ECLI:NL:RBROT:2024:2205

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
10614140 CV EXPL 23-20308
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding vennootschap onder firma en concurrentiebeding geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee vennoten van een vennootschap onder firma, [eiser1] en [gedaagde1], die samenwerkten onder de handelsnaam [handelsnaam1]. De samenwerking eindigde in december 2022, op initiatief van [eiser1]. [eiser1] vorderde een aantal verklaringen voor recht en een bedrag van € 13.137,81, terwijl [gedaagde1] in reconventie een bedrag van € 77.424,- vorderde op basis van een overtreding van het concurrentiebeding door [eiser1]. De kantonrechter oordeelde dat [eiser1] zich terecht mocht uitschrijven als vennoot en de vennootschapsovereenkomst per 1 december 2022 mocht ontbinden. Na verrekening moest [eiser1] nog een bedrag van € 7.474,19 aan [gedaagde1] betalen. De kantonrechter oordeelde ook dat [eiser1] het concurrentiebeding had overtreden, wat leidde tot een boete en schadevergoeding voor [gedaagde1]. De boete werd gematigd tot € 10.000,- en de schade werd geschat op € 10.612,-. Uiteindelijk werd de vordering van [eiser1] afgewezen en werd de vordering van [gedaagde1] toegewezen, met rente vanaf 23 augustus 2023. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10614140 CV EXPL 23-20308
datum uitspraak: 8 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser1],
woonplaats: [woonplaats1],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. J. Landman,
tegen
[gedaagde1] ,die handelt onder de naam
[handelsnaam1],
woonplaats: [woonplaats2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ [eiser1] ’ en ‘ [gedaagde1] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 6 juli 2023, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • de e-mail van [gedaagde1] van 21 januari 2023, met bijlagen.
1.2.
Op 31 januari 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig [eiser1] en zijn gemachtigde en [gedaagde1] , vergezeld door zijn echtgenote.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[eiser1] en [gedaagde1] hebben samengewerkt in een vennootschap onder firma, onder de naam [handelsnaam1] . Dit is vastgelegd in een vennootschapsovereenkomst. De samenwerking is in december 2022 geëindigd, op initiatief van [eiser1] . [gedaagde1] heeft de onderneming voortgezet. [eiser1] vordert in deze procedure een aantal verklaringen voor recht en een bedrag van € 13.137,81 plus rente en incassokosten.
2.2.
[eiser1] vordert in reconventie een bedrag van € 77.424,- van [gedaagde1] . Hij baseert die vordering op overtreding van het concurrentiebeding in de vennootschapsovereenkomst door [eiser1] . Hij maakt aanspraak op de contractuele boete en daarnaast op vergoeding voor de schade die hij lijdt.
2.3.
De kantonrechter oordeelt dat [eiser1] zich mocht uitschrijven als vennoot en de vennootschapsovereenkomst per 1 december 2022 mocht beëindigen. [eiser1] moet, na verrekening, nog een bedrag van € 7.474,19 aan [gedaagde1] betalen. Dit oordeel wordt hieronder toegelicht.
Bevoegdheid van de kantonrechter
2.4.
[eiser1] heeft een aantal verklaringen voor recht gevorderd, terwijl er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat die vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,-. [gedaagde1] heeft in reconventie een bedrag gevorderd dat hoger is dan € 25.000,-. Op de zitting heeft de kantonrechter partijen voorgehouden dat dit betekent dat zij niet bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen. Partijen hebben er beide voor gekozen om op basis van artikel 96 Rv een beslissing van de kantonrechter te vragen. Zij hebben zich beide het recht op hoger beroep voorbehouden.
[eiser1] mocht de vennootschap onder firma ontbinden
2.5.
De kantonrechter oordeelt dat [eiser1] de vennootschap onder firma per 1 december 2022 mocht ontbinden. Artikel 14 lid 1 vijfde bullet van de vennootschapsovereenkomst geeft [eiser1] in geval van een niet behoorlijke nakoming van de bepalingen van de overeenkomst door [gedaagde1] het recht om te ontbinden. [gedaagde1] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de vennootschapsovereenkomst. Toen [eiser1] op 4 november 2022 een voorstel deed om de samenwerking te beëindigen, heeft hij direct de toegang van [eiser1] tot de accounts van de onderneming geblokkeerd. Daarmee werd het gezamenlijk exploiteren van de onderneming, het doel van de vennootschap onder firma (artikel 2 lid 2 van de overeenkomst), onmogelijk door toedoen van [gedaagde1] .
2.6.
Gelet op het voorgaande wordt de gevorderde verklaring voor recht dat [eiser1] zich mocht uitschrijven als vennoot uit de vennootschap onder firma en de vennootschapsovereenkomst mocht ontbinden per 1 december 2022 toegewezen.
[eiser1] heeft aanspraak op een bedrag van € 13.137,81
2.7.
[eiser1] maakt aanspraak op de helft van het banksaldo van 30 november 2022 (€ 5.604,25), 25% van het debiteurensaldo per 30 november 2022 (€ 6.783,56) en de fee over december 2022 (€ 750,-). Dit is in totaal € 13.137,81. [gedaagde1] heeft erkend dat [eiser1] recht heeft op dit bedrag, zij het dat hij vindt dat hij het een en ander te verrekenen heeft met dit bedrag. Gelet op de erkenning van [gedaagde1] staat de aanspraak van [eiser1] op dit bedrag vast. Of er iets te verrekenen is, wordt hierna beoordeeld. Bij de gevorderde verklaring voor recht dat ‘ [gedaagde1] de onderneming heeft voortgezet en aan [eiser1] de waarde van zijn aandeel in het vermogen van de vennootschap moet uitkeren’ heeft [eiser1] geen belang (meer). Deze verklaring voor recht wordt dan ook afgewezen.
De geldigheid van de bepalingen uit de vennootschapsovereenkomst
2.8.
[eiser1] vordert een verklaring voor recht dat voor de financiële afwikkeling van de vennootschap onder firma de bepalingen van de vennootschapsovereenkomst buiten aanmerking dienen te worden gelaten, voor zover deze de afwikkeling zoals door [eiser1] voorgesteld doorkruisen en/of hem in een nog nadeliger positie brengen dan waarin hij nu reeds door [gedaagde1] is gebracht. Meer in het bijzonder moeten volgens [eiser1] buiten toepassing worden gelaten de bepalingen omtrent opzegging van de vennootschap, het concurrentiebeding en de boetebedingen.
2.9.
De kantonrechter oordeelt dat het eerste deel van de gevraagde verklaring voor recht te ruim omschreven is om deze te kunnen toewijzen. In dat deel van de vordering is immers onduidelijk wat wordt bedoeld met “de bepalingen van de vennootschapsovereenkomst (…) die…”.
2.10.
Waar [eiser1] vordert om voor recht te verklaren dat de bepalingen over opzegging van de overeenkomst buiten toepassing moeten blijven, heeft hij geen belang (meer) bij die vordering, omdat hiervoor al is geoordeeld dat hij de overeenkomst per 1 december 2022 mocht ontbinden.
2.11.
Blijven staan het concurrentiebeding en de boetebepalingen. De kantonrechter oordeelt dat er geen reden is om die bedingen buiten toepassing te verklaren, zodat ook wat dit betreft de gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen. Voor het buiten toepassing laten van het concurrentiebeding en de boetebepalingen zou sprake moeten zijn van een situatie waarin het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde1] zich op deze bepalingen kan beroepen. Dat is hier niet het geval. Uit de door [eiser1] geschetste gang van zaken en de door hem overgelegde stukken volgt dat de samenwerking niet is verlopen zoals partijen hadden gewenst en verwacht. Er is echter geen sprake van zodanige gedragingen van [gedaagde1] dat hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt van het mislukken van de samenwerking. Hier is sprake van twee ondernemers die qua werkwijze – en ook qua persoonlijkheid – niet matchen. De kantonrechter ziet niet dat de ene partij hierin een zwaarder verwijt valt te maken dan de andere en in ieder geval niet zoveel zwaarder dat het daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om de tussen partijen overeengekomen bepalingen te handhaven. Daarbij speelt ook een rol dat het hier gaat om een zakelijke overeenkomst, waarbij partijen nu juist voor het geval de samenwerking eindigt bepalingen hebben opgenomen waaraan zij zich dan moeten houden.
Overtreding van het concurrentiebeding
2.12.
De kantonrechter oordeelt dat [eiser1] het concurrentiebeding van artikel 17 lid 1 van de vennootschapsovereenkomst heeft overtreden. Hij is immers in het eerste jaar na beëindiging van de vennootschap onder firma werkzaam geweest bij een soortgelijke onderneming, zonder dat [gedaagde1] daarvoor toestemming heeft gegeven.
2.13.
Het verbod van lid 1 van artikel 17 van de overeenkomst ziet alleen op het ‘werkzaam zijn bij een andere soortgelijke onderneming’. Er is geen apart verbod opgenomen voor het bedienen van (voormalige) klanten van [handelsnaam1] en/of het gebruiken van intellectueel eigendom. Dit betekent dat de boete die in lid 3 van artikel 17 van de overeenkomst is opgenomen, maar één keer door [gedaagde1] gevorderd kan worden. De boete bedraagt (in beginsel) € 5.000,- plus 1% van dit bedrag per dag dat de overtreding voortduurt. [eiser1] heeft de berekening van [gedaagde1] dat het om een periode van 181 dagen gaat niet weersproken. Daarmee komt de boete in beginsel op € 14.050,-.
2.14.
Lid 3 van artikel 17 van de overeenkomst geeft [gedaagde1] ook aanspraak op schadevergoeding (“onverminderd alle verdere rechten…”). Die schade is volgens [gedaagde1] € 9.037,- door het verlies van klant [klant1] en € 12.187,- voor klant [klant2] . Deze bedragen zijn, zo heeft [gedaagde1] toegelicht, gebaseerd op de bedragen die op de offertes voor deze beide klanten zijn vermeld.
2.15.
[eiser1] heeft gesteld dat [klant1] de campagne bij [handelsnaam1] heeft ‘uitgedraaid’. [gedaagde1] zou de omzet van [klant1] dus gewoon hebben ontvangen. Het bedrag dat voor [klant2] wordt genoemd, heeft [eiser1] niet specifiek betwist. Hij heeft wel opgemerkt dat hij de door [gedaagde1] genoemde bedragen niet kan volgen en dat nergens een goede kostprijsberekening uit blijkt.
2.16.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde1] aanspraak kan maken op een schadevergoeding, in die zin dat hij door [eiser1] in de situatie moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als het concurrentiebeding niet door [eiser1] zou zijn overtreden (positief belang). Dit betekent dat [gedaagde1] aanspraak kan maken op de misgelopen omzet. Over die misgelopen omzet zijn partijen het echter niet eens. De kantonrechter is het met [eiser1] eens dat de opgave van [gedaagde1] niet erg inzichtelijk is. De desbetreffende offertes ontbreken bij de stukken en in de opgave van [gedaagde1] aan [eiser1] van 2 januari 2023 (productie 14 bij de conclusie van antwoord van [gedaagde1] ) berekent [gedaagde1] (slechts) een marge van 50% van deze bedragen door aan [eiser1] . Bovendien is niet duidelijk met welke besparingen rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de schade. [gedaagde1] stelt dat een groot deel van het werk al gedaan was, aan de andere kant stelt [eiser1] (onbetwist) dat hij de kosten voor een fotoshoot voor zijn rekening heeft genomen. Welke besparingen zijn gerealiseerd, is dus (ook) niet duidelijk.
2.17.
De kantonrechter vindt voldoende vast staan dat [gedaagde1] schade heeft geleden door overtreding van het concurrentiebeding. Van de omvang van die schade is echter onvoldoende bewijs geleverd om die te kunnen vaststellen op het door [gedaagde1] gevorderde bedrag. De kantonrechter zal daarom, op basis van artikel 6:97 BW, de schade van [gedaagde1] schatten. Zij schat de schade – naar redelijkheid – op de helft van het door [gedaagde1] berekende bedrag. Dat komt op een totaal van € 10.612,-.
2.18.
De kantonrechter zal, op grond van artikel 6:94 BW, de boete zoals die onder 2.13 is genoemd, ambtshalve matigen, omdat de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. De kantonrechter vindt de verhouding tussen de schadevergoeding waarop [gedaagde1] aanspraak heeft en de boete (die hoger uitkomt dan de schade zelf) zodanig scheef dat een correctie op de boete voor de hand ligt. De kantonrechter zal de boete matigen tot een bedrag van € 10.000,-.
[gedaagde1] mag verrekenen
2.19.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser1] aan [gedaagde1] een bedrag van € 20.612,- moet betalen. Met dit bedrag mag de aanspraak die [eiser1] op [gedaagde1] heeft, van € 13.137,81, verrekend worden. Na verrekening resteert een bedrag van € 7.474,19 dat [eiser1] aan [gedaagde1] moet betalen. Dat bedrag wordt in reconventie toegewezen. Vanwege de verrekening wordt het in conventie gevorderde bedrag afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.20.
Omdat na verrekening geen geldvordering van [eiser1] overblijft, wordt de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen. Datzelfde geldt voor de door [eiser1] gevorderde rente.
2.21.
De door [gedaagde1] gevorderde rente over het aan hem te betalen bedrag wordt toegewezen met ingang van 23 augustus 2023 (datum antwoord met eis in reconventie).
Proceskosten
2.22.
Omdat beide partijen deels in het ongelijk worden gesteld, compenseert de proceskosten zodat ieder de eigen kosten draagt. Dit geldt zowel in conventie als in reconventie.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.23.
Dit vonnis wordt in reconventie uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
3.1.
verklaart voor recht dat [eiser1] zich mocht uitschrijven als vennoot uit de vennootschap onder firma en de vennootschapsovereenkomst mocht ontbinden per 1 december 2022;
In reconventie
3.2.
veroordeelt [eiser1] om aan [gedaagde1] te betalen € 7.474,19 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 23 augustus 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad;
In conventie en in reconventie
3.4.
compenseert de proceskosten zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken.
51909