ECLI:NL:RBROT:2024:2247

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
FT EA 24/208 / FT EA 24/209
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementsprocedure met betrekking tot huurbetalingen en beschermingsbewind

In deze zaak heeft verzoeker op 14 februari 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is gedaan in het kader van een dreigende ontruiming van zijn huurwoning, die op 17 november 2023 door de Rechtbank Rotterdam was uitgesproken. Verzoeker ontvangt momenteel een WW-uitkering en heeft aangegeven dat hij in april 2024 weer aan het werk kan bij zijn oude werkgever. Hij heeft de huur voor februari 2024 tijdig voldaan, maar heeft moeite om de huur voor de eerste van de maand te betalen vanwege de timing van zijn uitkering. Tijdens de zitting op 29 februari 2024 is verweerster, vertegenwoordigd door een advocaat, gehoord. Verweerster heeft aanvankelijk verzet aangetekend tegen het verzoek, maar gaf aan open te staan voor een oplossing. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet, en dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in staat is om de huurtermijnen te voldoen. De rechtbank heeft de voorlopige voorziening toegewezen voor een periode van zes maanden, met de voorwaarde dat verzoeker de huur uiterlijk op de zevende van de maand moet voldoen. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De beslissing is genomen door rechter mr. C.G.E. Prenger en is openbaar uitgesproken op 7 maart 2024.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 7 maart 2024
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 14 februari 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In de oproepbrief van 14 februari 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 29 februari 2024.
Ter zitting van 29 februari 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • [verzoeker], verzoeker;
  • de heer mr. D.A. IJpelaar, advocaat van verzoeker;
  • de heer mr. D. de Waard, werkzaam bij Flanderijn Gerechtsdeurwaarders, namens Stichting Woonbron, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
Verweerster heeft voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 17 november 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker ontvangt inkomsten uit een WW-uitkering en kan in april 2024 weer aan het werk bij zijn oude werkgever. Hij heeft in beide gevallen voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te betalen. Verzoeker heeft de huur van februari 2024 op 6 februari 2024 voldaan. Verzoeker ontvangt zijn WW-uitkering iedere zesde van de maand, waardoor hij niet in staat is om de huur voor de eerste van iedere maand te voldoen. Verzoeker wenst een oplossing voor zijn schulden en staat open voor beschermingsbewind. Tijdens de zitting is verzoeker (na afstemming tussen partijen) de mogelijkheid geboden om versneld beschermingsbewind aan te vragen. Verzoeker heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
3.
Het verweer
Verweerster heeft zich in eerste instantie op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen omdat verzoeker een huurachterstand heeft laten ontstaan van acht maanden. Bovendien hebben eerdere regelingen ook niet tot een blijvende oplossing gezorgd. Het vertrouwen is daarom laag. Ter zitting heeft verweerster aangegeven dat zij niet onwelwillend staat tegenover het verzoek. Verweerster heeft daarbij wel aangegeven dat er weinig schot in de zaak lijkt te zitten (vooral bij schuldhulpverlening). Zij staan evenwel open voor een oplossing.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 17 november 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 5 februari 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 12 maart 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 17 november 2023 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker ontvangt een WW-uitkering en kan binnenkort weer bij zijn oude werkgever aan de slag. Hiermee heeft hij voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te kunnen voldoen. De huur van de maand februari 2024 is voldaan. Verzoeker is bovendien bezig met de aanvraag van beschermingsbewind. Hij heeft positieve ontwikkelingen in gang gezet en is gemotiveerd om tot een oplossing van zijn schuldenproblematiek te komen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
Uit ter zitting overgelegde stukken en de toelichting daarop is het beeld naar voren gekomen dat schuldhulpverlening onvoldoende voortvarend is met het starten van een minnelijk traject, althans dat zij enkel bereid is om een artikel 285 lid 1 sub f Fw verklaring af te geven. De rechtbank vertrouwt erop dat de te benoemen beschermingsbewindvoerder, die zelf bevoegd is een minnelijk traject te beproeven, er op zal toezien dat alsnog tijdig zal worden geïnventariseerd welke schulden er zijn en welk aanbod er aan de schuldeisers kan worden gedaan.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen, met dien verstande dat verzoeker – zolang hij een WW-uitkering ontvangt – de huur uiterlijk op de zevende dag van de maand moet voldoen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 17 november 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf heden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig, dat wil zeggen uiterlijk iedere zevende van de maand, worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2024.