ECLI:NL:RBROT:2024:2159

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
ROT 21/593
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de afgifte van een communautair binnenvaartcertificaat en de zorgvuldigheid van de inspectie

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 20 maart 2024, met zaaknummer ROT 21/593, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Infrastructuur en Waterstaat beoordeeld. Eiser, eigenaar van een binnenvaartschip, had op 31 oktober 2018 een aanvraag ingediend voor een certificerende inspectie met het doel een communautair binnenvaartcertificaat te verkrijgen. De minister had echter het bezwaar van eiser tegen het niet tijdig beslissen op deze aanvraag gegrond verklaard, maar de beslissing tot verlening van het certificaat bekrachtigd. De rechtbank oordeelt dat de inspectie voorafgaand aan de verlening van het certificaat niet gericht was op de specifieke aanvraag van eiser, wat resulteert in een onzorgvuldige procedure. Hierdoor mag eiser niet op de Rijn buiten Nederland varen, wat niet overeenkomt met zijn aanvraag.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat eiser het certificaat dat hij wenst niet heeft ontvangen. De rechtbank geeft de minister de opdracht om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de inhoud van de aanvraag en de benodigde keuring. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in bestuursprocedures en de noodzaak voor een adequaat onderzoek bij de afgifte van certificaten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/593

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, de minister

(gemachtigde: mr. M.A. van Werkhoven).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 7 december 2020. In dat besluit heeft de minister - voor zover van belang - het bezwaar van eiser tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 31 oktober 2018 tot het uitvoeren van een certificerende inspectie gegrond verklaard en de beslissing tot verlening van het communautair binnenvaartcertificaat bekrachtigd.
1.1.
Omdat partijen in overleg waren over een minnelijke oplossing heeft de minister de rechtbank op 2 december 2021, 31 januari 2022, 28 februari 2022, 8 juni 2022, 28 juli 2022, 7 oktober 2022 en 16 januari 2023 verzocht de behandeling van het beroep aan te houden. De rechtbank heeft deze verzoeken steeds gehonoreerd.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de voormalige gemachtigde van eiser, [persoon A] , de gemachtigde van de minister en [persoon B] , inspecteur bij de Inspectie Leefomgeving & Transport (ILT). De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser en [persoon A] in de gelegenheid te stellen om binnen twee weken te reageren op het proces-verbaal van de zitting en zich uit te laten over de ter zitting besproken mogelijkheid om het binnenvaartschip van eiser te laten keuren door middel van een proefvaart.
1.4.
[persoon A] heeft bij e-mail van 17 september 2023 en bij brief van 11 december 2023 inhoudelijk gereageerd.
1.5.
Eiser heeft de rechtbank bij brief van 20 december 2023 bericht dat [persoon A] niet langer zijn gemachtigde is. Ook heeft eiser in deze brief zijn standpunt over deze zaak toegelicht.
1.6.
De gemachtigde van de minister heeft bij e-mail van 21 december 2023 inhoudelijk gereageerd op eerdergenoemde brief van 11 december 2023. Bij e-mail van 26 januari 2024 heeft de gemachtigde van de minister gereageerd op eerdergenoemde brief van 20 december 2023.
1.7.
Omdat geen van de partijen heeft aangegeven prijs te stellen op een nadere zitting, heeft de rechtbank bepaald dat deze achterwege blijft en heeft zij op 27 februari 2024 het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is de eigenaar van een binnenvaartschip, te weten de zeilklipper “ [naam schip] ” (hierna: het schip).
2.1.
Voor pleziervaartuigen bestond lange tijd geen certificaatplicht. In 2009 is voor deze vaartuigen, en ook voor het schip, een certificaatplicht gaan gelden. Uiterlijk 30 december 2018 moest hieraan zijn voldaan. Deze vaartuigen konden daarbij een beroep doen op de overgangsbepaling "geen klaarblijkelijk gevaar" (GKG). [1] Onder GKG hoeft het vaartuig niet aan alle technische vereisten van de Europese standaard tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen (ES-TRIN 2017) [2] te voldoen. Noodzakelijk is dat de eventuele geconstateerde tekortkomingen “geen klaarblijkelijk gevaar” voor de scheepsveiligheid opleveren. Als dit het geval is, kan het certificaat worden verleend. Met een aanvraag gedaan vóór 1 november 2018 kon ervan uit worden gegaan dat tijdig een aanvraag tot afgifte van een certificaat was gedaan.
2.2.
Met het oog op verkrijging van een communautair binnenvaartcertificaat voor binnenvaartschepen (hierna: “certificaat” of “CBB”) heeft eiser bij e-mail van 31 oktober 2018 het volgende bericht gestuurd aan inspecteur [persoon C] :
“(…) geef ik op voorhand bij deze de opdracht voor de overeengekomen veiligheidsinspectie t.b.v. het verkrijgen van een CBB voor mijn schip voor alle EG-vaarwateren. (…) Graag wil ik ook nog weten of je ook het NBKB informeert of dat ik dat moet doen.”
2.3.
Eveneens op 31 oktober 2018 heeft eiser een formulier “opdrachtbevestiging” van het Nederlands Bureau Keuringen Binnenvaart (NBKB) [3] ingevuld en ondertekend. In dit formulier staat dat eiser daarmee verklaart het NBKB de opdracht te verlenen tot het uitvoeren van een certificerende inspectie overeenkomstig de richtlijnen van de ILT.
2.4.
Op 22 november 2018 heeft inspecteur [persoon C] de inspectie uitgevoerd. Hij heeft zijn bevindingen neergelegd in een inspectierapport, waaruit onder andere blijkt dat het schip is geïnspecteerd in verband met een eerste certificering overeenkomstig artikel 29 van de EU richtlijn 2016/1629; "geen klaarblijkelijk gevaar" en dat het schip aan het ES-TRIN 2017 moet voldoen.
In het rapport staat verder nog het volgende vermeld:

“Afwijkingen:

In onderstaande lijst worden de afwijkingen ten opzichte van de wettelijke eisen en/of goed scheepsbouwkundig gebruik vermeld. Deze afwijkingen dienen opgelost te worden voordat voornoemd(e) certificaat/aten verlengd/afgegeven kan/kunnen worden.
Algemeen:
1. Vulopeningen van de brandstof-, drinkwater- en smeerolietanks moeten zijn gekenmerkt.
Machinekamer:
2. Accu polen zijn niet tegen aanraken beschermd. (…)”
2.5.
Het NBKB heeft met betrekking tot het schip van eiser op 6 december 2018 de “Verklaring van aanvraag tot certificatie van het bestaand drijvend werktuig / pleziervaartuig” (hierna: de verklaring) afgegeven. Hierin staat onder meer het volgende vermeld:

“(…) Hiermee verklaart NBKB dat zij

a. van de eigenaar vóór 1 november 2018 opdracht heeft gekregen voor het uitvoeren van het onderzoek voor de afgifte van een Communautair Certificaat voor bovengenoemd vaartuig,
b. en onder verwijzing naar de Algemene wet bestuursrecht, zich zal inspannen het onderzoek uit te voeren vóór 1 december 2019 en dat de eigenaar ermee heeft ingestemd dat het onderzoek op enig moment vóór 1 december 2019 zal worden uitgevoerd.
Na een positief afgerond onderzoek, op basis van de regelgeving zoals van toepassing op de datum van de aanvraag, zal het Communautair Certificaat worden afgegeven met ingangsdatum 30 december 2018.
Als er geen gehoor wordt gegeven aan het verzoek het bovenvermelde vaartuig aan te bieden voor onderzoek, vervalt deze verklaring en moet worden voldoen aan de regelgeving zoals van toepassing op de afgiftedatum van het certificaat.
Met deze verklaring geldig tot
1-12-2019mag het bovengenoemde vaartuig binnen Nederland varen. (…)”
2.6.
Bij brief van 24 december 2018 heeft ing. [persoon D] van het NBKB met betrekking tot de in het vorige punt genoemde verklaring het volgende aan eiser medegedeeld:
“Bijgaand doen wij u een verklaring toekomen voor bovengenoemd vaartuig. (…). Deze verklaring is echter alleen geldig in Nederland en u mag dus met dit vaartuig niet grensoverschrijdend varen.
De inspecteur zal in overleg met u zo snel als mogelijk een afspraak maken voor definitieve certificering. Daarvoor is tenminste een volledige droogstaande casco-inspectie en veiligheidsinspectie noodzakelijk en voor drijvende werktuigen mogelijk ook een hellingproef en/of stabiliteitsberekening. De tijdens de inspecties eventueel geconstateerde afwijkingen dienen zo spoedig mogelijk te worden opgelost alvorens tot afgifte van het certificaat kan worden overgegaan. (…)”
2.7.
De Commissie van Deskundigen te Rotterdam heeft op 22 december 2018 een CBB met certificaatnummer [certificaatnummer] en ID-nummer [ID-nummer] (hierna: het concept-certificaat) opgemaakt. Hierin staat bij punten 10 en 11 het volgende vermeld:
“10. Het boven omschreven vaartuig is op grond van
- het eigen onderzoek d.d. 22-11-2018
(…)
voor de vaart
- op de communautaire waterwegen van de zone(s) 3 en 4
- op de waterwegen van de zone(s) binnen Nederland de zone 2
met uitzondering van: ---
- op de volgende waterwegen in Nederland, Rijn, Waal en Lek
met de aangegeven ten hoogste toegestane diepgang alsmede de navolgend aangegeven uitrusting en bemanning deugdelijk bevonden.
11. De geldigheid van dit certificaat eindigt op
08-03-2025
2.8.
Het bestreden besluit berust onder meer op de volgende overwegingen. Met de verstrekking van het certificaat is alsnog beslist op de aanvraag van 31 oktober 2019 (de rechtbank begrijpt: 2018), echter niet binnen de wettelijke beslistermijn. Het bezwaar, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is daarom kennelijk gegrond. In het aanvullend bezwaar van 28 juni 2020 heeft eiser inhoudelijke bezwaargronden aangevoerd tegen het concept-certificaat, waarop de minister heeft verzuimd te reageren bij toezending van het certificaat. In bijlage 4 bij het bestreden besluit heeft de minister dat alsnog gedaan
.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de beslissing van de minister op het bezwaar van eiser voor zover dat ziet op de inhoud van het afgegeven certificaat. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Aan eiser is een certificaat verleend, waarmee hij kan varen op de communautaire vaarwegen van de zones 3 en 4, op waterwegen van zone 2 binnen Nederland en in Nederland op de Rijn, Waal en Lek. Binnen Nederland kan eiser met dit certificaat dus op elk binnenwater varen, in ieder geval tot 8 maart 2025. De inspectie die voorafgaande aan de verlening van het certificaat is gedaan, heeft plaatsgevonden in het kader van GKG.
6. Eiser heeft echter een certificaat aangevraagd voor alle EG-vaarwateren en de GKG-regeling geldt niet voor Zone R (Rijn). Wat eiser heeft gekregen komt daarom niet helemaal overeen met wat hij heeft gevraagd. Het onderzoek is ook niet gericht geweest op wat eiser heeft aangevraagd. Dit heeft tot gevolg dat eiser nu, onder meer, niet op de Rijn buiten Nederland mag varen. In zoverre is het onderzoek dus onzorgvuldig geweest.
7. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel genomen.

Conclusie en gevolgen

8. Dit brengt mee dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
8.1.
De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, omdat eiser dan nog niet het certificaat heeft dat hij wil hebben.
8.2.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. [4] Zelf in de zaak voorzien zou in dit geval inhouden dat de rechtbank de minister opdraagt om het certificaat te verstrekken waarmee eiser op de Rijn buiten Nederland mag varen, maar om zo’n certificaat te krijgen is een uitgebreider onderzoek nodig dan de GKG-keuring. [5] De gemachtigde van de minister heeft in deze procedure de mogelijkheid geboden om dat uitgebreidere onderzoek – kosteloos – alsnog te laten plaatsvinden door middel van een proefvaart. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hierover met elkaar in overleg te treden, maar de rechtbank stelt vast dat het uitgebreidere onderzoek tot op heden niet heeft plaatsgevonden. Weliswaar kan van een proefvaart worden afgezien wanneer op andere wijze wordt aangetoond dat aan de eisen wat betreft vaar- en manoeuvreereigenschappen wordt voldaan, [6] maar dat dit is aangetoond kan uit de stellingen van eiser niet worden afgeleid. Ter zitting is ook aan de orde geweest dat het schip in het verleden gecertificeerd is geweest, maar de rechtbank heeft hierover onvoldoende informatie gekregen van partijen om daaraan betekenis toe te kennen. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij onder (andere) uitzonderingsbepalingen valt op grond waarvan geen uitgebreidere keuring nodig is om buiten Nederland op de Rijn te mogen varen.
8.3.
De rechtbank draagt ook niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit terwijl de procedure bij de rechtbank doorloopt (een zogenoemde bestuurlijke lus). Reden hiervan is dat de minister al een uitgebreidere keuring heeft aangeboden, maar eiser hier, gelet op allerlei (medische) omstandigheden, nooit concreet op is ingegaan. Het is daarom te onzeker of en wanneer die uitgebreidere keuring kan worden afgerond.
8.4.
De rechtbank bepaalt dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak [7] , in het bijzonder op het punt van de inhoud van de aanvraag die eiser heeft gedaan en de daarvoor benodigde keuring. De rechtbank geeft de minister hiervoor twaalf weken. De rechtbank wijst eiser er wel op dat de uitgebreidere keuring mogelijk duurder is dan de GKG-keuring die heeft plaatsgevonden en dat eiser hier dus hogere kosten voor moet maken.
8.5.
Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten, omdat hij tot 20 december 2023 werd bijgestaan door een gemachtigde. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de voormalige gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend (1 punt) en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 7 december 2020;
- draagt de minister op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Richtlijn 2006/87/EG
Artikel 8, tweede lid:
Het communautaire binnenvaartcertificaat wordt afgegeven voor vaartuigen die aanvankelijk van het toepassingsgebied van Richtlijn 82/714/EEG waren uitgesloten, maar thans, als gevolg van de wijzigingen in artikel 2, leden 1 en 2, wel onder deze richtlijn vallen, na een technisch onderzoek, te verrichten na het verstrijken van het huidige scheepscertificaat doch in geen geval later dan 30 december 2018, om na te gaan of het vaartuig aan de in bijlage II vastgestelde technische voorschriften voldoet. In lidstaten waar de geldigheidsduur van het huidige nationale certificaat van het vaartuig korter is dan
vijf jaar, mag dat certificaat worden afgegeven tot vijf jaar na 30 december 2008. Als het vaartuig niet aan de technische voorschriften van bijlage II voldoet, wordt daarvan melding gemaakt op het communautaire binnenvaartcertificaat. Wanneer de bevoegde autoriteiten van oordeel zijn dat de tekortkomingen geen klaarblijkelijk gevaar opleveren, mogen de in de eerste alinea bedoelde vaartuigen in bedrijf blijven totdat de onderdelen of ruimten van het vaartuig die niet in overeenstemming met de voorschriften worden bevonden en als zodanig werden gecertificeerd, zijn vervangen of gewijzigd, waarna deze onderdelen of
ruimten met de voorschriften van bijlage II in overeenstemming moeten zijn.
Richtlijn (EU) 2016/1629
Artikel 4, eerste lid:
1. Voor de toepassing van deze richtlijn worden de binnenwateren van de Unie als volgt ingedeeld:
a. a) Zones 1, 2, 3 en 4:
i. i) zones 1 en 2: de waterwegen van de lijst in hoofdstuk 1 van bijlage I;
ii) zone 3: de waterwegen van de lijst in hoofdstuk 2 van bijlage I;
iii) zone 4: alle andere binnenwateren die volgens het nationale recht kunnen worden bevaren door vaartuigen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen.
b) Zone R: de onder a) bedoelde waterwegen waarvoor certificaten dienen te worden afgegeven overeenkomstig artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte overeenkomstig de formulering van dat artikel op 6 oktober 2016.
Artikel 7
Vaartuigen die de in artikel 4 bedoelde binnenwateren van de Unie bevaren, hebben de volgende originele documenten aan boord:
a. a) indien zij de waterwegen van zone R bevaren:
- hetzij een certificaat dat is afgegeven op grond van artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte;
- hetzij een Uniebinnenvaartcertificaat ten bewijze van de volledige conformiteit van het vaartuig, indien van toepassing uit hoofde van de overgangsbepalingen van bijlage II bij deze richtlijn voor vaartuigen die de Rijn (zone R) bevaren, met de in de bijlagen II en V van deze richtlijn bedoelde technische voorschriften waarvan de gelijkwaardigheid met de uit hoofde van de Herziene Rijnvaartakte bepaalde technische voorschriften is vastgesteld overeenkomstig de toepasselijke voorschriften en procedures;
b) indien zij andere waterwegen bevaren, een Uniebinnenvaartcertificaat of een certificaat dat is afgegeven uit hoofde van artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte, in voorkomend geval met inbegrip van eventuele aanvullende Uniebinnenvaartcertificaten overeenkomstig artikel 8 van deze richtlijn.
Artikel 29, eerste en tweede lid:
1. Het Uniebinnenvaartcertificaat wordt afgegeven voor vaartuigen die van het toepassingsgebied van Richtlijn 82/714/EEG van de Raad zijn uitgesloten, maar die overeenkomstig artikel 2, lid 1, van deze richtlijn onder deze richtlijn vallen, na een technisch inspectie om na te gaan of het vaartuig aan de technische voorschriften als bedoeld in de bijlagen II en V bij deze richtlijn voldoet. Die technische inspectie wordt verricht na het verstrijken van het huidige certificaat van het vaartuig, en in geen geval later dan 30 december 2018.
2. Indien het vaartuig niet aan de technische voorschriften als bedoeld in de bijlagen II en V voldoet, wordt daarvan melding gemaakt in het Uniebinnenvaartcertificaat. Indien de bevoegde instanties van oordeel zijn dat deze tekortkomingen geen klaarblijkelijk gevaar opleveren, kunnen de in lid 1 van dit artikel bedoelde vaartuigen in bedrijf blijven totdat de onderdelen of ruimten van het vaartuig die zijn gecertificeerd als niet in overeenstemming met de voorschriften, zijn vervangen of aangepast, waarna die onderdelen of ruimten dienen te voldoen aan de technische voorschriften als bedoeld in de bijlagen II en V.
Binnenvaartwet
Artikel 7
1. Het is verboden een schip te gebruiken zonder de vereiste geldige certificaten.
2. Overeenkomstig bindende besluiten van instellingen van de Europese Gemeenschappen dan wel anderszins ter uitvoering van verdragen of bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur de soorten certificaten van onderzoek en de categorieën van binnenschepen aangewezen waarvoor een certificaat van onderzoek vereist is.
Artikel 8, eerste lid
Overeenkomstig bindende besluiten van instellingen van de Europese Gemeenschappen dan wel anderszins ter uitvoering van verdragen of bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot de technische staat van een binnenschip.
Artikel 9, eerste lid
Onze Minister of de bevoegde autoriteit verstrekt op aanvraag voor het binnenschip een certificaat van onderzoek, indien bij onderzoek is gebleken, dat is voldaan aan de regels, bedoeld in artikel 8.
Artikel 14, eerste en vijfde lid
1. Onze Minister is belast met het onderzoek van een schip ingevolge deze paragraaf. De onderzoeken kunnen geheel of ten dele worden verricht door daartoe door Onze Minister aangewezen natuurlijke personen of rechtspersonen of door de Commissie van de Europese Gemeenschappen erkende classificatiebureaus.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het onderzoek en de aanwijzing van de in het eerste lid bedoelde personen.
Artikel 51
1. Degene die ingevolge deze wet een aanvraag doet in verband met:
a. het verlenen, wijzigen of intrekken van een ontheffing ingevolge deze wet; of
b. het afgeven, wijzigen of intrekken van ingevolge deze wet vereiste documenten;
is voor de behandeling van die aanvraag een vergoeding van de kosten verschuldigd.
2. Bij ministeriële regeling:
a. worden de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld;
b. kan worden bepaald dat, voor zover anderen dan Onze Minister de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden verrichten, zij zelf daarvoor de vergoedingen alsmede de wijze van betaling van deze vergoedingen vaststellen met inachtneming van de bij ministeriële regeling gegeven regels;
c. wordt bepaald aan wie de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid, verschuldigd zijn.
Binnenvaartbesluit
Artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a
Voor de volgende categorieën van binnenschepen is een certificaat van onderzoek vereist:
a. binnenschepen met een lengte van ten minste 20 meter.
Artikel 8
Een Uniebinnenvaartcertificaat voor binnenschepen overeenkomstig richtlijn (EU) 2016/1629 wordt gelijkgesteld met een certificaat van onderzoek.
Binnenvaartregeling
Artikel 3.2
1. Binnenschepen als bedoeld in artikel 6 van het besluit die worden gebruikt op de zones 2, 3 en 4, voldoen aan de technische voorschriften van bijlage 1.1a.
2. Bij de toepassing van dit artikel handelt de minister overeenkomstig de Instructies voor de toepassing van bijlage 1.1a zijn vastgesteld.
Artikel 3.5
1. Onverminderd artikel 1.6, eerste lid, kunnen binnenschepen op de zone R eveneens voldoen aan de technische voorschriften, bedoeld in bijlage 1.1a, voor zover zij over een Uniebinnenvaartcertificaat beschikken, ten bewijze van de volledige conformiteit van het binnenschip met de in bijlage 1.1a en de in bijlage V bij richtlijn (EU) 2016/1629 bedoelde technische voorschriften, waarvan de gelijkwaardigheid met de bij of krachtens de Herziene Rijnvaartakte bepaalde technische voorschriften is vastgesteld overeenkomstig de toepasselijke voorschriften en procedures.
2. Bij de toepassing van het eerste lid is paragraaf 2 van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3.9, tweede lid
Het Uniebinnenvaartcertificaat, bedoeld in artikel 8 van het besluit, wordt door de minister afgegeven volgens het model van deel I, bijlage 3, onderdeel I, van bijlage 1.1a.
Artikel 3.11
1. De geldigheidsduur van het Uniebinnenvaartcertificaat, het aanvullend Uniebinnenvaartcertificaat en het certificaat van onderzoek bedraagt voor nieuwe schepen:
a. vijf jaar voor passagiersschepen en snelle schepen;
b. tien jaar voor andere binnenschepen.
2. De geldigheidsduur wordt in de in het eerste lid bedoelde certificaten aangetekend.
3. Voor binnenschepen die reeds vóór het onderzoek in bedrijf waren, stelt minister de geldigheidsduur van het certificaat voor elk geval afzonderlijk vast, afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek, doch niet langer dan in het eerste lid bepaald.
Artikel 12.1
1. Op binnenschepen die niet onder het toepassingsbereik van richtlijn nr. 82/714/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 4 oktober 1982 tot het vaststellen van de technische voorschriften voor binnenschepen (PbEG L 301) vielen, maar wel onder het toepassingsbereik van de richtlijn vallen, is artikel 29, tweede, derde en vierde lid, van richtlijn (EU) 2016/1629 van toepassing.
2. Als tekortkomingen die geen klaarblijkelijk gevaar opleveren als bedoeld in artikel 29, tweede lid, tweede alinea, van richtlijn (EU) 2016/1629 worden in ieder geval de tekortkomingen gerekend die voor binnenschepen als bedoeld in het eerste lid voortvloeien uit de tot het in werking treden van de wet toegepaste overgangsbepalingen van het Binnenschepenbesluit zoals dat op dat moment luidde.

Voetnoten

1.Artikel 8, vanaf tweede lid, van Richtlijn 2006/87/EG, thans artikel 29 van Richtlijn 2016/1629.
2.Opgenomen in Bijlage 1.1a bij de Binnenvaartregeling.
3.Het NBKB is een op grond van artikel 14, eerste lid, van de Binnenvaartwet door de minister aangewezen rechtspersoon voor het doen van onderzoek op grond van dat artikel en het verlenen van een certificaat op grond van artikel 9, eerste lid, van die wet.
4.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Artikel 7 van de Richtlijn 2016/1629 en artikel 3.5 van de Binnenvaartregeling.
6.Artikel 5.02, tweede lid, van het ES-TRIN 2017 (zoals dit gold tot en met 31 december 2023).
7.Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb.