In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 13 maart 2024, met zaaknummer ROT 22/5338, wordt het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Molenlanden beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van haar woning, die op 1 januari 2021 op € 333.000,- was vastgesteld. De heffingsambtenaar had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiseres in beroep ging. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, aangezien het tijdig is ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant en vervolgens is doorgestuurd naar de rechtbank Rotterdam.
De rechtbank heeft de feiten en argumenten van eiseres in overweging genomen, waaronder de stelling dat de waarde van de woning ten hoogste € 267.000,- zou moeten zijn. Eiseres voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met de staat van de woning, waaronder verouderde voorzieningen en onderhoudsproblemen. De rechtbank concludeert echter dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De waarde is bepaald aan de hand van vergelijkingsobjecten en de heffingsambtenaar heeft de relevante kenmerken van de woning en de vergelijkingsobjecten goed toegelicht.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en biedt informatie over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag.