ECLI:NL:RBROT:2024:2253

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
10/660147-18 en 13/201292-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen beslissing van het Openbaar Ministerie inzake voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 februari 2024 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie om geen voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) te verlenen. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en had daarnaast een ISD-maatregel opgelegd gekregen. De rechtbank oordeelde dat het wettelijk verplichte beoordelingsmoment voor v.i. uiterlijk vier weken voor het einde van de detentieperiode ligt. De rechtbank concludeerde dat het voorstel van de reclassering om eerst de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen en daarna de v.i. te toetsen, wettelijk niet mogelijk is. De rechtbank stelde vast dat het gedrag van de veroordeelde in detentie geen blijk gaf van bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving en dat de risico's nog steeds als hoog werden ingeschat. Het Openbaar Ministerie had in redelijkheid tot zijn beslissing kunnen komen, en het bezwaarschrift werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
parketnummer : 10/660147-18 en 13/201292-22
v.i. nummer : 89/000060-49
raadkamernummer : 23/027369
datum : 22 februari 2024
beslissing van de meervoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 6:6:8 van het Wetboek van Strafvordering van:

[veroordeelde01],

geboren op [geboortedatum01] te [geboorteplaats01],
voor deze zaak domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsvrouw mr. C.E.J.E. Kouijzer, [adres01],
hierna te noemen: de veroordeelde.

Feiten

De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft de veroordeelde bij vonnis van 1 juni 2022 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De politierechter van de rechtbank Amsterdam heeft de veroordeelde bij vonnis van
23 augustus 2022 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De veroordeelde kon, gelet op artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, op
23 november 2023 in aanmerking komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
Het Openbaar Ministerie heeft op 27 oktober 2023 beslist dat de veroordeelde niet voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld.
Een kennisgeving van de beslissing van het Openbaar Ministerie is op 30 oktober 2023 aan de veroordeelde betekend.

Procedure

Het bezwaar tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie op 1 november 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 14 december 2023 het bezwaar in openbare raadkamer behandeld en vervolgens op verzoek van de raadsvrouw aangehouden. Het onderzoek in openbare raadkamer is op 22 februari 2024 voortgezet. De rechtbank heeft de veroordeelde, zijn raadsvrouw, mr. C.E.J.E. Kouijzer, en de officier van justitie mr. B. Lijnse in raadkamer gehoord.

Bezwaar

De veroordeelde kan zich niet verenigen met de beslissing van het Openbaar Ministerie om hem niet voorwaardelijk in vrijheid te stellen.
Namens de veroordeelde is aangevoerd dat de veroordeelde nog een ISD-maatregel dient te ondergaan, die aan hem is opgelegd bij arrest van het Gerechtshof te Den Bosch van 23 juni 2022. In dat kader kan hij werken aan zijn geschiktheid tot terugkeer in de maatschappij. De veroordeelde kan zich verenigen met het advies van de reclassering en de DJI dat hij de ISD ondergaat voordat beoordeeld wordt of hij voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld. Daarmee komt de veroordeelde niet op vrije voeten zonder dat gewerkt is aan zijn resocialisatie. Het recidiverisico wordt met de ISD voldoende ingeperkt.
In raadkamer heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de veroordeelde inmiddels is gestopt met het gebruik van verdovende middelen. Voorts is er een wachtlijst voor de ISD-afdelingen. Zelfs als de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling per direct zou toewijzen, zal het ISD-traject ook niet direct starten. Wel wordt de veroordeelde dan aangemeld voor zo’n plek en gaat de termijn voor de ISD lopen. Subsidiair is verzocht om de voorwaardelijke invrijheidstelling te verlenen, eventueel onder bijzondere voorwaarden.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar ongegrond dient te worden verklaard, omdat het Openbaar Ministerie in redelijkheid tot de beslissing tot het niet verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling heeft kunnen komen.
Het wettelijk verplichte beoordelingsmoment voor het verlenen van voorwaardelijke invrijheidsstelling is nu en niet na het tenuitvoerleggen van de ISD-maatregel. Het is dus al niet mogelijk om de voorwaardelijke invrijheidstelling – zoals de reclassering en DJI adviseren - na het uitvoeren van de ISD-maatregel te beoordelen. Uit de adviezen blijkt voorts onmiskenbaar dat het gedrag van de veroordeelde in detentie op geen enkele manier blijk heeft gegeven van bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving. De veroordeelde heeft ook geen inspanningen geleverd om de door het strafbare feit veroorzaakte schade te vergoeden. De veroordeelde voldoet dus niet aan de wettelijk vastgelegde vereisten voor voorwaardelijke invrijheidstelling.

Beoordeling

Op grond van artikel 6:6:9, eerste lid, Sv dient de rechtbank te onderzoeken of het Openbaar Ministerie bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Uit de wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling blijkt dat het beoordelingsmoment van de voorwaardelijke invrijheidstelling uiterlijk vier weken voor afloop van de detentieperiode is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de in de adviezen van de reclassering en de penitentiaire inrichting voorgestelde constructie – tenuitvoerlegging ISD-maatregel, en dan pas toetsing voorwaardelijke invrijheidstelling – wettelijk niet mogelijk is. Het ondergaan van de ISD-maatregel kan ook niet als bijzondere voorwaarde aan voorwaardelijke invrijheidstelling worden verbonden.
Voorts blijkt uit de rapportages dat het gedrag van de veroordeelde in detentie op geen enkele manier blijk heeft gegeven van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving. Daarnaast worden de risico’s nog altijd ingeschat als hoog.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Openbaar Ministerie bij afweging van de betrokken belangen, gelet op het bovenstaande, in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. Het bezwaarschrift zal daarom ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de raadkamer:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
mrs. E.A. Poppe-Gielesen en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2024.
De jongste rechter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.