag van € 617.691,00. Bij brief van 8 maart 2021 is dit bedrag verhoogd naar € 686.442,85 naar aanleiding van aanvullende facturen die EBS in de tussentijd van haar leveranciers had ontvangen en die zij aan ADI heeft doorbelast. De door EBS gestuurde facturen zijn weergegeven in onderstaand schema:
Factuur
Nummer
Factuurdatum
bedrag
[factuurnummer 2]
1 november 2019
EUR 310.941,41
[factuurnummer 3]
14 november 2019
EUR 195.779,31
[factuurnummer 4]
22 november 2019
EUR 12.075,60
[factuurnummer 5]
16 december 2019
EUR 27.004,30
[factuurnummer 6]
16 december 2019
EUR 44.442,23
[factuurnummer 7]
8 maart 2021
EUR 52.550,00
[factuurnummer 7]
8 maart 2021
EUR 7.095,00
[factuurnummer 7]
8 maart 2021
EUR 36.555,00
2.19.
Op 11 september 2020 heeft ADI EBS gedagvaard om te verschijnen voor de rechtbank in Taranto, Italië. ADI vorderde een verklaring voor recht dat zij niets aan EBS verschuldigd is. De rechtbank in Taranto heeft in die procedure bij vonnis van 29 juni 2022 de Italiaanse rechter onbevoegd verklaard en daarbij geoordeeld dat bevoegdheid wordt toegekend aan de Nederlandse rechter. De proceskosten van partijen zijn gecompenseerd. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.

3.Het geschil

3.1.
EBS vordert – na vermeerdering van de eis – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair,
a. ADI te veroordelen tot betaling van de hoofdsom van € 686.442,85 aan EBS binnen twee weken na het in dezen te wijzen vonnis;
b. ADI te veroordelen tot betaling van de wettelijke handelsrente over de hoofdsom conform artikel 6:119a BW vanaf de datum van het intreden van het verzuim per factuur tot aan de dag der algehele voldoening;
c. ADI te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, de nakosten en buitengerechtelijke kosten daaronder begrepen.
II. subsidiair,
a. ADI te veroordelen tot betaling van de hoofdsom van € 350.000 aan EBS binnen twee weken na het in dezen te wijzen vonnis;
b. ADI te veroordelen tot betaling van de wettelijke handelsrente over de hoofdsom conform artikel 6:119a BW vanaf de datum van het intreden van het verzuim per factuur tot aan de dag der algehele voldoening;
c. ADI te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, de nakosten en buitengerechtelijke kosten daaronder begrepen.
III. zowel primair als subsidiair, ADI te veroordelen tot betaling van schadevergoeding van een bedrag van € 98.068,32 (exclusief BTW) te vermeerderen met wettelijke rente conform artikel 6:119 BW vanaf de dag van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
Aan haar vorderingen legt EBS het volgende ten grondslag. EBS heeft in opdracht van ADI voorbereidingswerkzaamheden uitgevoerd voor het transport en de verhuur van drijvende kranen aan ADI. Hiervoor heeft EBS kosten gemaakt tot een bedrag van € 686.442,85, welke kosten aan ADI gefactureerd zijn. Op grond van de door ADI afgegeven garantie is ADI verplicht om deze kosten te vergoeden tot in ieder geval de limiet van € 350.000,00. Primair vordert EBS vergoeding van alle voorbereidingskosten omdat toepassing van de limiet in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Subsidiair vordert EBS op grond van artikel 3:296 lid 1 BW nakoming van de door ADI gegeven garantie en derhalve betaling van het overeengekomen bedrag van € 350.000,00. Zowel primair als subsidiair vordert EBS de door haar gemaakte advocaatkosten voor het voeren van de procedure tegen ADI in Italië. EBS stelt daartoe dat ADI misbruik heeft gemaakt van (proces)recht door een evident ongegronde vordering tegen EBS in te stellen.
3.3.
ADI voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van EBS, althans tot afwijzing van de vorderingen van EBS, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van EBS in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De zaak in het kort

4.1.
Deze zaak gaat over de vraag of EBS recht heeft op betaling van de door haar gemaakte kosten ter voorbereiding op de mogelijke verhuur aan ADI van twee drijvende kranen en voor het transport van deze kranen naar Italië. De rechtbank is van oordeel dat EBS recht heeft op betaling van het bedrag van € 350.000,00 dat door ADI als maximum is toegezegd. Er is geen reden om deze overeengekomen limiet buiten toepassing te laten. EBS heeft geen recht op schadevergoeding omdat ADI eerst in Italië een evident ongegronde procedure is gestart. De motivering van dit oordeel is als volgt.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.2.
Omdat ADI gevestigd is in Italië kent deze zaak een internationaal karakter. De rechtbank moet daarom ambtshalve onderzoeken of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en of de rechtbank Rotterdam bevoegd is om van de vorderingen van EBS kennis te nemen.
4.3.
Voor wat betreft de primaire en subsidiaire vordering die ertoe strekt dat ADI zal worden veroordeeld tot nakoming van een tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst kan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter worden gebaseerd op artikel 7 lid 1 Brussel I bis Verordening (“Brussel I bis”). De vordering van EBS ziet op vergoeding van door haar voor ADI gemaakte kosten van voorbereidingswerkzaamheden. Het grootste deel van deze werkzaamheden heeft EBS uitgevoerd vanuit haar kantoor in Rotterdam, zodat de rechtbank in Rotterdam bevoegd is om kennis te nemen van de vordering. De rechtbank baseert haar bevoegdheid voor de beoordeling van de door EBS ingestelde vordering onder III tot betaling van schadevergoeding op artikel 26 Brussel I bis. ADI is verschenen in de procedure en niet met als doel om de bevoegdheid te betwisten.
4.4.
Vervolgens ligt de vraag voor welk recht van toepassing is op de vorderingen van EBS. Het toepasselijk recht op de primaire en subsidiaire vordering tot nakoming van de overeenkomst moet worden bepaald aan de hand van de Rome I-Verordening. Op grond van artikel 4 lid 2 Rome I-Verordening is Nederlands recht van toepassing op deze vordering. De kenmerkende prestatie bestond uit het verrichten van de werkzaamheden door EBS vanuit Nederland om de drijvende kranen geschikt te maken voor verhuur en vervoer naar Italië. Op de vordering tot betaling van schadevergoeding is Nederlands recht van toepassing op grond van artikel 4 lid 1 Rome II-Verordening. De door EBS gestelde schade (de door haar gemaakte advocaatkosten voor het voeren van de Italiaanse procedure) doet zich voor in haar vermogen in Nederland.
Eisvermeerdering
4.5.
Tegen de eiswijziging van EBS, die neerkomt op een eisvermeerdering, heeft ADI geen bezwaar gemaakt en de rechtbank vindt deze ook niet in strijd met de goede procesorde. Op grond van artikel 130 lid 1 Rv zal de rechtbank dan ook de hiervoor onder 3.1 weergegeven vordering van EBS beoordelen. De rechtbank ziet aanleiding om daarbij eerst in te gaan op de subsidiaire vordering.
De overeenkomst tot vergoeding van de voorbereidingskosten van EBS
4.6.
EBS grondt haar subsidiaire vordering op de statement of intent (randnummer 2.7). Ter voorbereiding op de mogelijke verhuur en transport van haar drijvende kraan heeft zij kosten gemaakt. ADI moet deze kosten in ieder geval vergoeden tot het overeengekomen bedrag van € 350.000,00.
4.7.
ADI betwist om te beginnen dat sprake is van een overeenkomst. Volgens haar kwalificeert de statement of intent slechts als een uitnodiging tot het doen van een formeel aanbod.
4.8.
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (artikel 6:217 lid 1 BW). Beoordeeld moet dus worden of er over de dekking van de door EBS te maken kosten door de ene partij een aanbod is gedaan dat door de andere partij is aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Uit de mailcorrespondentie tussen partijen voorafgaand aan het versturen van de statement of intent (randnummers 2.6 en 2.7) en uit de onbetwiste toelichting bij de mondelinge behandeling door de legal counsel van EBS volgt dat EBS op 2 september 2019 heeft gevraagd om een dekking van de kosten. ADI heeft daarop een concept voor de statement of intent gestuurd, met daarin opgenomen de kostenlimiet van € 350.000,00. Na aanvulling met details van de kraan en akkoord op de tekst van de statement of intent door EBS, heeft ADI de door haar ondertekende statement of intent aan EBS gestuurd. Daarmee is sprake van een aanbod door ADI en de aanvaarding van dat aanbod door EBS.
4.9.
ADI heeft verder aangevoerd dat de afspraak over de kosten onbevoegd is gemaakt. [persoon E] , die de statement of intent heeft ondertekend, is alleen bevoegd tot het verrichten van bepaalde (rechts)handelingen met betrekking tot het kantoor van ADI in Milaan. Ter onderbouwing daarvan wijst ADI op twee ‘powers of attorney’. EBS voert hiertegen het volgende aan. ADI heeft dit verweer pas in de Italiaanse procedure voor het eerst gevoerd. EBS mocht er redelijkerwijs op vertrouwen dat de personen die betrokken waren vanuit ADI bevoegd waren om ADI te vertegenwoordigen. Dezelfde personen hadden ADI al vaker vertegenwoordigd in onderhandelingen. Bovendien was [persoon C] , een van de bestuurders van ADI, exact op de hoogte van de inhoud van de afspraken waar ADI zich aan gebonden heeft.
4.10.
De rechtbank overweegt dat ADI gebonden is aan de statement of intent. De daarin neergelegde afspraak over vergoeding van kosten is de uitkomst van gesprekken tussen partijen, waarbij aan de zijde van ADI steeds [persoon C] betrokken is geweest. Niet in geschil is dat [persoon C] door ADI aan EBS is gepresenteerd als COO (
chief operating officer) en als lid van het management van de fabriek van ADI in Taranto met beslissingsbevoegdheid. [persoon C] is ook bij EBS op bezoek geweest in Nederland en hij is opgenomen in de mailcorrespondentie voorafgaand aan de ondertekening van de statement of intent, waaronder in de e-mail waarmee het concept voor de statement of intent op 4 september 2019 door ADI aan EBS is gestuurd (randnummer 2.7). EBS mocht er op grond van deze omstandigheden gerechtvaardigd van uitgaan dat de e-mail van 4 september 2019 met het voorstel mede door [persoon C] namens ADI werd gedaan. Bovendien heeft EBS onbetwist gesteld dat zij al eerder met entiteiten binnen het concern ArcelorMittal zaken heeft gedaan (onder meer) in de persoon van [persoon C] . Dus afgezien van de vraag of er voor [persoon E] als ondertekenaar van de statement of intent een beperking gold in zijn bevoegdheid om ADI te vertegenwoordigen, is door ADI de schijn gewekt dat [persoon C] en [persoon E] bevoegd waren om het voorstel voor de statement of intent namens haar te doen (artikel 3:61 lid 2 BW). Dat betekent dat ADI gebonden is aan het door [persoon C] en [persoon E] namens haar gedane voorstel voor vergoeding van de kosten van EBS. ADI heeft bij de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat de bevoegdheid van [persoon C] beperkt was tot een bedrag van € 50.000,00 en dat hij ADI niet zelfstandig kon binden. Als dit al juist is -ADI heeft dit verweer niet verder onderbouwd- dan betekent dat niet dat daarmee de door ADI gewekte schijn van de bevoegdheid van [persoon C] om haar te vertegenwoordigen opzij wordt gezet.
4.11.
Tussen partijen is verder in geschil of de kosten van Rietlanden voor de voorbereidende werkzaamheden voor de kraan van Rietlanden onder de afspraak tussen partijen vallen. Volgens EBS is dat het geval omdat uit de correspondentie tussen partijen duidelijk volgt dat het ook ging om de kraan van Rietlanden. Volgens ADI vallen de kosten van Rietlanden niet onder de afspraak omdat de kraan van Rietlanden niet als zodanig is opgenomen in de statement of intent. De rechtbank overweegt dat het antwoord op deze vraag in het midden kan blijven. Zoals hierna zal worden geoordeeld, moet ADI de kosten van EBS vergoeden tot de overeengekomen limiet, terwijl de kosten die EBS heeft gemaakt voor haar eigen kraan al hoger zijn dan deze limiet. Bovendien heeft EBS bij de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard dat zij met Rietlanden een afspraak heeft gemaakt over de kosten voor de kraan van Rietlanden. Die kosten zijn voor EBS geen ‘cash-out’ geweest.
ADI moet de kosten van EBS tot de overeengekomen limiet betalen
4.12.
EBS heeft de door haar gemaakte kosten ter voorbereiding op de verhuur en het transport van de drijvende kranen aan ADI gefactureerd met de hiervoor in 2.18 weergegeven facturen. Als onderbouwing van deze facturen heeft EBS de onderliggende facturen van haar toeleveranciers aan ADI gestuurd. Deze onderliggende facturen heeft EBS ook in het geding gebracht.
4.13.
ADI voert samengevat het volgende verweer tegen de vordering van EBS. Zij betwist (i) dat de gefactureerde kosten noodzakelijk waren ter voorbereiding op de eventuele verhuur van de kranen, (ii) dat het gaat om directe kosten als bedoeld in de statement of intent, (iii) dat de gefactureerde kosten voldoende zijn gedocumenteerd en (iv) dat de gefactureerde kosten zich beperken tot kosten uit de periode tot en met uiterlijk 31 oktober 2019.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat ADI de door EBS gefactureerde kosten moet betalen tot het overeengekomen maximum van € 350.000,00 (subsidiaire vordering onder a). De motivering van dit oordeel is als volgt.
4.14.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de door EBS gefactureerde werkzaamheden zijn verricht. Uit de in het geding gebrachte mailcorrespondentie volgt dat er voor ADI een groot probleem was ontstaan door het buiten bedrijf raken van twee van haar eigen kranen. Dat is voor haar de reden geweest om contact op te nemen met EBS. Het was duidelijk dat het de bedoeling was van ADI dat EBS snel zou starten met de voorbereidingen aan de kranen, omdat ADI de kranen van EBS en Rietlanden zo snel mogelijk in de haven van Taranto wilde hebben. Zo schrijft [persoon D] van ADI in zijn e-mail van 27 augustus 2019 aan EBS: “
Zoals meegedeeld is het onze hoogste prioriteit de drijvende kranen zo spoedig mogelijk in Taranto te krijgen. De nood voor een LOI is duidelijk en we maken hier meteen werk van.”
4.14.2.
Uit de mailcorrespondentie tussen partijen volgt dat ADI ervan op de hoogte is dat de kraan van EBS bij Damen Shiprepair in het dok is gegaan voor het uitvoeren van reparaties. Ook was het ADI bekend dat daarbij Bureau Veritas is betrokken om de juiste certificering voor de kraan te verkrijgen om in de haven van Taranto ingezet te mogen worden.
4.14.3.
Nadat EBS haar factuur stuurt voor de overeengekomen limiet heeft ADI gevraagd om de onderliggende bewijsstukken (randnummer 2.14). Deze zijn haar vervolgens door EBS gestuurd. Uit de onderliggende facturen van de (toe)leveranciers van EBS volgt welke werkzaamheden er aan de kraan van EBS zijn verricht en welke onderdelen daarvoor zijn geleverd. ADI heeft op dat moment op geen enkele wijze tegen de facturen en onderliggende specificaties geprotesteerd en zij heeft er ook geen vragen over gesteld. Uit de onderliggende facturen is op te maken dat onderdelen voor de kraan zijn geleverd en dat de werkzaamheden aan de kraan zijn verricht vóór 31 oktober 2019, de uiterste datum die in de statement of intent is opgenomen. Dat is door ADI ook niet concreet betwist.
4.15.
Gelet op de hiervoor in 4.14.1 tot en met 4.14.3 weergegeven feiten en omstandigheden heeft ADI haar betwisting van de verschuldigdheid van de facturen te weinig handen en voeten gegeven. Los van de vaststelling dat ADI op de hoogte was van de werkzaamheden en dat zij heeft aangegeven daarmee door te gaan toen EBS meldde dat de kostenlimiet was bereikt, heeft ADI niet concreet gemaakt welke werkzaamheden/kosten in haar ogen niet noodzakelijk waren om de kraan van EBS geschikt te maken voor verhuur en transport.
4.16.
ADI wordt dus veroordeeld om de facturen van EBS te voldoen tot het overeengekomen maximum van € 350.000,00. Concreet gaat het dan om de facturen van EBS van 1 november 2019 (€ 310.941,41), 22 november 2019 (€ 12.075,60) en om het grootste gedeelte van de factuur van 16 december 2019 (€ 27.004,30). Van deze laatste factuur moet ADI nog betalen een bedrag van (€ 350.000,00 - € 310.941,41 - € 12.075,60 =) € 26.982,99. De factuur van EBS van 14 november 2019, waarmee de kosten aan de kraan van Rietlanden zijn doorbelast, laat de rechtbank dus verder buiten beschouwing (vgl. randnummer 4.11 hiervoor).
ADI moet de wettelijke handelsrente betalen
4.17.
EBS vordert de wettelijke handelsrente over de verschillende facturen met ingang van de dag van het intreden van verzuim tot de dag van volledige betaling. Volgens EBS is het verzuim van ADI ingetreden door het verstrijken van de vervaldata van de facturen. ADI betwist dat er op dat moment al verzuim is ingetreden, omdat EBS haar facturen onvoldoende heeft gespecificeerd. Uit het oordeel van de rechtbank onder 4.14 en 4.15 volgt dat EBS haar facturen voldoende heeft onderbouwd. De betwisting door ADI gaat dus niet op.
4.18.
Op grond van artikel 6:119a lid 1 BW bestaat de schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, in het geval van een handelsovereenkomst in de wettelijke rente van die som met ingang van de dag volgend op de dag die is overeengekomen als uiterste dag van betaling tot en met de dag waarop de schuldenaar de geldsom heeft voldaan. Onder een handelsovereenkomst wordt verstaan de overeenkomst om baat die een of meer van de partijen verplicht iets te geven of te doen en die tot stand is gekomen tussen een of meer natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf of rechtspersonen.
4.19.
De rechtbank is van oordeel dat partijen een handelsovereenkomst in deze zin hebben gesloten. EBS heeft beroepsmatig in opdracht van ADI werkzaamheden verricht tegen betaling van een geldsom. Omdat niet is gesteld of gebleken dat partijen een uiterste datum zijn overeengekomen waarop ADI de facturen van EBS had moeten betalen, is ADI de wettelijke handelsrente in beginsel verschuldigd dertig dagen na aanvang van de dag, volgende op die waarop zij de facturen heeft ontvangen (artikel 6:119a lid 2 BW). Nu de facturen door EBS per e-mail aan ADI zijn gestuurd, gaat de rechtbank ervan uit dat ADI de facturen op de factuurdata heeft ontvangen. Voor de toe te wijzen wettelijke handelsrente betekent dit het volgende. Over de factuur van 1 november 2019 (€ 310.941,41) is de rente verschuldigd vanaf 1 december 2019. Over de factuur van 22 november 2019 (€ 12.075,60) met ingang vanaf 22 december 2019 en over (het te betalen deel van) de factuur van 16 december 2019 (€ 26.982,99) met ingang van 16 januari 2020.
Het beroep van ADI op de limiet is niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
4.20.
Ter onderbouwing van haar primaire vordering stelt EBS zich op het standpunt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat ADI een beroep doet op de overeengekomen limiet van € 350.000,00. Volgens haar is het initiatief tot het verrichten van werkzaamheden door EBS steeds door ADI genomen en heeft ADI aangegeven dat EBS door kon gaan met de voorbereidingen, ook nadat ADI duidelijk was dat de limiet was bereikt. ADI benadrukte daarbij dat een en ander haast had. Ook na het opschorten van de deal is veelvuldig gecorrespondeerd over de kosten en zijn de facturen van EBS nooit inhoudelijk door ADI betwist. Omdat de limiet niet zou moeten gelden, heeft EBS recht op betaling van de daadwerkelijk door haar gemaakte kosten tot het door haar primair gevorderde bedrag.
4.21.
ADI voert hiertegen, samengevat, het volgende aan. De limiet van € 350.000,00 is een kernbeding met betrekking tot de eventueel door haar te vergoeden kosten. De toepassing van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid mag niet leiden tot een denaturering van de overeenkomst en dat gebeurt wel als de limiet niet zou gelden. ADI betwist de door EBS gestelde feiten en omstandigheden die een beroep op de beperkende werking zouden rechtvaardigen. Zij wijst er verder op dat zij geen uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven voor overschrijding van de limiet en dat dit wel had gemoeten.
4.22.
Volgens de wet is een tussen partijen als gevolg van een overeenkomst geldende regel niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (artikel 6:248 lid 2 BW). De rechter moet bij toepassing van deze maatstaf terughoudend zijn. Bij de beantwoording van de vraag of het beroep van ADI op de overeengekomen limiet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaaris, moeten alle relevante omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen.
4.23.
Met inachtneming van dit toetsingskader overweegt de rechtbank als volgt. In het voordeel van EBS weegt in dit kader mee dat ADI niet heeft gewezen op de limiet toen EBS haar aangaf dat deze al was overschreden en haar vroeg om een aanvullende garantie voor de (verdere) werkzaamheden. ADI heeft de facturen van EBS, met als bijlagen de onderliggende facturen van de (toe)leveranciers van EBS, ontvangen en toen niet gezegd dat deze niet betaald zouden worden. Pas vele maanden later heeft de Italiaanse advocaat van ADI in algemene zin betwist dat ADI een schuld had aan EBS. Ook dat weegt in het voordeel van EBS. In het nadeel van EBS weegt dat zijzelf de werkzaamheden niet heeft opgeschort toen de limiet was bereikt en toen zij de door haar verzochte aanvullende garantie niet ontving. De rechtbank weegt ook in het nadeel van EBS mee dat de door Damen Shiprepair aan de drijvende kraan uitgevoerde reparatiewerkzaamheden (voor ruim € 263.000,00, dus een aanzienlijk deel van de gefactureerde kosten) voor EBS een waarde hebben gehad ondanks het niet doorgaan van de verhuur aan ADI. Zoals EBS bij de mondelinge behandeling desgevraagd heeft verklaard, heeft de kraan na stopzetting van het project door ADI niet stilgestaan. Aangenomen moet dus worden dat EBS met de kraan omzet heeft kunnen realiseren. Verder is sprake van twee professionele partijen, waarbij de afspraak over de limiet in ieder geval aan de zijde van EBS met interne juridische bijstand tot stand is gekomen. Ook dat maakt toepassing van de limiet minder snel onaanvaardbaar.
4.24.
Al deze omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is dat ADI een beroep doet op de limiet. Dat betekent dat de primaire vordering van EBS wordt afgewezen.
De Italiaanse torpedo; geen misbruik van (proces)recht ADI
4.25.
EBS stelt dat ADI misbruik van (proces)recht heeft gemaakt en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld door in Italië een procedure tegen EBS te starten. De vordering van ADI dat er geen enkele schuld bestaat aan EBS is gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan ADI de onjuistheid kende. Het was dus een evident ongegronde vordering, die niet ingesteld had mogen worden. Daarnaast stelt EBS dat ADI haar processuele bevoegdheid heeft misbruikt door het aanhangig maken van een zogenaamde “Italiaanse torpedo”-procedure tegen EBS, terwijl zij wist dat EBS bezig was om een procedure in Nederland tegen haar te beginnen. Door de regeling van artikel 29 Brussel I bis, die parallelle procedures in meerdere EU-lidstaten voorkomt, zou een daarna aangezochte Nederlandse rechter de zaak moeten aanhouden totdat op de bevoegdheid van de eerst aangezochte Italiaanse rechter is beslist. EBS moest zich daarom eerst verzetten in de Italiaanse procedure en heeft daarvoor kosten gemaakt. Die kosten kwalificeren als schade die EBS heeft geleden door het onrechtmatig handelen van ADI.
4.26.
ADI voert in de eerste plaats als verweer tegen deze vordering dat de Italiaanse rechter heeft beslist dat beide partijen hun eigen kosten moeten dragen vanwege de nieuwheid van de kwestie. Die beslissing heeft gezag en kracht van gewijsde heeft en dat betekent dat in deze procedure niet opnieuw over de proceskosten van de Italiaanse procedure een rechterlijk oordeel gevraagd kan worden. In aanvulling daarop voert ADI aan dat EBS de Italiaanse procedure had kunnen voorkomen door zelf eerder een procedure in Nederland te starten. Het is daarom de eigen schuld van EBS dat zij is geconfronteerd met kosten voor het voeren van de procedure in Italië.
4.27.
De rechtbank overweegt het volgende. De ‘voorrangsregeling’ van artikel 29 Brussel I bis (litispendentieregeling) kan in sommige gevallen met zich meebrengen dat een procedure wordt gestart om een tegenpartij te ontmoedigen of te frustreren. Het inzetten van een zo ook wel genoemde ‘Italiaanse torpedo’ is daarvan een voorbeeld. Als een partij ziet aankomen dat zij in een lidstaat wordt gedagvaard, kan deze partij de rollen omdraaien door zelf een procedure te starten, waarin een negatieve verklaring voor recht wordt gevorderd. Deze procedure wordt dan aanhangig gemaakt in een lidstaat, waarin het doorlopen van een procedure doorgaans lang duurt. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJ EU”) dat het voeren van een dergelijke procedure geen misbruik van procesrecht oplevert. Een strikte toepassing van de voorrangsregeling vormt namelijk het uitgangspunt. Een afwijking daarvan wordt niet gerechtvaardigd door een gesteld oneigenlijk gebruik, zelfs niet als een gerechtelijke procedure in het land van het eerst aangezochte gerecht buitengewoon lang duurt (vgl. HvJ EU 9 december 2003, ECLI:EU:C:2003:657 (Gasser/Misat)). De rechtbank kan zich weliswaar indenken dat het voor EBS frustrerend is geweest dat ADI de procedure in Italië aanhangig heeft gemaakt, maar onrechtmatig is dat tegen de achtergrond van de rechtspraak van het HvJ EU niet. Daar komt nog bij dat de Italiaanse rechter niet is toegekomen aan een beoordeling van de inhoud van de zaak, omdat hij zich onbevoegd heeft verklaard. Hetgeen ADI aan de door haar gevorderde negatieve verklaring voor recht ten grondslag heeft gelegd, wat volgens EBS evident ongegrond was, is dus niet inhoudelijk beoordeeld. De conclusie is dat een grondslag voor de schadevordering van EBS ontbreekt. De rechtbank wijst deze vordering dan ook af.
Slotsom en proceskosten
4.28.
Slotsom is dat ADI wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 350.000,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de bedragen en vanaf de data zoals hiervoor in 4.19 opgenomen tot de dag van volledige betaling. Hetgeen EBS meer of anders vordert, wordt afgewezen.
4.29.
ADI is de partij die grotendeels ongelijk krijgt. Zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld, waarbij het salaris van de advocaat van EBS wordt geliquideerd in overeenstemming met het bedrag waartoe ADI wordt veroordeeld. De kosten aan de zijde van EBS worden begroot op:
- dagvaarding € 106,73
- griffierecht € 5.737,00
- salaris advocaat € 7.004,00 (2 punten × tarief VII € 3.502,00)
- nakosten
€ 173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 13.020,73
Volgens de formulering van de eis vordert EBS veroordeling van ADI in de proceskosten, waaronder buitengerechtelijke kosten zijn begrepen. Buitengerechtelijke kosten vormen echter geen onderdeel van de proceskosten. EBS heeft bovendien in haar dagvaarding over buitengerechtelijke kosten sowieso niets gesteld. Voor zover EBS heeft bedoeld om buitengerechtelijke kosten te vorderen, wijst de rechtbank deze vordering af.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt ADI om aan EBS te betalen een bedrag van € 350.000,00 binnen twee weken na de datum van dit vonnis,
5.2.
veroordeelt ADI om aan EBS te betalen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de bedragen en vanaf de data zoals opgenomen in randnummer 4.19 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt ADI in de proceskosten, aan de zijde van EBS tot aan de datum van dit vonnis begroot op een bedrag van € 13.020,73, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als ADI niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet ADI € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.M.P. Cremers en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024.
[3757/1918/3152]