ECLI:NL:RBROT:2024:2271

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
10/237018-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling door afbijten van oor met verwerping beroep op noodweer en toewijzing van schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van zware mishandeling. De verdachte heeft op 18 september 2022 in Rotterdam aan het slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht door een deel van diens oor af te bijten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het feit heeft bekend, maar dat hij zich beriep op noodweer. De rechtbank heeft dit beroep op noodweer verworpen, omdat niet is aangetoond dat er sprake was van een wederrechtelijke aanranding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar, onder bijzondere voorwaarden. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die materiële en immateriële schadevergoeding eiste, deels toegewezen. De rechtbank heeft de materiële schade vastgesteld op € 10.666,77 en de immateriële schade op € 3.500,-, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van de kosten van de benadeelde partij. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn bereidheid tot behandeling en zijn positieve ontwikkeling na het incident.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/237018-22
Datum uitspraak: 14 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. P.M. Iwema, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
29 februari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze
op de terechtzitting van 29 februari 2024 is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Linnenbank heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan middelencontrole en een inspanningsverplichting inzake het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het primair laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak ten aanzien van het bewezenverklaarde. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 18 september 2022 te Rotterdam aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een afgebeten oor, heeft toegebracht door (met zijn tanden) een deel van het oor af te bijten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

5.1.
Standpunt verdediging
Het feit is niet strafbaar omdat sprake was van een noodweersituatie. De verdachte zat in een kleine, volle en donkere ruimte opgesloten. Hij zat op de bank toen de aangever ineens over hem heen hing. De aangever was boos, zo blijkt uit het dossier, en had een reden om de verdachte aan te vallen. De verdachte wilde aan de situatie ontsnappen, maar kon dat niet. Onder die omstandigheden heeft hij het oor van de aangever afgebeten. Het is niet in hem opgekomen om bijvoorbeeld een knietje te geven, de situatie overkwam hem. Er waren praktisch gezien geen mogelijkheden om weg te komen, omdat de aangever boven op de verdachte lag.
5.2.
Beoordeling
5.2.1.
Vaststaande feiten
Op 18 september 2022 bevond de verdachte zich samen met de aangever in diens woning aan de [adres02] . Op enig moment kwam het tot een fysieke confrontatie, waarbij de verdachte een deel van het oor van de aangever heeft afgebeten. Dit feit is door de verdachte bekend. De verbalisanten die ter plaatse kwamen zagen letsel aan het oor van de aangever. Het oor bloedde en er ontbrak een stukje huid. Ook zagen zij een bloedende wond aan de kin van de aangever. De aangever is met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Er is geprobeerd om het stukje oor aan te naaien, maar dit is niet (blijvend) gelukt. Het staat niet ter discussie dat de aangever aan het voorval blijvend letsel heeft overgehouden.
5.2.2.
Betrouwbaarheid verklaringen
De aangever heeft verklaard dat de verdachte hem aanviel, waarbij hij op de grond is beland en de verdachte boven op hem terechtkwam. Vanuit die positie zou de verdachte zijn tanden eerst in de lip en daarna in het oor van de aangever hebben gezet en een stuk van zijn oor hebben afgebeten. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat de aangever uitgleed en op zijn oor viel, waarna het oor begon te bloeden. Bij de rechter-commissaris verklaarde hij wél in het oor van de aangever te hebben gebeten, naar eigen zeggen om los te komen en zichzelf te verdedigen. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij op de bank zat toen de aangever hem uit het niets aanviel. De aangever hing half over hem heen en had zijn armen om hem heen geslagen, waardoor de verdachte alleen iets met zijn hoofd en mond kon doen om zichzelf uit de situatie te bevrijden.
De rechtbank stelt vast dat de aangever, anders dan de verdachte, vanaf het begin consistent en gedetailleerd heeft verklaard dat de verdachte hem aanviel en hem onder meer in zijn oor heeft gebeten. De verklaring van de aangever – in het bijzonder het onderdeel dat de verdachte boven op hem zat toen zijn oor werd afgebeten –vindt bovendien steun in de bij hem geconstateerde letsels aan oor, lip en kin. De verdachte heeft daarentegen wisselend verklaard. Zo heeft hij het feit aanvankelijk ontkend maar het bij de rechter-commissaris bekend en daar – voor het eerst – verklaard dat hij zichzelf moest verdedigen. Ter zitting heeft de verdachte ten slotte verklaard dat de aangever hem met beide armen vasthield waardoor hij niet weg kon, maar ook dat hij niet weet wat er precies is gebeurd. Hij zou de aangever overigens niet hebben geslagen of ergens anders hebben gebeten en heeft ook geen letsel gezien aan de kin van aangever. Deze verklaring past echter niet bij de letsels aan de lip en kin van aangever. Het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien, maakt dat de rechtbank de verklaring van de aangever betrouwbaar acht en de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde schuift.
5.2.3.
Noodweer
Nu de rechtbank de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig acht, is niet aannemelijk geworden dat de aangever de verdachte heeft aangevallen en sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zichzelf diende te verweren. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
5.2.4.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
zware mishandeling
5.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
Voor zover een beroep op noodweer niet kan slagen, is sprake van noodweerexces.
6.2.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces moet sprake zijn geweest van een noodweersituatie, waarbij de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging verontschuldigbaar heeft overschreden. Onder 5.2.3 heeft de rechtbank geconcludeerd dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Gelet hierop kan een beroep op noodweerexces evenmin slagen.
6.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft tijdens een uit de hand gelopen discussie een stuk van het linker oor van het slachtoffer afgebeten. Hierdoor heeft het slachtoffer blijvend letsel opgelopen. Het stukje oor is aangenaaid, maar uiteindelijk alsnog afgestorven. Het oor is tot op de dag van vandaag niet (geheel) hersteld; zo zit er een litteken en bobbel aan het oor en doet het oor pijn bij kou. Door de gebeurtenis heeft het slachtoffer ook psychische klachten ontwikkeld in de vorm van een posttraumatische stressstoornis (PTSS), waarvoor hij onder behandeling is bij een psycholoog. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij het slachtoffer onder invloed van cocaïne en lachgas zo heeft toegetakeld in zijn eigen woning, een plek waar het slachtoffer zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Naar verwachting zal hij nog geruime tijd lijden onder de gebeurtenis van 18 september 2022.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 december 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Bij beslissing van 28 juni 2023 is aan de verdachte een strafbeschikking opgelegd, zodat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
7.3.2.
Rapportages
Stichting Verslavingsreclassering GGZ Antes heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 9 januari 2023. Dit rapport houdt – voor zover relevant – het volgende in.
Het vermoeden bestaat dat (de ontremmende werking van) middelengebruik een rol heeft gespeeld bij de agressie van de verdachte. Zijn onverwerkte negatieve seksuele ervaringen en de moeite die hij heeft met het stellen van grenzen, maken dat ambulante behandeling geïndiceerd is. Verder lijkt de verdachte gebaat bij een stabiele basis en hij is bereid om deze te creëren. Hij is aangemeld voor begeleid wonen via Humane Zorg en voor behandeling bij Fivoor. Alhoewel het lijkt te gaan om een eenmalig incident, zijn er zorgen dat de verdachte als gevolg van zijn problematiek opnieuw in een onveilige situatie terechtkomt. Dit vergroot de kans op recidive. Geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan middelencontrole en een inspanningsverplichting voor het verkrijgen en behouden van (zinvolle) dagbesteding in de vorm van scholing of (vrijwilligers)werk.
Namens stichting Verslavingsreclassering GGZ Fivoor heeft [naam01] een schriftelijke toelichting gegeven omtrent de actuele stand van zaken, gedateerd 10 januari 2024. Deze toelichting houdt – voor zover relevant – het volgende in.
De verdachte komt zijn meldplichtafspraken redelijk trouw na en onderhoudt nauw contact met zijn toezichthouder. Af en toe meldde hij zich ziek, achteraf gezien hield dit verband met drugsgebruik in de weekenden. Dit kwam aan het licht doordat het slachtoffer contact had opgenomen met de toezichthouder. Er zijn twee officiële waarschuwingen gegeven vanwege het onderhouden van contact met het slachtoffer. De verdachte komt afspraken met Fivoor na en werkt aan zijn persoonlijke doelen, waaronder de middelenproblematiek waar hij inmiddels open over is. Hij werkt fulltime bij telecombedrijf Odido, waar hij door zijn harde inzet inmiddels ook werkondersteuner is geworden. Hij is bezig met een opleiding om personal trainer te worden. De verdachte woont sinds december 2023 in een eigen appartement via Humane Zorg.
De rechtbank legt de conclusies van de rapporteurs ten grondslag aan haar beslissingen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan daarop in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte echter aanleiding om af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De verdachte heeft vanaf oktober 2022 laten zien aan zichzelf te willen werken en beschikt inmiddels over een baan, een opleiding en een woning. Kennelijk is hij inmiddels ook geruime tijd abstinent van middelen en komt hij zijn behandelafspraken bij Fivoor na. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou de positieve lijn die de verdachte heeft ingezet doorkruisen. In plaats daarvan wordt naast een taakstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Bij het bepalen van de duur/hoogte daarvan weegt ten nadele van de verdachte de ernst van het feit, in het bijzonder de blijvende gevolgen voor het slachtoffer, mee. In het voordeel van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het tijdsverloop en het positieve verloop van het reclasseringstoezicht. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zullen de begeleiding en bijzondere voorwaarden worden gekoppeld die de reclassering noodzakelijk acht. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vorderde aanvankelijk een vergoeding van € 13.247,95 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade. Ter zitting is gebleken dat in de aanvulling van de vordering een rekenfout is geslopen door een dubbeltelling van de medicatie bij de materiële schadepost. De rechtbank stelt, na correctie, het gevorderde bedrag aan materiële schade vast op € 13.231,77.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de schadeposten in verband met de MacBook en de oorcorrectie af te wijzen en de vordering van de materiële en immateriële schade voor het overige toe te wijzen, nu deze posten wat haar betreft voldoende zijn onderbouwd. De vordering die ziet op een eventueel hoger beroep dient te worden afgewezen. Verzocht is het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens is verzocht om toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is verzocht de vordering van de benadeelde partij in haar geheel af te wijzen, primair vanwege het beroep op noodweer en subsidiair omdat de benadeelde partij niet betrouwbaar is. Er zou geen vordering zijn ingediend als de aangever en de verdachte nog contact met elkaar zouden hebben, zodat de vordering het gevolg moet zijn geweest van liefdesverdriet. Dit is geen grond voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden ten gevolge van het bewezenverklaarde feit. De medische kosten en de parkeerkosten die daarmee verband houden (€ 29,53, €32,68, € 27,40, € 1.681,68 en € 145,-), de kosten in verband met kledingschade (€ 64,-), de kosten voor de aanvraag van een urgentieverklaring en verhuiskosten (€ 2.674,-) zijn, evenals de kosten door het verlies aan verdienvermogen
(€ 6.012,48), daarvan een rechtstreeks gevolg. De schadeposten zijn genoegzaam onderbouwd zodat deze, ondanks de betwisting door de verdachte, voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank zal een bedrag ter hoogte van € 10.666,77 aan materiële schadevergoeding toewijzen.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van het deel van de vordering dat betrekking heeft op de oorcorrectie. Deze post is onvoldoende onderbouwd, aangezien het toekomstige kosten betreft waarvan de hoogte op dit moment onvoldoende vaststaat. Onderzoek naar de gegrondheid van deze post levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal ook niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van het deel van de vordering dat ziet op kosten voor een eventueel hoger beroep. Deze kosten zijn in het geheel niet onderbouwd en (nog) niet gemaakt, zodat zij vooralsnog niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het deel van de vordering dat ziet op vergoeding van de beschadigde MacBook zal worden afgewezen, nu er geen causaal verband bestaat tussen de gestelde schade en het bewezenverklaarde strafbare feit.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij ook rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op
€ 3.500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering van de immateriële schade.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag ten aanzien van de immateriële schade wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 september 2022 (zijnde het moment van ontstaan van de schade). Ten aanzien van de materiële schade zal, bij gebreke van een gestelde ingangsdatum voor de wettelijke rente, de datum van indiening van de vordering worden gehanteerd, te weten 17 januari 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij01] een schadevergoeding betalen van € 14.166,77, vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde meldt zich na uitnodiging bij Fivoor Reclassering op het adres Marconistraat 2, 3029 AK Rotterdam, telefoonnummer 088 358 3810. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Binnen dit toezicht werkt de veroordeelde aan bewustwording van de levensstijl. Hiertoe volgt hij de begeleidingsmodule Stap voor Stap;
De veroordeelde laat zich behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
De veroordeelde verblijft in Humane Zorg of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zo veel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
De veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
De veroordeelde spant zich in voor het verkrijgen en behouden van (zinvolle) dagbesteding in de vorm van scholing of (vrijwilligers)werk.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
194 (honderdvierennegentig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
97 (zevenennegentig) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] te betalen een bedrag van
€ 14.166,77 (zegge: veertienduizend honderdzesenzestig euro en zevenenzeventig eurocent), bestaande uit € 10.666,77
(zegge: tienduizendzeshonderdzesenzestig euro en zevenenzeventig eurocent) aan materiële schade en € 3.500,- (zegge: drieduizendvijfhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 10.666,77 vanaf 17 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening en over een bedrag van € 3.500,- vanaf 18 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het deel van de vordering van de benadeelde partij dat ziet op de beschadigde MacBook;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 14.166,77 (zegge: veertienduizend honderdzesenzestig euro en zevenenzeventig eurocent,
te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 10.666,77 vanaf 17 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening en over een bedrag van € 3.500,- vanaf 18 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 14.166,77 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
105 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H. Kroon, voorzitter,
en mrs. A.S. Flikweert en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.D. Schmahl, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 18 september 2022 te Rotterdam aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een afgescheurd en/of afgebeten oor, heeft toegebracht door (met zijn tanden) een deel van het oor af te bijten en/of te scheuren;
(art. 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 september 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (met zijn tanden) een deel van het oor van die Van Der Wielen heeft afgebeten en/of afgescheurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 september 2022 te Rotterdam [slachtoffer01] heeft mishandeld door (met zijn tanden) een deel van het oor af te bijten en/of te scheuren.
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)