ECLI:NL:RBROT:2024:2174

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
10592526 CV EXPL 23-18932
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over overeenkomst tot stand gekomen met recruitmentbureau en verschuldigde vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een wervings- en selectiebedrijf, aangeduid als [eiseres], en een bedrijf, aangeduid als [gedaagde]. De kern van het geschil betreft de vraag of er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen partijen met betrekking tot de bemiddeling van een kandidaat, de heer [persoon D].

[eiseres] stelt dat zij op 20 april 2022 [persoon D] aan [gedaagde] heeft voorgesteld voor een kennismakingsgesprek, en dat [gedaagde] na dit gesprek [persoon D] in dienst heeft genomen. [gedaagde] betwist echter dat er een overeenkomst is en stelt dat [persoon D] niet via [eiseres] is geworven. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is dat er een overeenkomst tot stand is gekomen, en dat [gedaagde] een vergoeding van € 9.534,41 aan [eiseres] verschuldigd is.

De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten van € 851,71 toegewezen, evenals de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.748,44. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagde] onmiddellijk moet voldoen aan de betalingsverplichtingen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en documentatie in overeenkomsten tussen partijen, vooral in de recruitmentsector.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10592526 CV EXPL 23-18932
datum uitspraak: 8 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.J. Goedhart,
tegen:
[gedaagde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A. Dragt.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 20 juni 2023, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief van 25 september 2023 van [eiseres] , met bijlagen;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 3 oktober 2023;
  • de akte van 17 oktober 2023 van [gedaagde] , met bijlagen;
  • de antwoordakte van 14 november 2023 van [eiseres] met wijziging van eis en bijlagen;
  • de rolbeslissing van 15 december 2023;
  • de akte van 31 januari 2024 van [gedaagde] .
1.2.
Op 3 oktober 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig namens [eiseres] , [persoon A] , [persoon B] en mr. M.J. Goedhart. Namens [gedaagde] was aanwezig, [persoon C] .

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[eiseres] is een werving-, selectie- en recruitmentbureau. [eiseres] heeft op 20 april 2022 een kandidaat, de heer [persoon D] (hierna: [persoon D] ) aan [gedaagde] voorgesteld voor een kennismakingsgesprek met het doel om bij [gedaagde] in dienst te treden. [persoon D] is bij [gedaagde] op gesprek geweest. Daarna heeft [gedaagde] aan [eiseres] laten weten dat zij [persoon D] niet geschikt vindt en dat er geen match is. In januari 2023 komt [eiseres] erachter dat [persoon D] toch in dienst is getreden bij [gedaagde] . [eiseres] stelt dat er sprake is van een succesvolle bemiddeling en dat [gedaagde] op basis van de overeenkomst tussen partijen € 9.534,41 (inclusief btw) aan haar moet betalen. [gedaagde] betwist dat er sprake is van een overeenkomst en dat zij een vergoeding verschuldigd is.
Overeenkomst
2.2.
Op grond van artikel 6:217 BW komt een overeenkomst tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Of hiervan sprake is, is afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden. Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden; zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen.
2.3.
De kantonrechter is van oordeel dat er sprake is van een overeenkomst tussen partijen. [eiseres] heeft onbetwist gesteld dat partijen meerdere keren zaken met elkaar hebben gedaan. De werkwijze is steeds hetzelfde. [eiseres] stelt kandidaten voor aan [gedaagde] . [gedaagde] bepaalt of de geselecteerde kandidaat op gesprek mag komen. Wanneer een door [eiseres] voorgestelde kandidaat na het kennismakingsgesprek bij [gedaagde] in dienst treedt dan moet [gedaagde] aan [eiseres] een vergoeding betalen. Die vergoeding is gebaseerd op een percentage van het jaarsalaris van de geplaatste kandidaat.
2.4.
Per mail van 20 april 2022 heeft [eiseres] [persoon D] aan [gedaagde] voorgesteld voor een kennismakingsgesprek. [gedaagde] reageert daarop per mail
“ Heel graag”. [persoon D] is bij [gedaagde] op gesprek geweest en vervolgens in dienst getreden bij [gedaagde] . [gedaagde] had gelet op de haar bekende werkwijze van [eiseres] moeten begrijpen dat zij in dat geval een vergoeding moest betalen aan [eiseres] .
2.5.
[gedaagde] meent echter dat zij geen vergoeding is verschuldigd. [persoon D] is weliswaar bij haar in dienst getreden, maar niet via bemiddeling van [eiseres] . [persoon D] is na het kennismakingsgesprek afgewezen en pas eind 2022 bij [gedaagde] in dienst getreden. [persoon D] is geworven uit het netwerk van mevrouw [persoon E] (HR medewerker bij [gedaagde] ). [gedaagde] is door de kantonrechter in de gelegenheid gesteld dit verweer nader te onderbouwen en wel door de volgende stukken over te leggen:
  • een verklaring van mevrouw [persoon E] op welke wijze zij [persoon D] heeft geworven en wanneer;
  • een verklaring van [persoon D] waarin hij aangeeft wanneer hij in dienst is getreden bij [gedaagde] en hoe dat in zijn werk is gegaan;
  • een loonstrook en arbeidsovereenkomst van [persoon D] waaruit de datum van indiensttreding bij [gedaagde] blijkt;
  • UWV-stukken waaruit blijkt wanneer [persoon D] bij [gedaagde] in dienst is getreden.
2.6.
De verzochte verklaring van mevrouw [persoon E] ontbreekt. Volgens [gedaagde] is mevrouw [persoon E] om medische redenen niet in staat een verklaring af te leggen. Dat wordt door [eiseres] betwist. Het niet overleggen van een verklaring komt hoe dan ook voor rekening en risico van [gedaagde] . [gedaagde] heeft wel een verklaring van [persoon D] overgelegd, maar die gaat niet in op de vraag van de kantonrechter wanneer hij in dienst is getreden bij [gedaagde] .
2.7.
[gedaagde] heeft ook een overzicht van het arbeidsverleden van [persoon D] van het UWV overgelegd. Daarin staat dat [persoon D] sinds 21 november 2022 in dienst is bij [gedaagde] en daarvoor - in de periode van juni 2022 tot en met 18 november 2022 - werkzaamheden heeft verricht voor Transportbedrijf C. Groeneboom B.V . Volgens [eiseres] is dat overzicht vervalst. Zij heeft een printscreen van de website van de Kamer van Koophandel overgelegd en daaruit blijkt dat er geen onderneming staat geregistreerd onder de naam Transportbedrijf C. Groeneboom B.V . Wel staat er een bedrijf geregistreerd onder de naam Transportbedrijf C. Groene
nboom B.V . (hierna: Groenenboom ), maar volgens [eiseres] is [persoon D] daar niet bekend. Zij heeft dat standpunt onderbouwd met een verklaring van de gevolmachtigde van Groenenboom , mevrouw [persoon F] . Zij verklaart dat [persoon D] niet bekend is binnen het bedrijf.
2.8.
[gedaagde] geeft aan dat zij het UWV-overzicht van [persoon D] heeft gekregen en geen twijfel heeft over de juistheid daarvan. Ook voert zij aan dat mevrouw [persoon F] [persoon D] wel degelijk kent. Een nadere toelichting op die stellingen ontbreekt. Het lag op haar weg om bij [persoon D] na te gaan hoe het precies zit met het UWV-overzicht en de werkzaamheden die hij heeft verricht voor Transportbedrijf C. Groene
nboom, zodat zij de kantonrechter daarover kon informeren. Dit heeft zij nagelaten. De kantonrechter stelt verder vast dat de belangrijkste informatie ontbreekt (verklaringen van mevrouw [persoon E] en van [persoon D] over de datum van indiensttreding van [persoon D] bij [gedaagde] ). De conclusie is dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat [persoon D] is aangedragen door mevrouw [persoon E] en pas eind 2022 in dienst is getreden van [gedaagde] . Haar standpunt wordt verworpen. Gelet hierop wordt ervan uitgegaan dat sprake is van een succesvolle bemiddeling door [eiseres] . Dit betekent dat [gedaagde] aan [eiseres] ter zake een vergoeding is verschuldigd.
Vergoeding
2.9.
Niet is gebleken dat partijen vooraf een vergoeding zijn overeengekomen. [eiseres] heeft de vergoeding gebaseerd op het destijds door [persoon D] aan haar doorgegeven jaarsalaris van € 41.472,- (inclusief vakantiegeld). Zij heeft over dat bedrag een percentage berekend van 19%. De vergoeding voor eerdere plaatsingen van kandidaten bij [gedaagde] door [eiseres] is berekend op basis van een percentage tussen 19% en 22% van het jaarsalaris (inclusief vakantiegeld) van de geplaatste kandidaat. Volgens [eiseres] is dat een gebruikelijk loon en [gedaagde] heeft dat niet betwist. Ook het salaris waarmee [eiseres] heeft gerekend is door [gedaagde] niet betwist. Dat betekent dat de gevorderde vergoeding van € 9.534,41 (inclusief btw) wordt toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
2.10.
De buitengerechtelijke incassokosten van € 851,71 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). De rente wordt toegewezen, omdat [eiseres] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist.
Proceskosten
2.11.
[gedaagde] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). [eiseres] heeft bij haar antwoordakte van 14 november 2023 gevraagd om een volledige proceskostenvergoeding. [eiseres] voert aan dat [gedaagde] meermaals in strijd met de waarheid heeft verklaard (schending artikel 21 Rv) en het UWV-overzicht heeft vervalst. Dat [gedaagde] het UWV-overzicht heeft vervalst wordt betwist en heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd. Ook is onvoldoende gebleken dat [gedaagde] in strijd met de waarheid heeft verklaard. De kantonrechter stelt de kosten daarom vast op basis van het liquidatietarief. De kantonrechter stelt de kosten aan de kant van [eiseres] vast op € 109,44 aan dagvaardingskosten, € 514,- aan griffierecht, € 990,- aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten x € 396,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.748,44. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente wordt toegewezen zoals hierna vermeld.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 10.386,12 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 9.534,41 vanaf 12 februari 2023 en met de wettelijke rente over € 851,71 vanaf de datum van het vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] worden vastgesteld op € 1.748,44 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
47636