ECLI:NL:RBROT:2024:2243

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
FT EA 24/198 / FT EA 24/199
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moratorium en voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurbetalingen

In deze zaak heeft verzoeker op 14 februari 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 29 februari 2024 bepaald. Tijdens de zitting zijn verschillende partijen gehoord, waaronder vertegenwoordigers van schuldhulpverlening en de beoogde beschermingsbewindvoerder. Verzoeker, die eerder onder beschermingsbewind stond, heeft aangegeven dat hij weer inkomsten uit arbeid ontvangt en dat hij in staat is om de lopende huurtermijnen te voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien er een vonnis tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker was uitgesproken. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen en geconcludeerd dat het belang van verzoeker om in de huurwoning te blijven zwaarder weegt. De rechtbank heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 7 maart 2024
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 14 februari 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 14 februari 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 29 februari 2024.
Ter zitting van 29 februari 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • [verzoeker], verzoeker;
  • mevrouw A. Vrede-Dragan en mevrouw S. de Groot, allebei werkzaam bij de Gemeente Voorne aan Zee (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer A. Arvy, beoogd beschermingsbewindvoerder;
  • de heer C. Roos, werkzaam bij Humanitas;
  • mevrouw P. Blom en mevrouw I. Machielse, allebei namens Stichting Maasdelta Groep (hierna: verweerster);
  • de heer mr. D. de Waard, werkzaam bij Flanderijn Gerechtsdeurwaarders, namens Stichting Maasdelta Groep (hierna: verweerster).
Verzoekster heeft voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank aanvullende stukken toegezonden.
Verweerster heeft voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 13 december 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker stond voorheen onder beschermingsbewind bij BBZHE in Hellevoetsluis. Nadat dit bewind eindigde, in juli 2023, is verzoeker in de problemen gekomen met het betalen van – onder meer – de huur. Verzoeker krijgt inmiddels weer hulp vanuit verschillende instanties en probeert op die manier zijn leven op orde te krijgen. Zo heeft de begeleider van Humanitas toegezegd om verzoeker te ondersteunen op meerdere leefgebieden. Ook zal binnenkort beschermingsbewind worden opgestart. De (beoogd) beschermingsbewindvoerder waarborgt dan de tijdige en volledige betaling van de huurtermijnen.Verzoeker ontvangt inkomsten uit arbeid. Met deze inkomsten is hij in staat om de lopende huurtermijnen te voldoen. Hij heeft ter zitting verklaard de huur voor de maand maart 2024 te zullen voldoen. In reactie op het vervuilen van de galerij, heeft verzoeker toegezegd dat dit niet meer zal gebeuren.

3.Het verweer

Verweerster stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen. Zij heeft er geen vertrouwen in dat de lopende huurtermijnen tijdig en volledig zullen worden betaald. De achterstand bedraagt inmiddels al zeven maanden. Verzoeker heeft bovendien al meermaals een achterstand laten ontstaan en er zijn al meerdere afbetalingsregelingen getroffen. Dit heeft niet tot een oplossing geleid. Daarnaast speelt er ook nog andere problematiek. Zo heeft verzoeker tot eind vorig jaar een vervuilde galerij laten ontstaan.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 13 december 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 18 januari 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 20 februari 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 13 december 2023 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft inkomsten uit een dienstbetrekking. Hij heeft daarmee voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te betalen. Verzoeker is bovendien bezig met de aanvraag van beschermingsbewind, waarmee de tijdige en volledige betaling van de huurtermijnen zal worden gewaarborgd. Verzoeker heeft hulp gezocht bij verschillende instanties en deze hebben toegezegd hem te blijven ondersteunen.. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster. Dat verweerder andere klachten heeft over het gedrag van verzoeker, kan niet tot een ander oordeel leiden, gelet op de grondslag van de ontbinding van de huurovereenkomst (die alleen is gelegen in het niet betalen van de huurtermijnen) en de strekking van de voorziening ex artikel 287b Fw jo. 305 Fw.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 13 december 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
14 februari 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2024.