ECLI:NL:RBROT:2024:2259

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
C/10/672350 / KG ZA 24-57
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een onroerende zaak door de Gemeente Rotterdam tegen krakers

In deze zaak heeft de Gemeente Rotterdam een kort geding aangespannen tegen meerdere gedaagden, die zonder recht of titel een onroerende zaak aan [adres1] bewoonden. De Gemeente, eigenaar van het pand sinds augustus 2022, vorderde ontruiming van het pand vanwege veiligheidsrisico's en geplande renovatiewerkzaamheden. De gedaagden, waaronder [gedaagde4] en [gedaagde5], hebben verweer gevoerd, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de Gemeente een spoedeisend belang had bij de ontruiming. De voorzieningenrechter verleende verstek tegen de niet verschenen gedaagden en oordeelde dat de vorderingen van de Gemeente toewijsbaar waren, met uitzondering van de gevorderde dwangsom. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op tien dagen na betekening van het vonnis. De gedaagden werden ook veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.719,97 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 29 februari 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/672350 / KG ZA 24-57
Vonnis in kort geding van 29 februari 2024
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam ,
eiseres,
advocaat mr. S.M. Conijnenberg te Rotterdam,
tegen
1.
[gedaagde1],
2.
[gedaagde2],
3.
[gedaagde3],
niet verschenen,
voor wat betreft gedaagden sub 3 met uitzondering van:
4.
[gedaagde4],
5.
[gedaagde5],
gedaagden.
Eiseres wordt hierna de Gemeente genoemd. Gedaagden worden hierna tezamen als zodanig aangeduid. Gedaagden sub 4 en 5 worden hierna [gedaagde4] en [gedaagde5] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 januari 2024 met producties 1 tot en met 14
  • de oproepingsadvertentie van 1 februari 2024 in het Algemeen Dagblad
  • een ongenummerde productie van de Gemeente (een Kvk-uittreksel van de eenmanszaak van [gedaagde4] )
  • de mondelinge behandeling gehouden op 15 februari 2024.

2. De feiten

2.1.
De Gemeente is sinds augustus 2022 eigenaar van de onroerende zaak aan [adres1] (hierna: [adres1] of het Pand). Het Pand bestaat uit drie portiekwoningen genummerd [nummer1 ], [nummer2] en [nummer3]. Het Pand is gelegen in [wijk1] in [plaats1]. In [wijk1] vinden herontwikkelingen plaats en ook ten aanzien van het Pand zijn renovatiewerkzaamheden gepland. [adres1] en het buurpand aan [adres2] (hierna: [adres2] ) vormen één blok en staan in verbinding met elkaar. Beide panden zijn in 1925 gebouwd. Op elke etage van het pand aan [adres2] staat een cv-installatie die ook bestemd is om te worden gebruikt door [adres1] .
2.2.
Vanaf in ieder geval 3 of 4 oktober 2023 is [adres1] bewoond door (onder andere) [gedaagde4] en [gedaagde5] . [gedaagde4] en [gedaagde5] verblijven in [adres3].
2.3.
Na inspectie is gebleken dat in [adres2] sprake is van risico op koolmonoxidevergiftiging, omdat de rookgasafvoeren (RGA) in dat pand zichtbare sporen van lekkage vertonen. De Gemeente heeft opdracht gegeven aan een aannemer om de RGA in [adres2] te vervangen.
2.4.
Aan [adres1] en [adres2] zijn vernielingen toegebracht. [gedaagde4] heeft in één van de muren van de portiekwoning aan [adres3] een gat gemaakt en ook gedicht om zo bij de cv-installatie die zich in [adres2] bevindt, te komen. [gedaagde4] heeft daarnaast in de badkamer van [adres3] op eigen initiatief een kleine cv-ketel geïnstalleerd. Namens de Gemeente is op 9 oktober 2023 aangifte gedaan van vernieling en huisvredebreuk.
2.5.
Bij deurwaardersexploot van 7 november 2023 is aan gedaagden een brief van 3 november 2023 van de Gemeente betekend. Daarin zijn gedaagden gesommeerd om per omgaande doch uiterlijk op 20 november 2023 het Pand te ontruimen, te verlaten en ter vrije beschikking van de Gemeente te stellen. Hieraan hebben gedaagden geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
De Gemeente vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. gedaagden, op grond van onrechtmatige daad, jegens de Gemeente te veroordelen om het Pand uiterlijk binnen drie dagen na betekening van het in dezen te wijzen
vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepa-len termijn, met alle zich daarin of daarop bevindende personen en zaken, voor zover die niet het eigendom van de Gemeente zijn, te verlaten en te ontruimen, ter vrije en algehele beschikking van de Gemeente te stellen en vervolgens ontruimd en verlaten te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag (of gedeelte daarvan) dat gedaagden hieraan niet voldoen, tot een maximum van € 10.000,00;
2. te bepalen dat de veroordeling van gedaagden onder 1. binnen de in artikel 557a lid 3 Rv genoemde termijn van één jaar, althans binnen een door de voorzieningen-rechter in goede justitie te bepalen termijn, ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen eenieder, die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging daar bevindt, of daar binnentreedt en telkens wanneer dat zich voordoet;
3. gedaagden te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf drie dagen na het in dezen te wijzen vonnis tot de dag der
algehele voldoening, alsmede de nakosten te begroten op € 173,00 zonder en
€ 263,00 met betekening van het vonnis aan gedaagden, en te bepalen dat indien en voor zover deze kosten niet uiterlijk binnen zeven dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan gedaagden in verzuim zijn en de wettelijke handelsrente over de proceskosten en de nakosten aan de Gemeente zijn verschuldigd.
3.2.
[gedaagde4] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Naar de voorzieningenrechter heeft begrepen sluit [gedaagde5] zich aan bij het ter zitting gevoerde verweer van [gedaagde4] .

4.De beoordeling

Verstek, artikelen 139 en 140 leden 1 en 3 Rv

4.1.
Voor wat betreft de niet verschenen gedaagden geldt dat de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen zodat aan hen verstek wordt verleend. Omdat [gedaagde4] en [gedaagde5] wel in de procedure zijn verschenen en ten opzichte van hen wordt voort geprocedeerd, wordt op grond van artikel 140 lid 3 Rv één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
4.2.
Uit het bepaalde in artikel 139 Rv volgt dat de vorderingen van de Gemeente tegen de niet verschenen gedaagden kunnen worden toegewezen, tenzij deze de voorzieningenrechter onrechtmatig of ongegrond voorkomen. Dit is niet het geval. De vorderingen ten aanzien van de niet verschenen gedaagden liggen daarmee voor toewijzing gereed, met dien verstande dat de onder 1. gevorderde dwangsom wordt afgewezen (zie voor de motivering hiervan ro. 4.6).
Ten aanzien van [gedaagde4] en [gedaagde5]
4.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat door [gedaagde4] en [gedaagde5] ter zitting is erkend dat zij vanaf in ieder geval 3 of 4 oktober 2023 tot heden zonder recht of titel in [adres3] verblijven. Dat is in strijd met het eigendomsrecht dat de Gemeente op (de gekraakte delen van) het Pand heeft (artikel 5:2 BW). De Gemeente is daarom gerechtigd om ontruiming te vorderen. In beginsel wordt een dergelijke vordering tot ontruiming toegewezen, tenzij de Gemeente daarbij geen spoedeisend belang heeft of in de gegeven omstandigheden misbruik maakt van haar ontruimingsbevoegdheid. In het kader van deze beoordeling wordt ook begrepen het belang van [gedaagde4] en [gedaagde5] bij het behoud van een dak boven hun hoofd. Bij de weging van deze belangen geldt voorts als belangrijk gezichtspunt dat van ontruiming moet worden afgezien als er vervolgens ongerechtvaardigde leegstand van het Pand zal ontstaan.
4.4.
De voorzieningenrechter acht het belang van de Gemeente om op korte termijn over het Pand te kunnen beschikken voldoende aannemelijk gemaakt.
De Gemeente heeft onbetwist gesteld, en daarmee is aannemelijk, dat sprake is van een serieus veiligheidsrisico in [adres2] , welk risico zich, vanwege de verbondenheid van beide panden, ook uitstrekt tot [adres1] zolang de RGA niet is vervangen. Dat de Gemeente in dat kader op korte termijn in [adres2] maatregelen moet (doen) treffen - de aannemer staat in de startblokken - en dat [adres1] in het licht van dit veiligheidsaspect en ten behoeve van het verrichten van een conditiemeting in verband met andere veiligheidsissues spoedig ontruimd moet worden, komt dan ook aannemelijk voor.
De Gemeente heeft eveneens onbetwist gesteld dat als onderdeel van de herontwikkeling van [wijk1] eind 2024/begin 2025 in het Pand renovatiewerkzaamheden zullen plaatsvinden en dat het Pand, in het kader van leegstandsbeheer, na het vertrek van gedaagden en na het plaatsvinden van de noodzakelijke conditiemeting, tijdelijk in gebruik zal worden gegeven aan mensen die niet op onrechtmatige en strafbare wijze zich de woning hebben toegeëigend. In dat licht is een eventuele tijdelijke leegstand van het Pand in de periode vanaf de ontruiming tot aan de tijdelijke ingebruikname, anders dan [gedaagde4] meent, niet ongerechtvaardigd.
4.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat het de Gemeente een spoedeisend belang heeft bij ontruiming van het Pand. Hieraan staat het door [gedaagde4] en [gedaagde5] gestelde belang om in het Pand te kunnen verblijven (dan wel terug te keren) niet in de weg. Nog daargelaten dat van de Gemeente niet kan worden verwacht dat zij de onveilige situatie laten voortbestaan, zou het geldende woningtoedelingssysteem ontoelaatbaar worden doorkruist als [gedaagde4] en [gedaagde5] in het Pand mogen blijven of daarnaar mogen terugkeren terwijl zij niet op de wachtlijst voor woningtoedeling staan.
De Gemeente maakt in de gegeven omstandigheden ook geen misbruik van haar ontruimingsbevoegdheid.
Gelet op het hiervoor overwogene behoeft het argument van de Gemeente dat ook ontruimd moet worden ter beperking van schade als gevolg van verrichte vernielingen in het Pand geen verdere bespreking.
Conclusie
4.6.
Tegen de achtergrond van het voorgaande wordt de gevorderde ontruiming, gelet op de met deze ontruiming gediende belangen, geacht voldoende proportioneel te zijn.
De ontruimingstermijn wordt in redelijkheid vastgesteld op tien dagen na betekening van dit vonnis. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. Reeds op grond van de artikelen 555 Rv e.v., in samenhang bezien met artikel 444 Rv, bestaat de bevoegdheid tot reële executie van de veroordeling tot ontruiming. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om daarnaast aan gedaagden nog een dwangsom op te leggen. In de gegeven omstandigheden wordt, gelet op het bepaalde in artikel 557a lid 3 Rv, de vordering onder 2 eveneens toegewezen. De voorzieningenrechter acht het onverenigbaar met het belang dat de Gemeente bij de toewijzing van de ontruimingsvordering heeft om (binnen haar eigen geledingen) inlichtingen als bedoeld in artikel 557a lid 2 Rv in te winnen.
Proces- en nakosten
4.7.
Gedaagden worden als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, inclusief nakosten (volgens het sinds 1 februari 2024 geldende tarief). De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- dagvaarding € 138,97
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 715,00
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.719,97
4.8.
Wettelijke handelsrente is niet van toepassing. De voorzieningenrechter wijst de gewone wettelijke rente over de proces- en nakosten toe.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
ten aanzien van de niet verschenen gedaagden
5.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagden,
ten aanzien van alle gedaagden
5.2.
veroordeelt gedaagden om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis het pand aan [het adres] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken tenzij deze zaken van de Gemeente zijn, en de sleutels af te geven aan de Gemeente,
5.3.
bepaalt dat deze veroordeling binnen de in artikel 557a lid 3 Rv genoemde termijn van een jaar ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen eenieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer dat zich voordoet,
5.4.
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 1.719,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als gedaagden niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten gedaagden € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.5.
veroordeelt gedaagden in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proces- en nakosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker en in het openbaar uitgesproken op
29 februari 2024.1734/1582