In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 maart 2024, zijn [stichting01] en [persoon01] eisers in conventie en [persoon02] en [persoon03] gedaagden in conventie. De zaak betreft een vordering van [stichting01] en [persoon01] op [persoon02] en [persoon03] voor het betalen van VvE-bijdragen en notariskosten die voortvloeien uit een executieverkoop die niet heeft plaatsgevonden. De eisers stellen dat de gedaagden een bedrag van € 19.055,37 aan VvE-bijdragen verschuldigd zijn, dat zij hebben gecedeerd aan [persoon01]. De gedaagden betwisten deze vordering en stellen dat zij al hun verplichtingen hebben voldaan. De kantonrechter heeft op 14 februari 2024 een mondelinge behandeling gehouden, waarna de rechter op 15 maart 2024 uitspraak deed.
De rechter heeft geoordeeld dat de eisers de vordering tot betaling van de VvE-bijdragen en notariskosten niet hebben onderbouwd. De rechter heeft vastgesteld dat [persoon02] en [persoon03] in ieder geval € 8.600,86 aan de VvE moesten betalen, maar dat dit bedrag al was verrekend met een eerdere executoriale titel. De rechter heeft de eis tot betaling van notariskosten van € 4.746,87 afgewezen, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. Tevens heeft de rechter de conservatoire beslagen opgeheven, aangezien de eisen van de eisers zijn afgewezen. De proceskosten zijn voor rekening van de eisers, die hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld voor de kosten in zowel conventie als reconventie. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.