In deze zaak heeft verzoeker op 14 februari 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is gedaan in het kader van een dreigende ontruiming van zijn huurwoning, die op 17 november 2023 door de Rechtbank Rotterdam was uitgesproken. Verzoeker ontvangt momenteel een WW-uitkering en heeft aangegeven dat hij in april 2024 weer aan het werk kan bij zijn oude werkgever. Hij heeft de huur voor februari 2024 tijdig voldaan, maar heeft moeite om de huur voor de eerste van de maand te betalen vanwege de timing van zijn uitkering. Tijdens de zitting op 29 februari 2024 is verweerster, vertegenwoordigd door een advocaat, gehoord. Verweerster heeft aanvankelijk verzet aangetekend tegen het verzoek, maar gaf aan open te staan voor een oplossing. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet, en dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in staat is om de huurtermijnen te voldoen. De rechtbank heeft de voorlopige voorziening toegewezen voor een periode van zes maanden, met de voorwaarde dat verzoeker de huur uiterlijk op de zevende van de maand moet voldoen. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De beslissing is genomen door rechter mr. C.G.E. Prenger en is openbaar uitgesproken op 7 maart 2024.