In deze zaak heeft verzoeker op 14 februari 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 29 februari 2024 bepaald. Tijdens de zitting zijn verschillende partijen gehoord, waaronder vertegenwoordigers van schuldhulpverlening en de beoogde beschermingsbewindvoerder. Verzoeker, die eerder onder beschermingsbewind stond, heeft aangegeven dat hij weer inkomsten uit arbeid ontvangt en dat hij in staat is om de lopende huurtermijnen te voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien er een vonnis tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker was uitgesproken. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen en geconcludeerd dat het belang van verzoeker om in de huurwoning te blijven zwaarder weegt. De rechtbank heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.