ECLI:NL:RBROT:2024:2153

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
71/091663-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van voorbereiding van moord met een gevangenisstraf van vijf jaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 februari 2024 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de voorbereiding van moord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 juni 2020 betrokken was bij voorbereidingen voor liquidaties van meerdere personen. De verdachte ontving een aanbetaling van € 15.000,- van een opdrachtgever en heeft handelingen verricht om deze liquidaties te faciliteren, waaronder het inwinnen van informatie en het aansteken van verkenningen. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk middelen heeft verworven die bestemd waren voor het begaan van het misdrijf. De verdediging voerde aan dat de verdachte enkel oplichting beoogde, maar de rechtbank verwierp dit verweer als onaannemelijk. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, waarbij de ernst van het feit en de impact op de samenleving zwaar wogen in de strafmaat. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst tot aan de einduitspraak in eerste aanleg.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 71/091663-22
Datum uitspraak: 26 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. F.N. Dijkers, advocaat te Diemen.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. C.D. Kardol en C. Goedegebuure hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Wat vaststaat
Uit de door de verdediging niet betwiste chatberichten, alsmede uit de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte01] en de verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie, en herhaald op de terechtzitting kan het volgende worden vastgesteld.
De verdachte is in de tenlastegelegde periode de gebruiker [ [naam01] ] geweest van de Sky-ID [Sky-ID01] , waarmee hij via chatberichten in contact heeft gestaan met de medeverdachte [medeverdachte01] . Hij heeft via laatstgenoemde een aanbetaling van € 15.000,- ontvangen van de opdrachtgever [naam02] om voorbereidingen te treffen ter zake twee liquidaties waarvan hij er zelf één zou plegen. Hij heeft anderen, onder wie [naam03] en [naam04] , geld betaald om voor hem een aantal handelingen te laten uitvoeren, zoals het doen van verkenningen en het sturen van foto’s en video’s daarvan. Ook heeft de verdachte ter zitting erkend dat hij in die periode een vuurwapen bij zich droeg, dat de foto van het vuurwapen in de hand met een ring van hem afkomstig is, dat daarop zijn hand te zien is met ring en zijn vuurwapen.
Uit de chatberichten blijkt dat bij deze voorbereidingen, gericht op het liquideren van de heren [naam05] en [naam06] , gestolen auto’s, vluchtauto’s en wapens zijn verworven en/of voorhanden gehad. Daarnaast zijn bakens geplaatst, is geld betaald en ontvangen en zijn Sky-telefoons verstrekt om onderling mee te communiceren.
4.2.
Standpunt verdediging
Het opzet van de verdachte, waarbij hij € 15.000,- heeft aangenomen van [medeverdachte01] , was niet gericht op het voorbereiden en uitvoeren van een of meer liquidatie(s), maar op het oplichten van zijn opdrachtgever. Het was de verdachte van meet af aan niet te doen om daadwerkelijk een liquidatie uit te voeren, maar wel om het ontvangen van de daarvoor toegezegde en deels al verstrekte betaling. Hij deed alsof hij de voorbereidingen trof, maar in werkelijkheid probeerde hij tijd te winnen door steeds te doen alsof hij volop bezig was met het treffen van voorbereidingen ten behoeve van de liquidatie(s), maar hij wendde voor dat er steeds problemen waren die aan de uitvoering ervan in de weg stonden. Tegen deze achtergrond voldoen de in het dossier opgenomen bewijsmiddelen niet in hun onderbouwing van de aan verdachte verweten liquidaties en de voorbereidingen daarvan, maar strekken deze tot bewijs van een ander delict, namelijk oplichting, hetgeen niet is tenlastegelegd.
Ter onderbouwing daarvan stelt de verdediging het volgende:
  • De verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte01] , waarin hij stelt dat de verdachte -samengevat- niets deed, ondersteunen hier de verklaring van de verdachte;
  • De berichten van de verdachte aan [medeverdachte01] bevatten evidente onwaarheden, bijvoorbeeld over (het verkennen van) de locatie waar [naam05] zou worden geliquideerd. Dit blijkt uit het vergelijken van de inhoud van de berichten met de locatiegegevens van de telefoon van de verdachte. De berichten laten zien dat de verdachte [medeverdachte01] voorliegt en aan het lijntje houdt en in werkelijkheid geen voorbereidingen trof om [naam05] te liquideren;
  • De verdachte had niet de beschikking over een ‘leger’ van derden die hem hielpen bij de voorbereidingen;
  • Er geen steunbewijs is in het dossier voor handelingen met betrekking tot gestolen kentekenplaten, vluchtauto’s en/of wapens, zoals wel is tenlastegelegd.
4.3.
Wat vindt de rechtbank hiervan
De rechtbank merkt op dat de verdediging op onderdelen zich lijkt te baseren op strafdossiers, zoals Equuleus, waar de rechtbank geen toegang toe heeft of op andere wijze kennis van draagt. In zoverre is van onderbouwing dan ook geen sprake. Voorts volgt de rechtbank de redenering van de verdediging niet ten aanzien van het punt dat de verdachte geen ‘leger’ zou hebben gehad, aangezien de verdediging zelf naar voren brengt dat de verdachte bij het treffen van de voorbereidingen werd geholpen door derden, onder wie [naam03] en [naam04] , die voor hun handelingen door de verdachte werden betaald.
Aan de verdachte is onder meer tenlastegelegd het medeplegen van voorbereiding van moord, zoals neergelegd in artikel 46, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Op grond van dit artikel is sprake van strafbare voorbereiding indien de dader opzettelijk middelen (voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen) verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft die zijn bestemd tot het begaan van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaren of meer is gesteld.
Vast moet komen te staan dat de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen, communicatiemiddelen en vervoermiddelen bestemd waren tot het begaan van het misdrijf, zoals in de tenlastelegging omschreven (in dit geval: moord). Daartoe moet worden beoordeeld of de middelen, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen van de verdachte dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had. Met voldoende bepaaldheid moet blijken wélk misdadig doel de verdachte voor ogen stond. Een concretisering van het voor te bereiden misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is niet vereist. Met andere woorden: duidelijkheid over het precieze ‘waar, wanneer en tegen wie’ is niet vereist. Evenmin is vereist dat de dader op de hoogte was van de identiteit van het beoogde slachtoffer. Voldoende is dat het bewezenverklaarde feit strekt ter voorbereiding van het grondmisdrijf (in dit geval: moord) en dat het opzet van de verdachte op het begaan daarvan was gericht.
In de bewijslevering zijn een objectieve en subjectieve component te onderscheiden. De objectieve component heeft betrekking op de bestemming van de voorwerpen die de verdachte voorhanden heeft gehad. Deze bestemming kan blijken uit de aard van de voorwerpen zelf of uit het samenstel van voorwerpen, bezien in hun onderling verband, eventueel in relatie tot andere feiten en omstandigheden. De daarbij te hanteren maatstaf is de uiterlijke verschijningsvorm.
De subjectieve component heeft betrekking op de intentie van de verdachte. Die intentie kan blijken uit verklaringen van de verdachte of van anderen of uit andere bewijsmiddelen die zijn drijfveren onthullen. Hierbij kan ook worden gedacht aan opgenomen en afgeluisterde (tele)communicatie, met anderen gedeelde informatie, internetgedrag of berichtenverkeer.
Volgens de rechtbank zijn de objectieve en de subjectieve component te onderscheiden, maar niet te scheiden. De interpretatie van objectieve gedragingen wordt ingevuld mede aan de hand van inzicht in intenties. De bedoelingen van de verdachte kunnen op hun beurt weer worden afgeleid uit gedrag. Het rechtbank overweegt dat de rechter in dit kader dient te waken voor een te vergaande invulling. Naarmate meer inzicht bestaat in de intenties van de verdachte wordt de beoordeling van de bestemming van gedragingen – zoals het voorhanden hebben van voorwerpen – vergemakkelijkt. Omgekeerd kunnen de gedragingen van de verdachte of de voorwerpen waarover hij beschikt, in hun onderling verband en samenhang, een zodanige zeggingskracht hebben dat de intenties min of meer duidelijk naar voren komen. Dat geldt volgens het rechtbank met name voor voorwerpen waaruit naar hun aard geen bijzondere bestemming kan worden afgeleid, zoals auto’s of gereedschap. Pas bezien in hun onderlinge samenhang of in het grotere verband – met voorwerpen die wel als zodanig in een criminele context kunnen worden geplaatst – kunnen deze voorwerpen onder omstandigheden als voorbereidingsmiddel worden getypeerd. In deze zaak werd in de chatberichten specifiek gesproken over de rol en betekenis van de auto’s als vluchtauto.
Het centrale begrip in het voorgaande is het misdadige doel dat de verdachte voor ogen had. Bewezen moet worden dat de verdachte opzet heeft gehad op de bestemming (het beoogde gebruik) van de voorwerpen die hij voorhanden had. Daarvoor is voorwaardelijk opzet voldoende: de verdachte heeft in dat geval willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het grondmisdrijf (in dit geval: de liquidatie) zou plaatsvinden.
Voorts is de enkele intentie van de dader op zich niet voldoende voor strafbaarheid. Evenmin behoeft sprake te zijn van een acuut direct risico dat onmiddellijk strafvorderlijk ingrijpen urgent heeft gemaakt, noch van een gedetailleerd inzicht in het beoogde gebruik van de middelen.
Tot zo ver het juridisch wettelijk kader. Het verweer van de verdediging ziet op de subjectieve component van de bewijslevering, namelijk dat de verdachte met al zijn handelen en berichten enkel de opzet zou hebben gehad zijn opdrachtgever voor dat bedrag op te lichten.
Dit verweer schuift de rechtbank als onaannemelijk terzijde. Zij overweegt ten aanzien daarvan het volgende.
In het strafdossier bevinden zich onder meer verschillende processen-verbaal van de politie waarin Encrochatberichten tussen de medeverdachte [medeverdachte01] met [naam02] en [naam07] (hierna [naam07] ) geanalyseerd en geduid zijn. Hieruit ontstaat het beeld dat in de periode waarin de chats werden verzonden (april - juni 2020) sprake was van een ernstig conflict tussen enerzijds de groep waarvan [medeverdachte01] en [naam07] deel uitmaakten en anderzijds de groepering rond [naam08] (ook bekend als [naam09] ). [medeverdachte01] en [naam07] leken gezamenlijk bezig te zijn met het voorbereiden van ontvoeringen, martelingen en liquidaties van meerdere personen die kennelijk tot de groepering [naam09] behoorden.
Zo werd op 2 maart 2022 door het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de Landelijke Eenheid een proces-verbaal verstrekt waarin een beeld wordt geschetst van het onderwereldconflict tussen de groepering waartoe [naam02] en [naam07] behoren en de groepering [naam09] ( [naam08] ). Een zekere [naam10] zou een enorme schuld bij de organisatie van [naam09] en [naam11] hebben, te relateren aan cocaïnehandel. [naam10] zou zich inmiddels hebben aangesloten bij de organisatie waartoe ook [naam02] en [naam07] zouden behoren. [naam02] , [naam07] en [naam12] zouden in opdracht van [naam10] verschillende geweldsfeiten en liquidaties uitzetten. In de periode van de betreffende chatberichten vonden verschillende ernstige geweldsincidenten plaats. Op 10 mei 2020 werd [naam13] , geboren [geboortedatum02] geliquideerd in [plaats02] . Op 15 juni 2020 werd getracht [naam14] , geboren [geboortedatum03] te liquideren, eveneens in [plaats02] . Beiden kunnen worden gerekend tot de groepering rond [naam08] . Het Gerechtshof Amsterdam bespreekt dit conflict onder meer in de door haar gewezen arresten inzake de zgn. martelcontainer, onder meer gepubliceerd in ECLI:NL:GHAMS:2023:3513.
Uit de chats die onder meer zijn aangetroffen op het onder de verdachte [medeverdachte01] in beslaggenomen Sky-toestel is gebleken dat een zekere [naam01] in mei 2020 bereid was [naam05] en [naam06] te liquideren. [medeverdachte01] bespreekt dit niet alleen met [naam02] maar ook met [naam07] [naam01] is voor [medeverdachte01] de gebruiker van het Sky-account [Sky-ID01] waarvan de verdachte heeft verklaard dat dit zijn account was en dat hij [naam01] is.
De verdachte heeft erkend een bedrag van € 15.000,- te hebben ontvangen om de liquidaties voor te bereiden. Verdachte toonde zich in de communicatie met de medeverdachte in niet mis te verstane bewoordingen zeer direct en duidelijk gericht op het tenminste plegen van één van de voorgenomen liquidaties. Hij heeft daartoe derden verzocht om bepaalde verkenningen uit te voeren en heeft de resultaten daarvan gedeeld met [medeverdachte01] . Deze stuurde de gegevens door aan opdrachtgever [naam02] .
De rechtbank plaatst deze liquidatievoornemens en voorbereidingen daartoe in het gewelddadig conflict tussen voormelde rivaliserende groeperingen. Het oplichten van een dergelijk persoon zou tot zeer vergaande tegenreacties tegen de oplichter aanleiding hebben gegeven. Daarvan is niet gebleken, integendeel.
Uit de chatberichten blijkt van een gerichte betrokkenheid bij de opdrachtgever op het realiseren van de liquidaties. Ook geven zowel de opdrachtgever als de verdachte blijk van ongeduld ten aanzien van de uitvoering ervan. De verdachte heeft door het aangaan van deze afspraak wetenschap van de voorgenomen liquidaties en heeft hieraan op zodanige wijze mede uitvoering gegeven, dat de opdrachtgever niet (alsnog) het (blijkbaar) vooraf al in verdachte gestelde vertrouwen zou verliezen.
De rechtbank acht het daarom vooreerst onvoorstelbaar dat de verdachte in deze setting zou hebben gemeend om [medeverdachte01] , en in het verlengde daarvan de opdrachtgever [naam02] te willen oplichten. Daarnaast acht de rechtbank dit ongeloofwaardig gelet op de wijze waarop de verdachte bij deze verboden samenwerking is betrokken, de aard van de opdracht en de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte01] waarin deze heeft uitgelegd hoe beide verdachten betrokken zijn geraakt bij deze strafbare feiten.
De rechtbank stelt voorts vast dat pas bijna twee jaren nadat de verdachte in hechtenis is genomen voor de tenlastegelegde feiten en ruim nadat het onderzoek geheel was afgerond de verdachte met deze verklaring is gekomen. In zijn algemeenheid wint een verklaring aan geloofwaardigheid als deze vroeg in het opsporingsonderzoek wordt afgelegd en daarna bevestiging vindt in latere getuigenverklaringen van objectieve derden of in technische onderzoeksresultaten. Verder kunnen de algemene (on)waarschijnlijkheid, (on)verklaarbaarheid of mate van voorstelbaarheid van hetgeen door een verdachte als verklaring wordt gegeven voor zijn handelen een rol spelen bij het waarderen van een op die verklaring gebaseerd scenario.
Ten aanzien van de meest recente verklaring van verdachte, zoals ook in essentie herhaald ter zitting, moet worden vastgesteld dat die pas zeer geruime tijd na het delict is afgelegd en dat dit bovendien pas is gebeurd nadat de verdediging al geruime tijd de beschikking had over het dan al afgeronde opsporingsonderzoek. Tot dat moment heeft de verdachte met klem ontkend enige betrokkenheid te hebben gehad bij deze misdrijven.
Er was dus een ruime mogelijkheid om kennis te nemen van alle resultaten van dat opsporingsonderzoek. Objectief ontstond hierdoor voor de verdachte de gelegenheid al deze resultaten te betrekken bij de inhoud van de in januari 2024 afgelegde verklaring. Verdachte was inmiddels ook bekend met de omstandigheid dat de medeverdachte had gekozen voor het maken van procesafspraken. Ook dit had tot gevolg dat de eerdere stellige ontkenningen in relatie tot wezenlijke aspecten van de verdenking tegen verdachte (steeds) moelijker houdbaar werden.
Conclusie:
Het verweer wordt verworpen. De verdachte wordt ten volle verantwoordelijk gehouden voor zijn handelen, zoals dit blijkt uit de in het proces-verbaal opgenomen chatberichten en de verklaringen van de beide verdachten, zoals deze tegenover de politie zijn afgelegd, een en ander zoals opgenomen in bijlage II van dit vonnis. Nu de chatberichten door de verdediging niet zijn betwist, zal de rechtbank volstaan met de weergave zoals door de politie steeds is gerelateerd.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 1 mei
2020 tot en met 30 juni 2020 te Lelystad en Meppel en Soest en
Laren en Amsterdam en Haarlem, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen
ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke
omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te
weten moord op meer personen, zoals omschreven in artikel 289
Wetboek van Strafrecht, opzettelijk
voorwerpen, informatiedragers, vervoermiddelen,
te weten
gestolen auto(’s)/of vluchtauto's- een vuurwapen;
- een communicatiemiddel, te weten een Sky-toestel;
- een geldbedrag;
bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van voorbereiding van moord;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is kort na zijn vrijlating samen met anderen betrokken geweest bij voorbereidingshandelingen ter zake moord. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte de opdracht om het beoogde doelwit te liquideren heeft aanvaard, daarvoor reeds een aanbetaling had ontvangen en handelingen heeft verricht ten behoeve van deze liquidatie. De verdachte heeft in de ten laste gelegde periode daarbij gebruik gemaakt van een daartoe verkregen SKY-toestel, waarmee hij heimelijk met de medeverdachte kon communiceren over het beoogde doelwit en het beramen van de moord. Ook heeft hij verkenningen laten uitvoeren, foto’s gedeeld, een vuurwapen voorhanden gehad en, samen met zijn medeverdachte(n), de beschikking gehad over vluchtauto’s en valse kentekenplaten. De verdachte heeft hiermee omstandigheden gecreëerd die nodig waren voor het voltooien van de liquidatie. Hij heeft daarmee getoond geen enkel respect te hebben voor het leven van het beoogde slachtoffer. Liquidaties zorgen voor grote onrust en een gevoel van onveiligheid in de samenleving. Omdat liquidaties vaak worden gepleegd op de openbare weg, lopen omstanders het risico geraakt te worden of ongewild getuige te zijn van gruwelijke onuitwisbare gebeurtenissen. Het gronddelict, moord, behoort tot de ergste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Het medeplegen van voorbereiding van een liquidatie rechtvaardigt dan ook vanuit het oogpunt van vergelding de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. De straf moet bovendien zodanig zijn dat het geld dat aldus kan worden verdiend in de verste verte niet opweegt tegen de straf die er tegenover staat. Derden moeten er aldus van weerhouden worden dezelfde keuzes te maken als verdachte.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 januari 2024 gezien dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Wel is hij eerder veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen voor o.a. gewelddadige vermogensfeiten. Deze omstandigheid wordt in beperkt strafverhogende mate meegewogen bij de bepaling van de strafmaat.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland, heeft een voortgangsverslag over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 februari 2024. Dit verslag houdt – samengevat en voor zover van belang - het volgende in.
De verdachte is op 13 juli 2023 geschorst uit de voorlopige hechtenis van 14 maanden. De kinderen van de verdachte verblijven in de weekenden bij hem en zijn vriendin, soms ook door de week een dagje of in de vakanties. De verdachte haalt zijn zoons op van school en brengt ze naar school. Zijn oudste zoon heeft een chemokuur-schema waarbij hij om de dag naar het ziekenhuis moet. De verdachte gaat soms ook mee naar het ziekenhuis als de situatie daar om vaagt. Zijn zoon heeft een behandelplan tot 31 mei 2025 en de behandeling bevindt zich in de beginfase. Er kan nog geen uitspraak gedaan worden of de behandeling aanslaat of niet.
De rechtbank heeft eerder acht geslagen op dit verslag, en heeft dit toen in het voordeel van verdachte betrokken bij de beslissing tot tijdelijke schorsing van de voorlopige hechtenis. .
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
De verdediging heeft primair verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Subsidiair heeft de verdediging verzocht een taakstraf voor de duur van 240 uur en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor ten hoogste vier jaar.
De rechtbank is van oordeel dat een lagere straf dan de hierna te noemen straf geen recht doet aan de ernst van het feit. Een gevangenisstraf van vijf jaar wordt door de rechtbank passend en geboden geacht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De voorlopige hechtenis

De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst tot aan de einduitspraak in eerste aanleg.
De officieren van justitie hebben bij requisitoir gevorderd dat de rechtbank deze schorsing opheft met ingang van de datum van de uitspraak.
De rechtbank zal van de schorsing van de voorlopige hechtenis niet verder verlengen en daartoe overweegt zij als volgt. De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst vanwege de toen acute gezondheidssituatie van zijn oudste zoon. Nu de zorg voor de oudste zoon is ingekaderd, staat die omstandigheid het herleven van de voorlopige hechtenis niet in de weg. Daar komt bij dat het verschil tussen de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis is doorgebracht en de duur van de thans opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zodanige duur is, dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet langer opwegen tegen het strafvorderlijk belang.

9.In beslag genomen voorwerp

Ten aanzien van de in beslag genomen goudkleurige ring met nummer KLEIE92.001 zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is de artikelen 46, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van de goudkleurige ring met nummer KLEIE92.001:
Wijst af het verzoek tot het opnieuw schorsen van de voorlopige hechtenis van verdachte. ;
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van de Beek, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en P.C. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Roman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei
2020 tot en met 30 juni 2020 te Lelystad en/of Meppel en/of Soest en/of
Laren en/of Amsterdam en/of Haarlem, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen
ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke
omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te
weten moord op een of meer personen, zoals omschreven in artikel 289
Wetboek van Strafrecht, opzettelijk
voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen,
te weten
- een of meer gestolen auto(’s) en/of gestolen kentekenplaten en/of
vluchtauto('s);
- een of meer vuurwapen(s);
- een of meer communicatiemiddelen, te weten (een) mobiele
telefoon(s) en/of (een) Sky-toestel(len);
- een of meer geldbedrag(en);
- een of meer GPS-tracker(s);
bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
(art 46 jo 289 Wetboek van Strafrecht)