ECLI:NL:RBROT:2024:2227

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
10/072331-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot aanranding in damestoilet van uitgaansgelegenheid met gevangenisstraf en taakstraf

Op 20 februari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1994, die beschuldigd werd van poging tot aanranding in een damestoilet van een uitgaansgelegenheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de nacht van 12 maart 2023 met de aangeefster in het damestoilet bevond en heeft geprobeerd haar aan te randen. De aangeefster heeft consistent verklaard over de gebeurtenissen, en haar verklaring werd ondersteund door getuigen die de verdachte en de aangeefster in paniek zagen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 500,- voor immateriële schade toegewezen kreeg, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/072331-22
Datum uitspraak: 20 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1994,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] [postcode01] [woonplaats01] ,
raadsvrouw mr. M.C.A. Schulpen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 februari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • partiële vrijspraak van het naar beneden trekken van de broek van de aangeefster, zoals onder het vierde gedachtestreepje ten laste is gelegd;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsrapport van 21 maart 2023, met dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
Aangeefster heeft niet duidelijk en consistent verklaard, zodat niet is vast te stellen wat er concreet heeft plaatsgevonden en of dat met toestemming van de aangeefster is geweest. Wettig en overtuigend bewijs voor de ten laste gelegde feitelijke gedragingen ontbreekt, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken.
Beoordeling
Vaststaat dat de verdachte zich in de nacht van 12 maart 2023 met de aangeefster in het damestoilet van [horecagelegenheid01] in Rotterdam bevond en dat hij de aangeefster daar naar eigen zeggen heeft “geknuffeld”. De aangeefster heeft op sommige punten over het verloop van de nacht wisselend verklaard, echter dit geldt niet voor de ten laste gelegde gedragingen. Hierover heeft de aangeefster meermaals en consistent verklaard. De verklaring van de aangeefster vindt steun in andere bewijsmiddelen. Zo hebben twee getuigen gezien dat de verdachte met de aangeefster uit een wc-hokje kwam en dat de aangeefster in paniek was. Ook hebben zij de aangeefster horen zeggen dat de verdachte had geprobeerd haar aan te randen en hebben zij verdachtes geslachtsdeel gezien. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van de aangeefster op kernonderdelen voldoende betrouwbaar, zodat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd de aangeefster in een wc-hokje van het damestoilet aan te randen. Conform het standpunt van de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte de broek van de aangeefster naar beneden heeft getrokken. De verdachte zal van dit gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Conclusie
Het pleidooi tot vrijspraak wordt verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 12 maart 2022 te Rotterdam
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door een andere feitelijkheid
iemand, te weten [slachtoffer01] , te dwingen tot het
dulden van een of meer ontuchtige handelingen,
- het damestoilet en (vervolgens) het toilethokje waar die [slachtoffer01] zich
bevond is binnengegaan en
- dat toilethokje op slot heeft gedaan en
- zijn, verdachtes, handen op de middel van die [slachtoffer01]
heeft geplaatst en (vervolgens) die [slachtoffer01] heeft omgedraaid en
- zijn, verdachtes, broek en
onderbroek, naar beneden heeft gedaan,
en
- voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet/weerstand
van die [slachtoffer01] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot aanranding
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich onder invloed van alcohol en lachgas in het damestoilet van een uitgaansgelegenheid schuldig gemaakt aan een poging tot aanranding van aangeefster, een jonge vrouw die hij eerder die nacht daar had ontmoet. Hiermee heeft hij een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefster. Het moet vanzelfsprekend zijn dat vrouwen zich veilig en ongestoord in een uitgaansgelegenheid kunnen bewegen. Deze vanzelfsprekendheid is door de verdachte op respectloze wijze beschaamd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 februari 2024.
Rapportage
De rechtbank heeft ook gekeken naar het rapport van 21 maart 2023 dat Reclassering Nederland over de verdachte heeft opgemaakt. Uit dit rapport volgt onder meer dat er zorgelijke factoren zijn rondom het middelengebruik, psychosociaal functioneren en de houding van de verdachte. De verdachte lijkt impulsief gedrag te kunnen vertonen,
terwijl hij over onvoldoende copingvaardigheden beschikt om met zijn impulsen om te kunnen gaan. Diagnostiek ontbreekt echter. Vanwege de ontkennende houding van de verdachte kan het risico op recidive en letselschade niet worden ingeschat. Om hier meer zicht op te krijgen en mogelijke herhaling te voorkomen, adviseert de reclassering bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij Reclassering Nederland;
  • een gedragsinterventie middelengebruik, zoals Leefstijltraining 24/7;
  • een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot het innemen van medicijnen;
  • het meewerken aan controle op alcohol en drugs.
Geadviseerd wordt tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het toezicht.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. Gezien de ernst van het feit acht de rechtbank een zwaardere straf dan door de officier van justitie is geëist, passend en geboden. De rechtbank zal daarom, ook rekening houdend met het bepaalde in artikel 22b Sr, een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf en een geheel onvoorwaardelijke taakstraf opleggen van na te noemen duur. Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd opleggen. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank ziet geen grond voor de gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden. Die kan worden bevolen in geval van – kort samengevat – ernstige vrees voor misdrijven tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Voor dergelijke vrees biedt het dossier noch de behandeling op zitting concrete aanknopingspunten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer01] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade en een vergoeding van € 81,18 aan materiële schade, bestaande uit reiskostenvergoeding.
8.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op het pleidooi tot vrijspraak.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het geestelijk letsel niet is onderbouwd. Verdere beoordeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat deze ook om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel moet worden afgewezen.
8.2.
Beoordeling
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft in de schriftelijke toelichting aangevoerd dat het bewezenverklaarde handelen van de verdachte grote impact op haar heeft gehad en nog steeds heeft. Zij kampt met spanningsklachten, hoofd- en nekpijn en slaapproblemen. Ook heeft zij veel minder sociale contacten en heeft zij geen vertrouwen meer in onbekende jongens die haar aanspreken.
Naar het oordeel van de rechtbank is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat zich hier de situatie voordoet waarin uit de aard en de ernst van de normaantasting en de gevolgen daarvan volgt dat een aantasting ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen.
De rechtbank schat de omvang van de immateriële schade als gevolg van deze aantasting naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegewezen, op een bedrag van € 500,-. Voor het meerdere zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Materiële schade
Niet is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering betreft reiskosten gemaakt door een derde. Ook is het causaal verband tussen het bewezenverklaarde feit en de gemaakte kosten niet vast komen te staan. De benadeelde partij zal met betrekking tot dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en proceskosten
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 maart 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij ten dele zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 63 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 32 (tweeëndertig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
30 (dertig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde meldt zich na uitnodiging binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [adres02] te [plaats01] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie Leefstijltraining 24/7 of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
3. de veroordeelde werkt mee aan diagnostiek en laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
4. de veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 500,-(hoofdsom,
zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
10 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van de Beek, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en G.B. Plomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 20 februari 2024.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op 12 maart 2022 te Rotterdam
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld of een
andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid
iemand, te weten [slachtoffer01] , te dwingen tot het plegen en/of
dulden van een of meer ontuchtige handelingen,
- het damestoilet en/of (vervolgens) het toilethokje waar die [slachtoffer01] zich
bevond is binnengegaan en/of
- ( meermalen) dat toilethokje op slot heeft gedaan en/of
- zijn, verdachtes, handen op de heup(en) en/of de middel van die [slachtoffer01]
heeft geplaatst en/of (vervolgens) die [slachtoffer01] heeft omgedraaid en/of
- de broek van die [slachtoffer01] en/of (vervolgens) zijn, verdachtes, broek en
onderbroek, naar beneden heeft gedaan/getrokken,
- voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand
van die [slachtoffer01] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.