ECLI:NL:RBROT:2024:2158

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
C/10/654112 / HA ZA 23-241
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen ex-partners over verdeling van overwaarde woning en hypotheekschuld

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 13 maart 2024, gaat het om een geschil tussen ex-partners over de verdeling van de overwaarde van hun gezamenlijk eigendom, een woning, na verkoop. De vrouw, eiseres in conventie, vordert een verklaring voor recht dat de woning verkocht moet worden en dat de opbrengst verdeeld zal worden, waarbij zij een deel van de overwaarde claimt vanwege investeringen die zij in de woning heeft gedaan. De man, gedaagde in conventie, verzet zich tegen deze vordering en vordert in reconventie dat de woning aan een derde verkocht wordt, waarbij hij ook de hypothecaire schuld wil aflossen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw investeringen heeft gedaan die de waarde van de woning hebben verhoogd, maar dat de man niet heeft bijgedragen aan deze waardevermeerdering. De rechtbank oordeelt dat de vrouw recht heeft op de waardevermeerdering en gelast de verkoop van de woning, waarbij de opbrengst na aflossing van de hypotheek en kosten verdeeld zal worden. De rechtbank heeft ook bepaald dat de man moet meewerken aan de verkoop en dat het advies van de makelaar bindend zal zijn bij eventuele geschillen over de verkoop.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/654112 / HA ZA 23-241
Vonnis van 13 maart 2024
in de zaak van
[eiseres1],
wonende te Rotterdam ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.J. Bronsveld te Bergen op Zoom,
tegen
[gedaagde1],
wonende te Lausanne (Zwitserland),
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P. Rodrigues de Carvalho te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 februari 2023, met producties 1 tot en met 5;
  • het herstelexploot van 15 maart 2023;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met productie 1;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 10 mei 2023, waarin een mondelinge
behandeling is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de brief van de man van 14 juli 2023, met productie 2;
  • de brief van de vrouw van 14 juli 2023, met aanvullende producties
genummerd 1 tot en met 5;
  • de mondelinge behandeling op 25 juli 2023;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 25 juli 2023;
  • de brief van de man van 4 september 2023, met het taxatierapport;
  • de akte van de vrouw van 30 oktober 2023, met productie 1;
  • de antwoordakte van de man van 12 december 2023;
  • de brief met bijlage van de vrouw van 15 februari 2024, met verzoek om
eerder vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben samengewoond. Partijen zijn in 1998 vanuit Portugal naar Nederland verhuisd. Zij zijn niet gehuwd geweest en hebben geen samenlevingsovereenkomst gesloten.
2.2.
Partijen zijn samen (ieder voor de onverdeelde helft) eigenaar van de woning aan [adres1] , hierna verder te noemen: ‘de woning’.
2.3.
In 2003 zijn partijen teruggekeerd naar Portugal , waarna zij in 2005 weer in Nederland zijn komen wonen. Vanaf dat moment hebben zij de samenwoning voorgezet in de woning.
2.4.
De relatie tussen partijen is in 2012 beëindigd. De man is toen uit de woning vertrokken en naar Portugal verhuisd. In juni 2017 is de man naar Zwitserland verhuisd, waar hij tot op heden woonachtig is. De vrouw is samen met de drie minderjarige kinderen van partijen (geboren in respectievelijk 2004, 2008 en 2013) in de woning blijven wonen.
2.5.
Ter financiering van de aankoop van de woning zijn partijen bij ELQ Hypotheken op beider naam een hypothecaire (aflossingsvrije) geldlening van € 65.798,13 aangegaan. De hypothecaire geldlening is in 2007 verhoogd met een bedrag van € 40.000,=. De hypotheekschuld bedraagt thans € 105.600,=.
2.6.
Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juli 2023 hebben partijen afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een proces-verbaal. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling (hierna: het proces-verbaal) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“(…)
Partijen komen het volgende overeen.
1. Om te bepalen wat de waardevermeerdering is van de woning ten gevolge van de
verbouwingen die de vrouw heeft bekostigd en heeft laten uitvoeren geven partijen opdracht aan Zuidstad Makelaardij de woning te taxeren en aan de hand van de foto’s in het procesdossier te bepalen op welk bedrag de waardevermeerdering wordt getaxeerd. Partijen zullen de uitkomst daarvan als bindend aanvaarden. (De eerder uitgebrachte taxaties en begroting van de waardevermeerdering worden niet ter inzage gegeven.)
(…)”
2.7.
In augustus 2023 is de marktwaarde van de woning getaxeerd (hierna: de taxatie) op € 267.500,=, rekening houdend met de renovatie- c.q. modernisatiewerkzaamheden die in de woning zijn verricht. Zonder de uitgevoerde renovatie- c.q. moderniseringen is de marktwaarde getaxeerd op € 247.000,= .

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert, nadat zij haar eis bij akte d.d. 30 oktober 2023 heeft gewijzigd, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat partijen zullen overgaan tot verkoop van de woning gelegen te [adres1];
II. subsidiair vervangende toestemming aan de vrouw te verlenen teneinde de verkoop van de woning aan [adres1] uit te voeren, in die zin dat de man zijn medewerking daaraan zal moeten verlenen in de breedste zin van het woord, waaronder het verkoopproces opstarten en begeleiding door de makelaar en;
III. te bepalen dat de verkoopopbrengst door partijen gedeeld zal worden, onder aftrek van € 40.000,= van het deel dat de man toekomt en een bedrag van € 34.485,= + € 11.192,50 betreffende de vergoeding die de vrouw toekomt met betrekking tot de investeringen in de woning, althans het bedrag van de waardevermeerdering van de woning van € 20.500,=.
3.2.
De conclusie van de man strekt tot afwijzing van het gevorderde.
in reconventie
3.3.
De man vordert in reconventie, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
I. te bepalen dat de woning staande en gelegen te [adres1] aan een derde zal worden verkocht, waarbij aan een door partijen aangewezen makelaar de opdracht zal worden gegeven om de woning te verkopen en partijen zich door die betreffende makelaar laten adviseren over de vraagprijs en de verkoopactiviteiten, waarbij de adviezen van de makelaar bindend zijn en de verkoopopbrengst van de woning wordt gebruikt om de hypothecaire geldlening ten bedrage van € 105.600,00 bij ELQ Hypotheken af te lossen en de makelaars- en overige verkoopkosten te voldoen. Een eventueel positief of negatief bedrag dat dan resteert zal tussen partijen bij helfte worden gedeeld of gedragen.
3.4.
De conclusie van de vrouw strekt, voor wat betreft de vordering van de man om over te gaan tot verkoop van de woning, tot referte, en voor het overige tot afwijzing van het gevorderde.
3.5.
Op de stellingen van partijen in conventie en in reconventie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank die vorderingen gezamenlijk behandelen.
Bevoegdheid
4.2.
Gelet op de woonplaats van de man in Zwitserland, heeft de zaak een internationaal karakter. De rechtbank zal dan ook ambtshalve moeten toetsen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om kennis te nemen van de onderhavige vorderingen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en wel gelet op het navolgende.
4.3.
De man heeft geen woonplaats op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie. Om die reden is bij de beantwoording van de vraag of aan de rechtbank rechtsmacht toekomt, de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I bis-Vo) niet van toepassing. In dit geval dient de bevoegdheidsvraag te worden beantwoord volgens het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Lugano 30 oktober 2007, PbEU 2007, L 339/3 (hierna: EVEX II).
4.4.
Partijen vorderen verdeling van de eenvoudige gemeenschap door verkoop van de woning aan een derde. Daarmee beogen zij de goederenrechtelijke levering van (het aandeel van een van partijen in) de woning aan een derde tot stand te brengen. De vordering ziet dus op een zakelijk recht op een onroerende zaak als bedoeld in de zin van artikel 22 lid 1 EVEX II. Op grond van dit artikel is bevoegd “de rechter van het gerecht van de door het verdrag gebonden staat waar het onroerend goed gelegen is”. Omdat de woning is gelegen in Nederland en de overige vorderingen van partijen onlosmakelijk verbonden zijn met de vordering tot verdeling van de eenvoudige gemeenschap, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
Toepasselijk recht
4.5.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord welk recht op onderhavig geschil van toepassing is. Artikel 10:127 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de goederenrechtelijke aspecten van een eenvoudige gemeenschap van een roerende of onroerende zaak worden beheerst door het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich bevindt. Het gaat in deze zaak om een vordering tot verdeling van een onroerende zaak in Nederland die aan partijen in gezamenlijk eigendom toebehoort, zodat het Nederlandse recht van toepassing is.
De gemeenschappelijke woning en hypotheek
4.6.
Tussen partijen bestaat een eenvoudige gemeenschap. Zij hebben gezamenlijk een koopwoning en een aflossingsvrije hypothecaire schuld. Beide partijen willen dat een einde komt aan de onverdeeldheid van de woning en zijn het erover eens dat deze moet worden verkocht, maar partijen zijn het niet eens over de verdeling van de overwaarde c.q. de verrekeningen die de vrouw wil toepassen.
4.7.
Indien de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken kan de rechter de verdeling daarvan op de voet van artikel 3:185 lid 1 BW vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren. (HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631).
4.8.
Ieder van partijen is eigenaar van de onverdeelde helft van de woning. In beginsel zijn beide partijen daarom gerechtigd tot de helft van de verkoopopbrengst van de woning, dus, de helft van wat resteert als de hypothecaire schuld zal zijn afgelost (de overwaarde).
Als uit de verkoopopbrengst de hypothecaire schuld niet volledig kan worden afgelost dienen in beginsel beide partijen voor de helft bij te dragen in de aflossing van de resterende schuld.
4.9.
Nu partijen het erover eens zijn dat de woning verkocht moet worden, zal de rechtbank de verkoop van de woning aan een derde gelasten. De vrouw wenst makelaar [naam] te Rotterdam in te schakelen voor de verkoop van de woning. De man heeft daarmee ingestemd, zodat de rechtbank zal bepalen dat partijen gezamenlijk een opdracht tot verkoop dienen te verstrekken aan makelaar [naam] te Rotterdam , zulks binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis. De rechtbank zal voorts bepalen dat indien partijen het onderling niet eens kunnen worden over de vraag- en de laatprijs, het advies van de makelaar de doorslag geeft. De rechtbank gaat ervan uit dat, nu de vrouw inmiddels een andere woning heeft gekocht, zij geen belang heeft bij een minimale oplevertermijn zodat partijen in onderling overleg daarover wel kunnen beslissen maar ook op dit punt zal het advies van de makelaar desnoods de doorslag moeten geven.
Verhoging hypotheek € 40.000
4.10.
De vrouw voert aan dat zij niet draagplichtig is voor de hypotheekschuld van € 40.000,= omdat de verhoging van de hypotheekschuld in 2007 met € 40.000,= niet ten behoeve van de woning is aangegaan, maar het bedrag van € 40.000,= volledig is aangewend voor de onderneming van de man in Portugal .
4.11.
De man stelt dat partijen gezamenlijk en hoofdelijk de verhoging van de hypotheek van € 40.000,= zijn aangegaan. De vrouw heeft voor de verhoging van de hypotheek in het bijzijn van de notaris getekend en daar dus toestemming voor gegeven. Bij het aangaan van de hypotheekverhoging is een stilzwijgende overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen in de zin van artikel 6:248 lid 1 BW. De vrouw wist dat het geld zou worden besteed aan de onderneming van de man in Portugal .
4.12.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn gezamenlijk en hoofdelijk de (extra) hypotheekschuld van € 40.000,= aangegaan. In dat geval is het in beginsel aannemelijk dat zij in hun interne verhouding ieder voor gelijke delen voor die schuld draagplichtig zijn, behoudens andersluidende afspraken. Nu partijen geen afspraken met elkaar hebben gemaakt, zijn de algemene wettelijke bepalingen van toepassing. Ingevolge artikel 6:10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn hoofdelijke schuldenaren ieder voor het gedeelte van de schuld dat hem of haar in hun onderlinge verhouding aangaat, verplicht in de schuld en de kosten bij te dragen.
4.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man het gehele bedrag van € 40.000,= heeft gebruikt voor zijn onderneming in Portugal . Dat geldbedrag heeft hij gebruikt om een investering te kunnen doen. In het licht hiervan is voldoende duidelijk dat het bedrag van
€ 40.000,= enkel en alleen aan de man ten goede is gekomen. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat waar het de onderlinge verhouding tussen partijen betreft, de schuld van € 40.000,= een schuld is die alleen de man aangaat. De man is daarom draagplichtig voor (het deel van) de hypotheekschuld van € 40.000,= en de vrouw is dat niet. Dat de vrouw bij het aangaan van de hypotheekverhoging op de hoogte was van het feit dat het geld zou worden aangewend voor de onderneming van de man maakt dit niet anders. Op dit punt wordt daarom beslist als hierna in het dictum bepaald.
Investeringen in de woning door de vrouw (€ 11.192,50 en € 34.458,00)
4.14.
De vrouw voert aan dat zij uit eigen middelen diverse investeringen in de woning heeft gedaan van in totaal € 45.650,50. Ter onderbouwing heeft de vrouw facturen van [bedrijf] overgelegd, alsmede een overzicht waaruit de contante betalingen zouden blijken.
4.15.
De man voert gemotiveerd verweer. Volgens de man ontbreekt een rechtsgrond op basis waarvan de vrouw een vordering op de man heeft. Partijen hebben nimmer afspraken gemaakt over de kosten van de huishouding of de kosten voor de verbouwing. Gelet op de aard en omvang van de beweerdelijke investeringen heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat het ging om investeringen die zij op grond van 3:170 BW bevoegdelijk kon laten uitvoeren. Daarnaast betwist de man dat de vrouw daadwerkelijk betalingen heeft verricht aan [bedrijf]. Voorts betwist de man dat de aannemer tegen de gestelde betalingen daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht. De man ontkent bovendien dat de werkzaamheden tot waardevermeerdering van de woning hebben geleid. Tot slot betwist de man de authenticiteit van de facturen en het betalingsoverzicht.
4.16.
De rechtbank overweegt als volgt. In het midden kan blijven wat exact het bedrag van de investering van de vrouw is geweest. Dát de vrouw flink geïnvesteerd heeft in de woning en daarmee de woning heeft verbeterd, is tijdens de zitting vast komen te staan en blijkt ook uit de verrichte taxatie, waarbij van voor- en na foto’s gebruik is gemaakt.
Het is, dit staat tussen partijen vast, de eigen beslissing geweest van de vrouw om investeringen in de woning te doen. Voor de vrouw met de kinderen was daar een woonbelang mee gediend. De man woonde jarenlang in het buitenland en partijen onderhielden geen / nauwelijks contact. Blijkens het taxatierapport heeft de investering bij lange na niet geleid tot een waardevermeerdering van de woning voor het bedrag van de investering, zoals dat is gesteld door de vrouw. Dat die waardevermeerdering het bedrag van de beweerdelijke investering niet benadert, is een risico dat uitsluitend de vrouw moet dragen. De man was immers niet betrokken bij de beslissing om de woning te verbeteren.
4.17.
Uit de taxatie, die de man blijkens het proces-verbaal als bindend heeft aanvaard, is gebleken dat de vrouw met haar investeringen in de woning – daargelaten om welke bedragen het precies op welk moment is gegaan – een waardevermeerdering van € 20.500,= heeft gerealiseerd. De man heeft niets bijgedragen aan deze waardevermeerdering. Zijn stelling, dat hij niet in de investeringen is gekend, mag juist zijn, maar dat doet er niet aan af dat hij er ook geen nadeel van heeft ondervonden. De rechtbank zal de door de vrouw gerealiseerde waardevermeerdering, vastgesteld bij de taxatie, volledig ten goede aan de vrouw laten komen. Niet valt in te zien waarom de man in die waardevermeerdering, die de vrouw heeft bewerkstelligd en betaald, mee zou moeten delen. Onder de omstandigheden die hiervoor zijn geschetst zou de man naar het oordeel van de rechtbank ongerechtvaardigd worden verrijkt indien hij in de vastgestelde waardevermeerdering wel zou meedelen.
4.18.
Op basis van de taxatie kan als uitgangspunt worden genomen dat in de prijs van de woning die de uiteindelijke koper zal betalen het bedrag van de waardevermeerdering ad € 20.500,= is verdisconteerd. De conclusie uit het vorenstaande is daarom, dat de verkoopopbrengst van de woning, na aflossing van de (volledige) hypothecaire schuld en nadat de verkoopkosten en de kosten van de makelaar zijn voldaan, als volgt moet worden verdeeld tussen partijen.
Van de dan resterende overwaarde komt de vrouw de helft toe plus € 20.000,= vanwege het deel van de hypothecaire schuld dat de man volledig moet dragen en vermeerderd met € 10.250,= vanwege de waardevermeerdering van de woning die de vrouw heeft gerealiseerd uit privévermogen. Hetgeen daarna resteert van de overwaarde komt de man toe.
4.19.
Mede gelet op het feit dat de man niet in Nederland woonachtig is, zal de rechtbank zekerheidshalve bepalen dat onderhavig vonnis, zo nodig, in de plaats zal treden van de rechtshandelingen die de man moet verrichten om tot verkoop en levering van de woning aan een derde te komen (zoals: opdracht aan de makelaar, tekenen verkoopovereenkomst en medewerking verlenen aan notariële levering).
Proceskosten
4.20.
De proceskosten tussen partijen zullen, nu partijen ex-partners zijn, zowel in conventie als in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
gelast partijen de woning staande en gelegen te [adres1] te verkopen en leveren aan een derde, waartoe partijen gezamenlijk een opdracht tot verkoop dienen te verstrekken aan makelaar [naam] te Rotterdam , binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis;
5.2.
gelast de man om elke rechtshandeling te verrichten die nodig is om tot verkoop en levering van de woning aan een derde te komen, zoals het tekenen van de opdracht aan de verkoopmakelaar, de koopovereenkomst en de akte van levering (of een volmacht tot het tekenen van de akte van levering);
5.3.
bepaalt dat indien partijen over de vaststelling van de vraag- of laatprijs, de oplevertermijn aan de koper of over enige andere kwestie in verband met de verkoop van de woning geen overeenstemming kunnen bereiken, het advies van de verkoopmakelaar zoals genoemd onder 5.1 bindend zal zijn en moet worden opgevolgd,
5.4.
bepaalt dat dit vonnis, zo de vrouw dit nodig acht, in de plaats treedt van alle rechtshandelingen die de man moet verrichten om tot verkoop en levering van de woning aan een derde te komen;
5.5.
gelast ieder der partijen de helft van de kosten, verbonden aan de uitvoering van deze verdeling, te voldoen en bepaalt dat partijen uit de verkoopopbrengst de hypotheekschuld dienen af te lossen en de kosten van de makelaar en eventuele andere verkoopkosten moeten betalen. Het daarna resterende bedrag komt aan partijen toe op de wijze zoals vermeld onder 4.18.
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 13 maart 2024.
[3645/638]