ECLI:NL:RBROT:2024:2242

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
FT EA 24/210 / FT EA 24/211
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met beschermingsbewind en huurachterstand

In deze zaak heeft verzoekster op 14 februari 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b, eerste lid, van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft op 7 maart 2024 uitspraak gedaan. Verzoekster, die onder beschermingsbewind staat, heeft een huurachterstand opgelopen doordat haar partner, die de administratie verzorgde, ziek is geworden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster voldoende inkomsten heeft uit een WIA-uitkering en dat de huur voor maart 2024 is voldaan. De verweerster, Woningstichting de Zes Kernen, heeft aangegeven dat de huurachterstand inmiddels acht maanden bedraagt, maar de rechtbank oordeelt dat er voldoende aannemelijk is dat de lopende huurtermijnen kunnen worden voldaan. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis van 20 december 2023 opgeschort voor de duur van zes maanden, onder de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 7 maart 2024
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 14 februari 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 15 februari 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 29 februari 2024.
Ter zitting van 29 februari 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • [verzoekster], verzoekster;
  • de heer mr. A. El Ouath, advocaat van verzoekster;
  • mevrouw A. van der Sijde, werkzaam bij Woningstichting de Zes kernen, gevestigd te Abbenbroek (hierna: verweerster).
De heer mr. J.H. Hakvoort, werkzaam bij Wouters Gerechtsdeurwaarders, heeft de rechtbank, namens verweerster, op 28 februari 2024 bericht dat namens de deurwaarder niemand aanwezig zal zijn.
De heer mr. A. El Ouath heeft, namens verzoekster, op 29 februari 2024, op 1 maart 2024 en op 4 maart 2024 nadere stukken aan de rechtbank overgelegd.
De heer mr. J.H. Hakvoort heeft, namens verweerster, de rechtbank op 4 maart 2024 nader bericht.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 20 december 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
De huurachterstand is ontstaan omdat de partner van verzoekster, die de administratie deed en betalingen verrichtte, ziek is geworden. Verzoekster raakte het overzicht kwijt, waardoor niet meer betaald werd. Inmiddels is, sinds 12 februari 2024, sprake van beschermingsbewind. De beschermingsbewindvoerder zal zorgdragen voor de tijdige en volledige betaling van de huurpenningen. Verzoekster ontvangt een WIA-uitkering. Daarnaast ontvangt zij huurtoeslag en zorgtoeslag. Hiermee heeft ze voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te voldoen. Dit komt ook naar voren uit het budgetplan. De kale huur voor de maand maart 2024, ter hoogte van € 575,00, is voldaan. Daarnaast heeft de beschermingsbewindvoerder aangegeven dat hij de eerste maanden van de voorlopige voorziening zal gebruiken om – onder andere – de schuldeisers in kaart te brengen, daarna zal hij verzoekster aanmelden bij schuldhulpverlening.

3.Het verweer

Verweerster heeft bij haar bericht van 28 februari 2024 aangegeven zich te referenen aan de belsissing van de rechtbank. Daarbij is evenwel aangegeven dat verzoekster, ondanks dat sprake zou zijn van voldoende gelden, de huur nog niet heeft voldaan. Verder heeft verweerster in haar bericht van 4 maart 2024 aangegeven dat de huurachterstand inmiddels acht maanden bedraagt. Voor de maand maart is de kale huur van € 575,00 weliswaar betaald, maar verzoekster is een bedrag van € 580,28 verschuldigd. Verzoekster dient daarom nog € 5,28 over te maken. Bovendien dient de lopende maandhuur op tijd te worden voldaan.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 20 december 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 18 januari 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 27 februari 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 20 december 2023 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft een budgetplan overgelegd waaruit blijkt dat haar inkomsten voldoende zijn om de huur te betalen. Daarbij is recent beschermingsbewind uitgesproken. De beschermingsbewindvoerder waarborgt de tijdige en volledige betaling van de huurpenningen. De huur van de maand maart 2024 is inmiddels voor een bedrag van € 575,00 voldaan. Voor zover de totale huur niet € 575,00 maar
€ 580,28 betreft, dan gaat de rechtbank er van uit dat hier sprake is van een omissie en dat het resterende bedrag ad € 5,28 nog zal worden voldaan. De beschermingsbewindvoerder is begonnen met aanvangswerkzaamheden, waaronder het in kaart brengen van de verschillende schuldeisers. Hierna zal hij verzoekster zo snel mogelijk doorgeleiden naar schuldhulpverlening. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 20 december 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 15 februari 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2024.