ECLI:NL:RBROT:2024:2219

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
10760618 CV EXPL 23-28577
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vervangende schadevergoeding in aannemingszaak na niet-nakoming van overeenkomst

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C.R. Stokman, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die zelf procedeert, wegens niet-nakoming van een aannemingsovereenkomst. Eiser had gedaagde opdracht gegeven voor werkzaamheden aan de zolder van zijn woning, waarvoor een aanneemsom van € 7.865,- was overeengekomen. Eiser heeft reeds € 4.932,- betaald, maar stelt dat gedaagde de overeenkomst niet heeft nagekomen. Gedaagde heeft erkend dat hij het werk niet heeft afgemaakt, maar heeft aangevoerd dat hij de overeenkomst had opgezegd.

De kantonrechter heeft de vordering van eiser grotendeels toegewezen. De rechter oordeelde dat gedaagde in verzuim is geraakt, omdat hij de werkzaamheden niet heeft afgerond binnen de gestelde termijn. Eiser had gedaagde in gebreke gesteld en gedaagde had beloofd de werkzaamheden te hervatten, maar voltooide deze niet. Eiser heeft vervolgens vervangende schadevergoeding gevorderd, die is vastgesteld op € 6.581,40, gebaseerd op een rapport van een expertisebedrijf. De kosten van het deskundigenonderzoek en buitengerechtelijke incassokosten zijn eveneens toegewezen.

De kantonrechter heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van in totaal € 8.335,90 aan hoofdsom en € 958,08 aan buitengerechtelijke incassokosten, met wettelijke rente. Daarnaast is gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.187,48. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10760618 CV EXPL 23-28577
datum uitspraak: 8 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde: mr. C.R. Stokman,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam [handelsnaam],
woonplaats: [woonplaats 2] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 13 oktober 2023, met bijlagen 1 tot en met 23;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord van [gedaagde] van 26 oktober 2023 en 23 november 2023;
  • het schriftelijke antwoord van [gedaagde] ;
  • de akte overlegging producties van [eiser] , met bijlagen 24 tot en met 28.
1.2.
Op 26 januari 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken. [eiser] was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. [gedaagde] was ook aanwezig.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[eiser] heeft opdracht gegeven aan [gedaagde] voor het verrichten van werkzaamheden aan de zolder van de woning van [eiser] . Partijen hebben een overeenkomst van aanneming van werk gesloten. De aanneemsom bedroeg in totaal
€ 7.865,- inclusief btw. [eiser] heeft € 4.932,- betaald.
[eiser] vindt dat [gedaagde] de overeenkomst niet is nagekomen en hij eist daarom vervangende schadevergoeding. [gedaagde] heeft erkend dat hij het werk niet heeft afgemaakt. Hij heeft aangevoerd dat hij de overeenkomst al had opgezegd.
2.2.
De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] (grotendeels) toe. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Ingebrekestelling en verzuim
2.3.
Nadat [gedaagde] enige tijd geen werkzaamheden had uitgevoerd aan de zolder, heeft de gemachtigde van [eiser] bij brief van 30 mei 2022 [gedaagde] in gebreke gesteld. [gedaagde] is daarin gesommeerd om te bevestigen dat hij de overeenkomst zal nakomen en dat hij de overeengekomen werkzaamheden zal voltooien in de periode van
27 juni 2022 tot en met 8 juli 2022. Die termijn van twee werkweken vindt de kantonrechter redelijk. Volgens [gedaagde] zouden de werkzaamheden in totaal ook (ongeveer) twee weken in beslag nemen.
De vraag of [gedaagde] de overeenkomst op 26 mei 2022 heeft opgezegd ( [eiser] heeft dat betwist) en of [gedaagde] wel mocht opzeggen is niet van belang. [gedaagde] heeft namelijk op 24 juni 2022 meegedeeld dat hij de werkzaamheden op 27 juni 2022 zou voortzetten. [gedaagde] heeft dat ook gedaan. Hij heeft dus weer uitvoering gegeven aan de overeenkomst. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] ook verklaard dat hij de klus bij [eiser] (toch) wilde afmaken. Daardoor heeft de door [gedaagde] gestelde eerdere opzegging geen effect gehad.
[gedaagde] heeft het werk echter niet afgemaakt, ook niet nadat de gemachtigde van [eiser] op 1 juli 2022 [gedaagde] nogmaals er op heeft gewezen dat het werk echt op 8 juli 2022 klaar moet zijn. Omdat het werk niet was afgemaakt voor 9 juli 2022 is [gedaagde] in verzuim geraakt (artikel 6:82 lid 1 BW). Hieraan doet niet af dat [gedaagde] nog heeft aangeboden om het werk op 15 juli 2022 af te ronden. Dat was te laat.
Het verweer van [gedaagde] dat hij tijdens de vakantie van [eiser] niet bij zijn gereedschap kon komen dat nog in de woning lag, kan verder in het midden blijven. [gedaagde] heeft geen (juridische) gevolgen verbonden aan dit verweer.
Omzetting in vervangende schadevergoeding
2.4.
Omdat [gedaagde] in verzuim is geraakt, was [eiser] gerechtigd om schadevergoeding in plaats van nakoming te vorderen (artikel 6:87 lid 1 BW). Dit heeft [eiser] ook gedaan in zijn e-mail van 3 augustus 2022.
Hoogte vervangende schadevergoeding
2.5.
In de dagvaarding heeft [eiser] een bedrag aan vervangende schadevergoeding gevorderd van in totaal € 7.381,- inclusief btw (€ 6.413,- plus € 968,-). Dat bedrag was gebaseerd op het rapport van [expertisebedrijf A] . [eiser] heeft opdracht gegeven aan [expertisebedrijf A] om onderzoek te doen naar de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden aan de zolder. [eiser] en [gedaagde] waren bij dit onderzoek aanwezig. Er heeft dus hoor en wederhoor plaatsgevonden. [expertisebedrijf A] heeft haar bevindingen vastgelegd in het rapport van 13 oktober 2022. Behalve dat het werk niet is afgemaakt, heeft [expertisebedrijf A] vastgesteld dat de multiplex stroken niet zijn verlijmd. [gedaagde] heeft dit ook erkend.
2.6.
De daadwerkelijke afbouw- en herstelkosten zijn uitgekomen op € 6.581,40 inclusief btw. Dit bedrag blijkt ook uit de door [eiser] overgelegde eindfactuur van
6 januari 2023 van het door hem ingeschakelde aannemersbedrijf “ [bedrijf a] ”. Deze kosten zijn dus wat lager dan [expertisebedrijf A] had gedacht. Daarom heeft [eiser] zijn eis tijdens de zitting verminderd. Het bedrag van € 6.581,40 is niet betwist door [gedaagde] . De door [eiser] gevorderde vervangende schadevergoeding van € 6.581,40 wordt daarom toegewezen.
Eindfactuur van [gedaagde]
2.7.
[gedaagde] heeft een eindfactuur d.d. 11 juli 2022 van € 4.174,50 (inclusief btw) bij [eiser] in rekening gebracht. Deze rekening heeft [eiser] niet betaald. [eiser] heeft de verschuldigdheid van deze factuur betwist. Hij heeft aangevoerd dat hij al meer aan [gedaagde] heeft betaald (€ 4.932,-) dan het door hem uitgevoerde werk waard is. Dit vindt ook steun in het rapport van [expertisebedrijf A] . Daarin is vermeld dat de waarde van het werk dat [gedaagde] heeft gedaan in totaal € 3.276,- exclusief btw en dus € 3.963,96 inclusief btw is. [gedaagde] heeft dit niet betwist en hij heeft ook geen tegenvordering ingesteld. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] verklaard dat hij geen betaling hoeft van zijn slotfactuur. Het voorgaande betekent dat [eiser] niets meer is verschuldigd aan [gedaagde] .
Kosten deskundigenrapport
2.8.
De kosten van het door [expertisebedrijf A] verrichte onderzoek zijn € 1.754,50 (inclusief btw). Dit blijkt uit de factuur van [expertisebedrijf A] van 7 oktober 2022. Deze kosten zijn terecht gemaakt (zie r.o. 2.5) en zullen daarom als onweersproken worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.9.
De incassokosten worden als onweersproken toegewezen tot een bedrag van
€ 958,08, passend bij de toewijsbare hoofdsom van € 8.335,90 (€ 6.581,40 + € 1.754,50).
Rente
2.10.
De rente wordt toegewezen over de hoofdsom van € 8.335,90, omdat [eiser] voor dit bedrag genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze rente moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist.
Proceskosten
2.11.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen, omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiser] op € 130,48 aan dagvaardingskosten, € 244,- aan griffierecht, € 678,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 339,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.187,48. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente wordt toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 8.335,90 aan hoofdsom en € 958,08 aan buitengerechtelijke incassokosten, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 8.335,90 vanaf 7 april 2023 tot aan de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 1.187,48, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
764