ECLI:NL:RBROT:2024:2263

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
C/10/643165 / FA RK 22-5716
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. drs. J. van den Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing adoptieverzoek wegens niet in het kennelijk belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 maart 2024 een beschikking gegeven inzake een adoptieverzoek van een vrouw voor een minderjarige, die in Afghanistan is geboren. De vrouw en haar partner, die het verzoek op 6 december 2023 hebben ingetrokken, hebben de minderjarige in Afghanistan opgenomen, maar de rechtbank oordeelt dat de adoptie niet in het kennelijk belang van het kind is. De rechtbank stelt vast dat de biologische ouders van de minderjarige, die in een onzekere situatie verkeren, niet adequaat zijn geïnformeerd over de gevolgen van de adoptie. Bovendien is er geen bewijs dat de biologische ouders vrijwillig afstand hebben gedaan van hun kind. De rechtbank wijst erop dat de adoptieprocedure niet voldoet aan de wettelijke vereisten en dat de belangen van de minderjarige niet voldoende zijn gewaarborgd. De rechtbank concludeert dat de adoptie niet kan worden toegewezen, omdat dit niet in het belang van de minderjarige is. De verzoeken van de vrouw worden afgewezen, inclusief het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/643165 / FA RK 22-5716
Beschikking van 11 maart 2024 over de adoptie
in de zaak van:
[vrouw01], hierna de vrouw,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat mr. E.P.J. Appelman te Alkmaar,
en
[man01], hierna de man,
wonende te [woonplaats01] , die zijn verzoek op 6 december 2023 heeft ingetrokken,
advocaat mr. E.P.J. Appelman te Alkmaar,
in welke zaak belanghebbenden zijn:
[biologische vader01], hierna de biologische vader,
[biologische moeder01], hierna de biologische moeder,
beiden met een onbekende woon- en verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
hierna gezamenlijk de biologische ouders,
en
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag,
hierna de ambtenaar,
zetelende te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 17 augustus 2022;
  • het verslag van de raad voor de kinderbescherming, ingekomen op
16 februari 2023;
  • de berichten van de zijde van verzoekers van 9 maart 2023 en 29 juni 2023;
  • het bericht van intrekking van de man van 6 december 2023;
  • het bericht van de ambtenaar, ingekomen op 1 februari 2024;
  • het aanvullend rapport van de raad voor de kinderbescherming, ingekomen op
9 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 12 februari 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam01] .
De biologische ouders en de ambtenaar zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De minderjarige is geboren op [geboortedatum01] 2021 te [geboorteplaats01] , [geboorteland01] , als kind van
[biologische vader01] en [biologische moeder01] .
2.2.
De voornaam van de minderjarige is [voornaam minderjarige01] .
2.3.
De geslachtsnaam van de minderjarige is [achternaam man01] .
2.4.
Op 26 juli 2021 is door de gerechtelijke commissie van de burgerlijke rechtbank in Afghanistan de voogdij over de minderjarige overgedragen aan de vrouw en de man.
2.5.
De minderjarige verblijft sinds augustus 2021 in Nederland. Er is voorafgaand aan het verblijf van de minderjarige in Nederland geen procedure gevolgd volgens de regels van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka). De vrouw wist wel van de Wobka af, maar zag af van die route vanwege de duur van die procedure, in combinatie met haar leeftijd en de kosten en de beperkte keuze voor wat betreft de landen van herkomst.
2.6.
De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit. De minderjarige heeft de Afghaanse nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
Ingetrokken verzoek van de man
3.1.1.
De man trekt zijn verzoek tot adoptie in. De rechtbank begrijpt dat de man daarmee ook zijn verzoek ten aanzien van de geslachtsnaam van de minderjarige intrekt.
Deze verzoeken van de man worden afgewezen.
3.2.
Adoptie door de vrouw
Standpunten van de vrouw en van de raad
3.2.1.
De vrouw verzoekt de adoptie uit te spreken van de minderjarige.
3.2.2.
De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat voldaan is aan de voorwaarden voor adoptie genoemd in artikel 1:227 en 228 BW. Zij stelt dat het in het belang is van de minderjarige dat hij door haar wordt geadopteerd, omdat hij haar als zijn moeder beschouwt, er sprake is van een hecht gezin en zij dan zaken voor hem kan regelen. Gelet op de onrustige situatie in Afghanistan is adoptie ook als kinderbeschermingsmaatregel passend en terecht, aldus de vrouw.
3.2.3.
De raad heeft voorafgaand aan het intrekken van het verzoek door de man, positief geadviseerd over de adoptie. De raad heeft na intrekking van het verzoek door de man aanvullend onderzoek verricht en adviseert de rechtbank het verzoek van de vrouw tot adoptie toe te wijzen. De door de vrouw gekozen route van binnenlandse voogdij (kafala) in Afghanistan om vervolgens in Nederland tot adoptie over te gaan, maakt het weliswaar lastig om de voorwaarden voor adoptie vanuit de kant van het kind en vanuit de aspirant adoptant te verifiëren, maar de raad meent dat geen sprake is van illegale opneming. Het is inmiddels een gegeven dat de minderjarige is opgenomen in het gezin van de vrouw, hij in Nederland verblijft en er sprake is van een hechtingsrelatie. Gelet op deze feitelijke situatie kan de raad zich voorstellen dat adoptie van de minderjarige door de vrouw in zijn belang is. Hierbij neemt de raad ook in aanmerking dat de biologische ouders geen rol hebben in zijn leven en het in belang is van de minderjarige dat de vrouw, zijn verzorgende, ook formeel alle juridische rechten en plichten krijgt over hem.
3.3.
Feiten en omstandigheden
3.3.1.
De rechtbank is het volgende gebleken.
3.3.2.
De vrouw en de man waren door medische complicaties ongewenst kinderloos. Zij hebben zich eerst in adoptie volgens de Nederlandse regels en wetgeving verdiept, maar zagen daarin te veel obstakels waardoor zij zich zijn gaan oriënteren op de binnenlandse voogdij in Afghanistan. Zij hebben bewust de keuze gemaakt om de minderjarige in Afghanistan, volgens de regels en mogelijkheden daar, op te nemen in hun gezin en hebben aldaar de binnenlandse procedure doorlopen. De intentie was om een jaar met de minderjarige in Afghanistan te blijven en daarna met hem naar Nederland te gaan om hier de adoptie te regelen. Dit liep anders door de machtsovername door de Taliban.
3.3.3.
De minderjarige is ruim twee maanden na zijn geboorte al met de vrouw naar Nederland gegaan. Er wordt goed voor de minderjarige gezorgd door de vrouw. Er zijn vanuit de raad geen zorgen over het opvoedklimaat waarbinnen de minderjarige opgroeit.
3.3.4.
De man en de vrouw gaan scheiden.
3.4.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.4.1.
Op grond van artikel 3 Rv komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, omdat de vrouw en de minderjarige hun woonplaats in Nederland hebben.
3.4.2.
Op grond van artikel 10:105 BW is het Nederlands recht van toepassing, met dien verstande dat de vraag welke betekenis toekomt aan de toestemming van de biologische ouders van de minderjarige, in beginsel wordt beantwoord naar de regels die het nationale recht van de minderjarige daarover bevat. Dit betekent dat Afghaans recht hierop van toepassing is.
3.5.
Ontvankelijkheid
3.5.1.
De vrouw is, ook zonder de man, ontvankelijk in het verzoek.
3.6.
Inhoudelijke beoordeling
3.6.1.
Vooropgesteld wordt dat de rechtsgevolgen van adoptie vergaand zijn, immers de familiebanden met de biologische familie worden doorbroken en de directe gevolgen voor de minderjarige zijn zeer ingrijpend, zeker in het onderhavige geval waarin de minderjarige vanuit Afghanistan naar Nederland is verhuisd. Vaststaat dat Afghanistan een islamitisch land is dat geen adoptie kent. Dit komt omdat de islam adoptie verbiedt. De door de vrouw in Afghanistan gevolgde gerechtelijke procedure betrof dan ook geen adoptie maar de voogdijoverdracht (kafala) waarbij de familiebanden niet worden doorbroken.
3.6.2.
Op grond van artikel 1:227 lid 3 BW kan het verzoek tot adoptie alleen worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang is van het kind, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden genoemd in artikel 1:228 BW wordt voldaan. Het criterium “in het kennelijk belang van het kind” wordt deels ingevuld door de door de raad in haar rapport genoemde voorwaarden/waarborgen voor adoptie vanuit de kant van het kind en vanuit de kant van de aspirant adoptant.
3.6.2.1. Volgens de door de raad genoemde waarborgen zouden onvoldoende financiële mogelijkheden voor het opvoeden van het eigen kind nooit een reden mogen zijn voor het doen van afstand van het kind. Hieraan wordt in dit geval al niet voldaan. Uit de Afghaanse rechterlijke beslissing van 26 juli 2021 waarbij de voogdij wordt overgedragen volgt immers dat de biologische ouders in hun verzoekschrift hebben aangegeven dat zij arm zijn en niet voor de minderjarige, hun vierde kind, kunnen zorgen.
3.6.2.2. Verder is voor de rechtbank niet te verifiëren dat de biologische ouders zijn voorgelicht over de bedoeling van de vrouw de minderjarige in Nederland te adopteren en daarmee over de gevolgen die dat meebrengt voor hen en de minderjarige, met name over het beëindigen van de rechtsbetrekkingen.
3.6.2.3. Evenmin is te controleren of er is onderzocht of de minderjarige bij familie of een netwerkpleeggezin in Afghanistan terecht had gekund en of de biologische ouders geldelijk of ander voordeel hebben genoten door afstand te doen van de minderjarige.
3.6.2.4. Verder geldt dat de besluitvorming tot adoptie pas na de geboorte van het kind mag plaatsvinden na een bedenktijd, te rekenen vanaf de geboorte. Ook hiervan vraagt de rechtbank zich af of hieraan is voldaan nu de vrouw heeft gesteld dat zij vanaf de geboorte de zorg voor de minderjarige heeft gehad. Zij heeft ook de geboorte van de minderjarige in Afghanistan aangegeven en hem de geslachtsnaam van de man gegeven. Daarmee heeft zij zich al vanaf de geboorte van de minderjarige als ouder gedragen wat de vrije keuze van de biologische ouders om al dan niet toestemming voor adoptie te geven aanzienlijk heeft beperkt.
3.6.2.5. Dat de biologische ouders toestemming hebben gegeven voor adoptie blijft onduidelijk. Uit de door de biologische ouders verzochte kafala (voogdijoverdracht) blijkt weliswaar van hun toestemming, maar die toestemming ziet op de voogdijoverdracht waarbij de familierechtelijke banden behouden blijven. Dat zij positief staan tegenover adoptie, zoals de vrouw stelt, en dat naar Afghaans recht is voldaan aan het toestemmingsvereiste, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De rechtbank wijst er daarbij op, dat bij het wegen van de belangen van het kind wordt gekeken naar een toestemming (een expliciete positieve wilsbeschikking) ten tijde van het afstaan van het kind. Dat is iets anders dan het niet tegenspreken van het verzoek ten tijde van de adoptieprocedure in Nederland.
3.6.2.6. De vrouw heeft (samen met de man) in het verzoekschrift en later in gesprekken met de raad verklaard dat de minderjarige bij haar (hen) in een stabiel en hecht gezin terecht is gekomen. Deze verklaring klopt niet. De relatie tussen de man en de vrouw is op de klippen gelopen en stabiel was de relatie al langer niet. Naar de raadsman van de vrouw heeft verklaard, waren er tussen de vrouw en de man al relatieproblemen waren toen ze voor het eerste intakegesprek bij hem kwamen. Door toch op te nemen in het verzoekschrift dat sprake is van een hecht en stabiel gezin is de verplichting de rechter volledig en naar waarheid voor te lichten geschonden. Een van de kandidaat-adoptieouders heeft zijn handen helemaal van de minderjarige afgetrokken. Dat is niet in het belang van de minderjarige en het is ook een significante wijziging ten opzichte van het moment van voogdijoverdracht.
3.6.2.7. Om een goede gang van zaken bij adoptie te waarborgen is er ten slotte nog het voorschrift dat tussen de kandidaat-adoptieouders en de biologische ouders van het kind geen contact mag zijn totdat is voldaan aan (onder andere) de volgende voorwaarden:
  • onderzocht is of het kind in het land van herkomst geplaatst kan worden en gebleken is dat interlandelijke adoptie de laatste adoptie is om op te kunnen groeien in een gezin;
  • vastgesteld is dat de eigen ouders uit vrije wil, pas na de geboorte met een bedenktijd afstand hebben gedaan.
Ook van dit voorschrift is werkelijk niets terechtgekomen in de praktijk: er was al contact vóór de geboorte en van enig – aan dat contact voorafgaand – onderzoek naar plaatsing in een gezin in het land van herkomst, in de (familiaire) omgeving van de minderjarige is niet gebleken.
3.6.3.
Kortom: zo ongeveer alle mogelijke beschermende normen voor (interlandelijke) adoptie zijn geschonden. Onder die omstandigheden kan adoptie niet in het kennelijk belang van de minderjarige worden geoordeeld. Ieder ander oordeel zou de (hoofd)prijs zetten op ongewenst gedrag van kandidaat-adoptieouders. Dat is niet alleen niet in het belang van deze minderjarige, maar ook niet in het belang van vele andere minderjarigen die door die regels zouden moeten worden beschermd.
3.6.4.
Het heeft de rechtbank dan ook verbaasd dat de raad, ondanks de door hemzelf genoemde criteria waaraan niet wordt voldaan, positief heeft geadviseerd over de adoptie. De reden daarvoor lijkt te zijn de wens om de minderjarige, die nu eenmaal in Nederland is en door de vrouw verzorgd wordt, een vorm van stabiliteit te geven. Dat is zeker een belang, maar dat belang kan ook op andere wijze worden verwezenlijkt, zonder dat de banden met de biologische familie van de minderjarige worden doorgesneden. De rechtbank twijfelt er niet aan dat ook nu de adoptie niet wordt uitgesproken, de vrouw voor het kind zal blijven zorgen. Er zijn andere instrumenten die de rechtspositie van de minderjarige voldoende regelen, óók als het gaat om verblijfsrecht en de mogelijkheid zich over de wereld te bewegen.
Conclusie
3.7.
Het adoptieverzoek wordt afgewezen omdat adoptie niet in het kennelijk belang van de minderjarige is. De overige criteria behoeven geen bespreking. Omdat het adoptieverzoek wordt afgewezen, wordt ook het daarmee samenhangende verzoek met betrekking tot de geslachtsnaam van de minderjarige afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. J. van den Bos, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. E. van Alebeek-Baars, griffier, op 11 maart 2024.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.