ECLI:NL:RBROT:2024:2184

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
ROT 22/874 en 22/876 V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake heffingen door de gemeente Rotterdam

Op 8 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzetzaak van de gemachtigde mr. D.A.N. Bartels, namens de opposante, tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De zaak betreft de niet-ontvankelijk verklaring van twee beroepen (ROT 22/874 en 22/876) die eerder door de rechtbank op 9 december 2022 waren afgewezen. De rechtbank oordeelde dat Bartels het verschuldigde griffierecht van € 365,- niet tijdig had betaald, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van de beroepen. Bartels heeft verzet aangetekend, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen gronden van verzet had ingediend binnen de gestelde termijn. De rechtbank heeft de inhoud van de beroepsgronden pas in overweging genomen als het verzet gegrond zou zijn, maar oordeelde dat het verzet niet-ontvankelijk was omdat Bartels niet tijdig de benodigde gronden had ingediend. De rechtbank heeft ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de opposante daadwerkelijk beroep wenste in te stellen. De rechtbank heeft de uitspraak van 9 december 2022 in stand gelaten en het verzet niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 22/874 en 22/876 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2024 op het verzet van

[naam opposante], opposante

((gesteld) gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 9 december 2022 in het geding tussen
opposante,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder.

Procesverloop

Bartels heeft tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam van 9 februari 2022 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 9 december 2022 heeft de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Bartels heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld en verzocht te worden gehoord.
De rechtbank heeft het verzet op 19 december 2023 op zitting behandeld. Bartels is verschenen. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaken uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat Bartels het verschuldigde griffierecht van € 365,- niet binnen de gestelde termijn volledig heeft betaald.
2. De rechtbank heeft deze twee zaken op grond van artikel 8:14, eerste lid, van de Awb daarbij gevoegd behandeld omdat de zaken dezelfde partijen hebben en over dezelfde onderwerpen gaan.
3. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
4. Voordat op het verzet kan worden ingegaan, beoordeelt de rechtbank of het verzet ontvankelijk is. Op grond van artikel 8:55, tweede lid, en artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb dient een verzetschrift gronden te bevatten.
4.1.
Op 2 januari 2023 heeft Bartels in beide zaken een verzetschrift ingediend. Bartels heeft in deze brieven geen verzetsgronden vermeld. De rechtbank heeft Bartels bij brieven van 18 januari 2023 verzocht om dit verzuim binnen twee weken te herstellen. Bartels is in de brieven gewezen op het risico van niet-ontvankelijk verklaring.
4.2.
Op 14 februari 2023 heeft de rechtbank in beide zaken een reactie ontvangen van Bartels met als dagtekeningen 1 februari 2023. Hierin geeft Bartels aan dat de gronden van verzet reeds zijn genoemd, dat deze in die brieven worden herhaald en tijdig zullen worden aangevuld. De rechtbank leest in deze brieven (voor zover die brief gelet op de ontvangstdatum al bij de beoordeling kunnen worden betrokken) geen gronden tegen de uitspraak van 9 december 2022, waarin het beroep niet-ontvankelijk is verklaard wegens het niet tijdig voldoen van het volledige griffierecht
4.3.
De rechtbank oordeelt dat opposante niet tijdig gronden van verzet heeft ingediend. De brief van 30 oktober 2023 en wat Bartels hierover ter zitting naar voren heeft gebracht is buiten de gegeven herstelverzuimtermijn van twee weken en dus te laat. Niet gebleken is dat het verzuim verschoonbaar is. Het verzet is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.
5. Bartels heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat [naam opposante] Bartels heeft gemachtigd om beroep in te stellen. Bartels heeft ter zitting gewezen op de overgelegde volmacht, het uittreksel van de Kamer van Koophandel en de e-mail van 26 april 2021 waaruit blijkt hoe hij hieraan komt. De volmacht is ondertekend door [naam 1] en de e-mail is afkomstig van [naam 2] van [naam bedrijf 1]. In het uittreksel van de Kamer van Koophandel wordt als enige bestuurder [naam bedrijf 2] genoemd. Nergens valt uit af te leiden dat [naam 1] de bevoegdheid had om [naam opposante] te vertegenwoordigen. De rechtbank heeft Bartels bij brief van 23 februari 2022 en bij aangetekende brief van 31 maart 2022 verzocht om een machtiging en
“een uittreksel uit het handelsregister (eventueel meerdere uittreksels van bovenliggende rechtspersonen) toe te sturen waaruit blijkt wie als (uiteindelijk) bevoegd bestuurder gerechtigd is beroep in te stellen (niet ouder dan één jaar).”Hoewel de stukken zijn aangeleverd blijkt uit het uittreksel niet wie als uiteindelijk bevoegd bestuurder gerechtigd is om beroep in te stellen. Tijdens de zitting heeft Bartels aangevoerd dat hem nooit een adequaat herstelverzuim is geboden en heeft hij de rechtbank verzocht om hem bewijs te tonen dat de brieven aan hem zijn verzonden. De ontkenning van de ontvangst van de (aangetekende) brieven acht de rechtbank, gelet op de stelselmatige ontkenningen van de ontvangst van (aangetekende) brieven door Bartels (bijvoorbeeld ook ten aanzien van (herinneringen) van griffierechtnota’s) en het eerst ter zitting ontkennen hiervan, niet aannemelijk. Bovendien heeft de rechtbank geen van de brieven teruggekregen en heeft Bartels bij brieven van 28 maart 2022 en 26 april 2022 (een deel van) de gevraagde stukken ingediend. Bartels heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat [naam 1] namens [naam opposante] bevoegd was Bartels te machtigen voor het instellen van beroep. Omdat niet kan worden vastgesteld dat [naam opposante] beroep wenste in te stellen en een procedure wenste te starten, kan ook niet worden vastgesteld dat [naam opposante] immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat de griffier aan het Landelijk Dienstencentrum Rechtspraak de opdracht heeft gegeven om het deels betaalde griffierecht terug te storten. Dit doet niet af aan wat hiervoor is overwogen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Veth, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2024.
griffier
rechter

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.