ECLI:NL:RBROT:2024:2221

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
10651069 CV EXPL 23-22306
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende schadevergoeding in aannemingszaak tussen aannemer en opdrachtgever

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen [persoon B] en [bedrijf A] over een aannemingsovereenkomst voor de renovatie van een badkamer. De aanneemsom bedroeg € 8.000,- exclusief btw, maar [persoon B] heeft in totaal € 8.094,- betaald. [persoon B] stelt dat [bedrijf A] de overeenkomst niet is nagekomen en vordert vervangende schadevergoeding. [bedrijf A] daarentegen eist een verklaring voor recht dat deze omzetting niet gerechtvaardigd is en vordert betaling van een restantbedrag aan btw en meerwerk.

De kantonrechter heeft de vorderingen van [bedrijf A] afgewezen en de vordering van [persoon B] tot vervangende schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen. De kantonrechter oordeelt dat [bedrijf A] in verzuim is geraakt met het herstellen van de gebreken en dat de geconstateerde tekortkomingen niet van ondergeschikte betekenis zijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gebreken niet alleen esthetisch van aard zijn, maar dat er cruciale fouten zijn gemaakt in het uitgevoerde werk.

De hoogte van de vervangende schadevergoeding is vastgesteld op € 10.800,-, waarbij rekening is gehouden met de kosten voor herstel en de kosten voor het opnieuw aanschaffen van tegels. Na verrekening van een openstaand bedrag van € 1.586,- dat [persoon B] nog aan [bedrijf A] verschuldigd is, komt de uiteindelijke schadevergoeding uit op € 9.214,-. Daarnaast zijn de proceskosten aan de kant van [persoon B] begroot op € 746,-, die door [bedrijf A] moeten worden betaald. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10651069 CV EXPL 23-22306
datum uitspraak: 8 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon A],
handelend onder de naam [bedrijf A],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats A] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: [naam gemachtigde] LL.B.,
tegen
[persoon B],
woonplaats: [woonplaats B] (gemeente [gemeente B] ),
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: aanvankelijk mr. Z. Kock , thans mr. J.P.M. Bakker .
De partijen worden hierna ‘ [bedrijf A] ’ en ‘ [persoon B] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 2 augustus 2023, met bijlagen 1 tot en met 13;
  • het antwoord, tevens eis in reconventie, met bijlagen 1 tot en met 18;
  • het antwoord in reconventie;
  • de pleitnota van [bedrijf A] ;
  • de pleitnota van [persoon B] .
1.2.
Op 18 januari 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken. Daarbij was aanwezig de heer [persoon C] , bijgestaan door zijn gemachtigde. [persoon B] was ook aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[persoon B] heeft opdracht gegeven aan [bedrijf A] voor het renoveren van de badkamer in de woning van [persoon B] . Partijen hebben een overeenkomst van aanneming van werk gesloten. De aanneemsom bedroeg in totaal € 8.000,- exclusief btw. De tegels, het sanitair, de meubels en de accessoires heeft [persoon B] zelf en voor eigen rekening aangeleverd. [persoon B] heeft € 8.094,- betaald aan [bedrijf A] .
[persoon B] vindt dat [bedrijf A] de overeenkomst niet is nagekomen en hij eist daarom (in plaats van nakoming) vervangende schadevergoeding. [bedrijf A] eist een verklaring voor recht dat deze omzetting niet gerechtvaardigd is althans dat volledige vergoeding van herstelkosten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Ook eist [bedrijf A] betaling van een (restant)bedrag aan btw en meerwerk.
2.2.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [bedrijf A] af. De door [persoon B] gevorderde vervangende schadevergoeding wordt gedeeltelijk toegewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom. De vermeerdering van eis van [bedrijf A] tijdens de mondelinge behandeling is niet op de voorgeschreven wijze gedaan en wordt alleen al daarom buiten beschouwing gelaten.
Ingebrekestelling en verzuim
2.3.
De (voormalige) gemachtigde van [persoon B] heeft [bedrijf A] bij brief van 21 april 2023 in gebreke gesteld. [bedrijf A] is daarin gesommeerd om de werkzaamheden deugdelijk uit te voeren en de in de brief genoemde gebreken deugdelijk te herstellen binnen 14 dagen na ontvangst van deze brief. Niet in geschil is dat deze termijn van twee weken redelijk is. Voor wat betreft de gebreken waarvan [bedrijf A] reeds had meegedeeld dat zij die niet zal herstellen (productie 3 bij dagvaarding), heeft de gemachtigde van [persoon B] in de ingebrekestelling van 21 april 2023 meegedeeld (kort gezegd) dat [bedrijf A] direct in verzuim is geraakt.
2.4.
De gemachtigde van [bedrijf A] heeft bij e-mail van 2 mei 2023 gereageerd op de ingebrekestelling. Uit deze e-mail blijkt dat [bedrijf A] niets meer gaat doen. In dit bericht is immers vermeld dat geen sprake is van gebreken aan het werk en dat ook de kosten van herstel niet opwegen tegen het geringe nadeel dat [persoon B] heeft. Tot slot heeft [bedrijf A] aangekondigd een procedure te zullen starten. Dit betekent dat [bedrijf A] in verzuim is geraakt.
Deskundigenrapporten
2.5.
[persoon B] heeft opdracht gegeven aan Keuringsdienst voor Wonen om onderzoek te doen naar de door [bedrijf A] verrichte werkzaamheden aan de badkamer. Partijen zijn het er over eens dat [bedrijf A] niet betrokken is geweest bij dit onderzoek en dat er geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. Het rapport van Keuringsdienst voor Wonen van 22 mei 2023 moet daarom worden aangemerkt als een partij-deskundigenrapport. [bedrijf A] heeft de bevindingen in het rapport betwist. Dit betekent dat aan dit rapport geen waarde kan worden gehecht.
2.6.
Vervolgens hebben partijen in onderling overleg besloten om een nieuwe expertise uit te laten voeren door Perfectkeur . [bedrijf A] heeft opdracht gegeven aan Perfectkeur om het onderzoek te verrichten. Uit het rapport van Perfectkeur van 7 juli 2023 blijkt dat beide partijen aanwezig waren bij het onderzoek en dat zij in de gelegenheid zijn gesteld om op vragen van de deskundige te reageren. [persoon B] heeft bovendien onbetwist gesteld dat [bedrijf A] in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de bevindingen van de deskundige. Er heeft dus hoor en wederhoor plaatsgevonden. Indien [bedrijf A] het niet eens is met bepaalde bevindingen van Perfectkeur , had het op de weg van [bedrijf A] gelegen om hier in ieder geval in deze procedure concreet op te reageren. Nu [bedrijf A] dat niet heeft gedaan, gaat de kantonrechter uit van de juistheid van het rapport. Door [bedrijf A] is niet (concreet) gesteld en ook is niet gebleken dat (een deel van) de door Perfectkeur geconstateerde gebreken betrekking hebben op werkzaamheden die niet zijn overeengekomen.
2.7.
Perfectkeur heeft vastgesteld dat in de basis van het werk al fouten zijn gemaakt die niet hersteld kunnen worden zonder sloopwerk uit te voeren. Hierbij moet volgens Perfectkeur gedacht worden aan de kimband, de beluchting, de koof onder de meubels en de verhoogde vloer ter plaatse van het ligbad. Daarnaast heeft Perfectkeur vastgesteld dat het aangebrachte tegelwerk, zeker in deze prijsklasse, van een bedenkelijk niveau is. Volgens Perfectkeur is het tegelwerk niet vlak, laat de kwaliteit van het voegwerk te wensen over, is er sprake van een slechte levelling van de tegels, zijn er geen tegelprofielen gebruikt, is er onvoldoende nagedacht over het legpatroon en zijn passtukken niet vakkundig op maat gemaakt. Perfectkeur heeft geconcludeerd dat het tegelwerk niet te herstellen is zonder dit volledig te verwijderen.
Omzetting in vervangende schadevergoeding
2.8.
Omdat [bedrijf A] in verzuim is geraakt met het herstellen van de vastgestelde gebreken, was [persoon B] gerechtigd om schadevergoeding in plaats van nakoming te vorderen (artikel 6:87 lid 1 BW). Dit heeft de gemachtigde van [persoon B] ook gedaan in de brief van
26 mei 2023. Er is geen sprake van een tekortkoming van ondergeschikte betekenis (artikel 6:87 lid 2 BW). De geconstateerde gebreken zijn niet slechts van esthetische aard (zie r.o. 2.7), zoals [bedrijf A] stelt. Er zijn cruciale fouten gemaakt in het uitgevoerde werk en het tegelwerk moet volledig opnieuw worden aangebracht. De door [bedrijf A] gevorderde verklaring voor recht dat [persoon B] de verbintenis niet mocht omzetten in een tot vervangende schadevergoeding wordt dan ook afgewezen.
Hoogte vervangende schadevergoeding
2.9.
[persoon B] heeft een bedrag aan vervangende schadevergoeding gevorderd van in totaal € 20.550,-. Dat bedrag is gebaseerd op de offerte van Roeland Totaalonderhoud van
23 januari 2023 van € 18.150,- (inclusief btw), vermeerderd met de door [persoon B] gestelde kosten voor het opnieuw aanschaffen van tegels van € 2.400,-. Perfectkeur heeft de herstelkosten echter begroot op € 8.400,- inclusief btw en exclusief nieuw aan te schaffen tegels en beschadigd meubilair. Door [persoon B] zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan niet van deze herstelkosten kan worden uitgegaan. Uit het rapport van Perfectkeur blijkt niet dat sloopwerkzaamheden niet in de begroting zijn betrokken. [persoon B] heeft ook niets aangevoerd wat tot een ander oordeel kan leiden. Met betrekking tot de tegels heeft [persoon B] onbetwist gesteld dat hij deze opnieuw moet aanschaffen voor € 2.400,-. Over de kosten voor het aanschaffen van beschadigd meubilair heeft [persoon B] niets gesteld. Deze kosten kunnen dan ook verder buiten beschouwing blijven.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vervangende schadevergoeding toewijsbaar is tot een bedrag van € 10.800,- (€ 8.400,- + € 2.400,-). Daarop strekt in mindering het bedrag dat [persoon B] nog aan [bedrijf A] moet betalen.
2.10.
Partijen zijn het er over eens dat [persoon B] een bedrag van € 1.586,- (de aanneemsom van € 9.680,- (inclusief btw) minus de betaling door [persoon B] van € 8.094,-) onbetaald heeft gelaten. Omdat de in schadevergoeding omgezette verbintenis voortvloeit uit een wederkerige overeenkomst, blijft de schuldeiser ( [persoon B] ) zijn tegenprestatie (betaling) verschuldigd. Deze verbintenis tot het verrichten van de tegenprestatie ondergaat geen verandering, ook niet wat betreft het moment van ontstaan of van opeisbaarheid (Hoge Raad 4 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1954). Het door [persoon B] nog verschuldigde bedrag van € 1.586,- zal daarom worden verrekend met de vervangende schadevergoeding. Dat betekent ook dat het door [bedrijf A] gevorderde onder III gevorderde bedrag niet toewijsbaar is.
[bedrijf A] heeft geen enkele onderbouwing gegeven voor het gevorderde meerwerk van
€ 605,-. [persoon B] heeft deze vordering gemotiveerd betwist. Dit betekent dat deze vordering alleen al hierom niet toewijsbaar is.
2.11.
De conclusie is dat de vordering van [persoon B] wordt toegewezen tot een bedrag van
€ 9.214,- (€ 10.800,- minus € 1.586,-). De door [bedrijf A] gevorderde verklaring voor recht dat volledige vergoeding van herstelkosten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, wordt afgewezen.
Kosten deskundigenrapport
2.12.
De kosten van het door Keuringsdienst voor Wonen verrichte onderzoek zijn ten onrechte gemaakt (zie r.o. 2.5). De door [persoon B] gevorderde vergoeding van deze kosten van € 1.000,- wordt daarom afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.13.
Omdat de vorderingen van [bedrijf A] worden afgewezen, bestaat geen grond voor de gevorderde incassokosten van € 178,65. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
De door [persoon B] gevorderde incassokosten van € 1.198,51 worden als onweersproken toegewezen tot een bedrag van € 1.011,20, passend bij de toewijsbare hoofdsom van
€ 9.214,-.
Rente
2.14.
De door [persoon B] gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen over de hoofdsom van € 9.214,-, omdat [persoon B] voor dit bedrag genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze rente moet worden betaald en [bedrijf A] dat niet heeft betwist. Over het toewijsbare bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf de dag van indiening van de conclusie van eis in reconventie (12 oktober 2023).
Proceskosten
2.15.
[bedrijf A] moet de proceskosten betalen, omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten in conventie aan de kant van [persoon B] op € 408,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 204,-). In reconventie worden deze kosten aan de kant van [persoon B] begroot op € 203,- aan salaris voor de gemachtigde (1/2 x 1 punt x € 406,-). Voor kosten die [persoon B] maakt na deze uitspraak moet [bedrijf A] een bedrag betalen van € 135,-. Dat is in totaal € 746,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente wordt toegewezen als in het dictum bepaald.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.16.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen van [bedrijf A] af;
in reconventie
3.2.
veroordeelt [bedrijf A] om aan [persoon B] te betalen € 9.214,- aan hoofdsom, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 6 mei 2023 tot aan de dag dat volledig is betaald;
3.3.
veroordeelt [bedrijf A] om aan [persoon B] te betalen € 1.011,20 aan buitengerechtelijke incassokosten, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 12 oktober 2023 tot aan de dag dat volledig is betaald;
in conventie en in reconventie
3.4.
veroordeelt [bedrijf A] in de proceskosten, die aan de kant van [persoon B] worden begroot op € 746,-, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot aan de dag dat volledig is betaald;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
764