ECLI:NL:RBROT:2024:2082

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
C/10/650522 / HA ZA 23-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van aandelen in familieondernemingen en rechtsgeldigheid van besluiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de verkoop van aandelen in dochtervennootschappen van een familiebedrijf. Eiser, een certificaathouder, verzet zich tegen de besluiten tot verkoop van deze aandelen, omdat hij de familieondernemingen zelf wil voortzetten. De rechtbank oordeelt dat de besluiten tot verkoop rechtsgeldig zijn en dat er geen onrechtmatig handelen heeft plaatsgevonden door de vennootschap of haar bestuurders. De rechtbank stelt vast dat de certificaathouders, waaronder eiser, voldoende zijn geïnformeerd over het verkoopproces en dat de besluiten zijn genomen met inachtneming van de statutaire bepalingen. Eiser heeft geen redelijk belang bij vernietiging van de besluiten, aangezien de aandelen al zijn verkocht aan een derde partij. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/650522 / HA ZA 23-14
Vonnis van 28 februari 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. P. Quist te Naaldwijk,
tegen

1.[gedaagde 1] BV,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.V.A. Heuten te Amsterdam,
2.
[gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Leeuwenburgh te Rotterdam,
3.
[gedaagde 3] B. V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Leeuwenburgh te Rotterdam,
4.
ZUID-HOLLAND BEHEER B. V.,
gevestigd te Sliedrecht ,
gedaagde,
advocaat mr. M.V.A. Heuten te Amsterdam,
5.
WANTIJ SLIEDRECHT B. V.,
gevestigd te Sliedrecht ,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Leeuwenburgh te Rotterdam,
6.
[gedaagde 6],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. T.S. Jansen te Amsterdam,
7.
[gedaagde 7] ,in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van
[erflater],
laatst wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. T.S. Jansen te Amsterdam,
8.
[gedaagde 8],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Leeuwenburgh te Rotterdam,
9.
[gedaagde 9],
wonende te [woonplaats 4] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Leeuwenburgh te Rotterdam.
Eiser wordt hierna [eiser] genoemd. Gedaagden worden aangeduid als [gedaagde 1] (gedaagde 1), [gedaagde 2] (gedaagde 2), [gedaagde 3] (gedaagde 3), Zuid-Holland Beheer (gedaagde 4), Wantij (gedaagde 5), [gedaagde 6] (gedaagde 6), de executeur dan wel [erflater] (gedaagde 7), [gedaagde 8] (gedaagde 8) en [gedaagde 9] (gedaagde 9). [gedaagde 3] , [gedaagde 2] , Wantij, [gedaagde 8] en [gedaagde 9] worden hierna samen ook wel aangeduid als [gedaagde 3] c.s. Alle gedaagden samen worden aangeduid als gedaagden.

1.1. Waar gaat deze zaak over

1.1.
[gedaagde 3] vormt samen met haar (klein)dochtervennootschappen de [familienaam] -ondernemingen. De [familienaam] -ondernemingen houden zich sinds tientallen jaren bezig met diverse activiteiten rondom baggerwerkzaamheden. De [familienaam] -ondernemingen waren van oudsher een familiebedrijf. De vader van [eiser] , [gedaagde 6] en [erflater] (hierna: [familienaam] sr.) heeft de aandelen in [gedaagde 3] in 2005 gecertificeerd. De certificaten in [gedaagde 2] werden tot aan zijn overlijden gehouden door [familienaam] sr. Na het overlijden van [familienaam] sr. hebben [eiser] , [gedaagde 6] en [erflater] de certificaten in [gedaagde 2] geërfd. [gedaagde 2] houdt (indirect) het overgrote deel van de aandelen in de [familienaam] -vennootschappen. [gedaagde 3] heeft haar aandelen in haar drie dochtervennootschappen verkocht. Die verkoop was tegen de wil van [eiser] , die de [familienaam] -ondernemingen zelf had willen voortzetten. Met deze procedure wil [eiser] laten vaststellen dat de besluiten die tot die verkoop hebben geleid niet rechtsgeldig zijn, en dat alle gedaagden onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld door te besluiten tot verkoop en levering van die aandelen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 december 2022, met producties 1 tot en met 64, waarbij tevens een incident in de zin van artikel 843a Rv is ingesteld door [eiser] ;
  • de conclusies van antwoord en van re- en dupliek in het incident en het vonnis in het incident van 26 april 2023;
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak van [gedaagde 3] c.s., met producties 1 tot en met 10;
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak van [gedaagde 6] en de executeur;
  • het B16-formulier waarin namens [gedaagde 1] en Zuid-Holland Beheer is aangegeven dat zij zich aansluiten bij de door [gedaagde 3] c.s. ingediende conclusie van antwoord in de hoofdzaak;
  • de brief van de rechtbank van 27 juni 2023 waarbij partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling;
  • de akte van [eiser] , met producties 65 tot en met 75;
  • de mondelinge behandeling op 7 december 2023 en de daarbij door [eiser] en [gedaagde 3] c.s. overgelegde spreekaantekeningen.

3.De feiten

3.1.
[eiser] , [gedaagde 6] en de erven van [erflater] houden alle door [gedaagde 2] uitgegeven certificaten van aandelen in het kapitaal van [gedaagde 3] , ieder voor gelijke delen.
3.2.
[gedaagde 3] hield tot 4 april 2022 alle aandelen in [gedaagde 1] en alle aandelen in Zuid-Holland Beheer . Op die datum zijn de aandelen overgedragen uit hoofde van de share purchase agreement (hierna: de SPA ) waarover deze procedure gaat. [gedaagde 1] houdt aandelen in verschillende [familienaam] werkmaatschappijen.
3.3.
[gedaagde 3] hield en houdt bovendien 88,9% van de aandelen in Wantij. [eiser] , [gedaagde 6] en de erven van [erflater] houden gezamenlijk de resterende 11,1% van de aandelen in Wantij.
3.4.
[erflater] is overleden op 23 februari 2023. Tot dan waren [eiser] , [gedaagde 6] en [erflater] de certificaathouders (hierna ook wel: de certificaathouders).
3.5.
De [familienaam] -ondernemingen houden zich bezig met het bouwen, verhuren en verkopen van containerpontons, duwbakken en splijtbakken.
3.6.
Vanwege een verschil van inzicht tussen de certificaathouders en het toenmalige bestuur van [gedaagde 3] en [gedaagde 2] hebben de certificaathouders op 20 juli 2017 een enquêteverzoek ingediend bij de Ondernemingskamer. In die procedure hebben ook [gedaagde 3] en [gedaagde 2] de Ondernemingskamer verzocht een onderzoek te gelasten en onmiddellijke voorzieningen te treffen.
3.7.
Bij beschikkingen van 28 maart 2018 en 29 maart 2018 heeft de Ondernemingskamer het onder 3.6 bedoelde verzoek van de certificaathouders afgewezen en de verzoeken van [gedaagde 3] en [gedaagde 2] toegewezen in die zin dat (i) een onderzoek werd gelast naar het beleid en de gang van zaken binnen [gedaagde 1] vanaf 9 december 2015 en (ii) bij wijze van onmiddellijke voorziening [gedaagde 9] is benoemd als commissaris van [gedaagde 1] , waarbij is overwogen dat de commissaris het ‘bovendien tot zijn taak [mocht] rekenen een minnelijke regeling tussen partijen te beproeven’.
3.8.
Op 30 augustus 2018 hebben de certificaathouders het bestuur van [gedaagde 2] geïnformeerd over hun wens het belang in [gedaagde 3] te verkopen. Zij hebben het bestuur van [gedaagde 2] verzocht het proces van verkoop van [gedaagde 3] in gang te zetten. De certificaathouders hebben dit standpunt toegelicht door te wijzen op de stroeve verstandhouding tussen hen en de directie van de onderneming en het STAK-bestuur.
3.9.
Op 14 september 2018 heeft het bestuur van [gedaagde 2] aan de certificaathouders geschreven dat het, zoals verzocht, het verkoopproces zal opstarten, een verkoopadviseur zal aanstellen en bij de beoordeling van kandidaat-kopers tenminste de volgende criteria zal wegen: (1) de hoogte van de opbrengst voor de certificaathouders; en (2) een gezond toekomstperspectief voor de ondernemingsactiviteiten en de werkgelegenheid binnen de onderneming.
3.10.
Op 29 november 2018 zijn de statuten van [gedaagde 2] gewijzigd. Voor zover hier relevant, is in de statuten in artikel 5 - onder andere - opgenomen dat het bestuur van [gedaagde 2] bevoegd is om de aandelen te vervreemden, indien met volstrekte meerderheid in de vergadering van certificaathouders (dus twee van de drie certificaathouders) wordt ingestemd met de verkoop.
3.11.
Op 20 december 2018 is de heer [naam 1] (‘ [naam 1] ’) benoemd als bestuurder van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .
3.12.
In januari 2019 is door verkoopadviseur IRIS Corporate Finance (hierna ‘IRIS’ ) een presentatie gegeven waarin de marktwaarde van de [familienaam] -ondernemingen werd begroot op € 25,6 tot € 28,4 miljoen. [eiser] heeft daarop te kennen gegeven dat hij het belang in [gedaagde 3] wenste te kopen, onder meer vanwege zijn wens het [familienaam] -concern binnen de familie [familienaam] te houden.
3.13.
[naam 1] en [gedaagde 9] hebben met [eiser] gesproken over zijn wens de ondernemingen te kopen. [eiser] is gevraagd een bedrijfsplan te verstrekken.
3.14.
Op 4 februari 2019 heeft [naam 1] aan [eiser] geschreven niet overtuigd te zijn dat overname door [eiser] een verstandig scenario zou zijn. Dit onder meer omdat [naam 1] (i) vreesde dat dit continuïteitsrisico’s voor de onderneming zou opleveren omdat [eiser] (mogelijk) onvoldoende ervaring en kwaliteiten had om de onderneming te leiden en (ii) de kans reëel achtte dat bij een voorgenomen overname door [eiser] de directie van [gedaagde 1] zou opstappen als gevolg van gebrek aan vertrouwen in een goede samenwerking met [eiser] , met als gevolg een lagere marktwaarde en lagere opbrengst voor de certificaathouders.
3.15.
Op 11 februari 2019 heeft [eiser] aan [naam 1] (nogmaals) laten weten (desondanks) de onderneming te willen kopen. In een bespreking met [gedaagde 9] en [naam 1] heeft hij verklaard dat de uiteindelijke zeggenschap over de onderneming bij de certificaathouders zou liggen.
3.16.
Tijdens een tweede bespreking eind februari 2019 heeft [eiser] geprobeerd [naam 1] en [gedaagde 9] opnieuw ervan te overtuigen dat hij een geschikte kandidaat-koper zou zijn. [naam 1] heeft erop gewezen dat zij dat niet konden beoordelen zonder business plan en onderbouwing van de financiering.
3.17.
Op 22 april 2019 heeft [eiser] aan [gedaagde 9] gemaild dat hij zich terugtrok uit het aankoopproces. Ook heeft hij geschreven: “Nu ik dit besluit heb genomen kunnen we ons nu gezamenlijk verder gaan richten op het succesvol inrichten van het voorgenomen verkoopproces. [ ] Tot slot wil ik u bedanken voor uw bijdrage in het proces en de constructieve besprekingen in de afgelopen periode. Ik kijk uit naar een coöperatieve samenwerking met u en Dhr. [naam 2] (RvC), [gedaagde 2] -bestuurder en de familie in het voorgenomen verkoopproces.”
3.18.
Vanaf 2018 heeft [eiser] meerdere fraudeaantijgingen gericht tegen het bestuur van [gedaagde 3] en andere betrokkenen. Onder meer heeft hij herhaaldelijk gesteld dat de administratie van [gedaagde 3] en haar dochtermaatschappijen onjuist was omdat bepaalde waardevolle activa daarin ten onrechte niet waren opgenomen. [gedaagde 9] heeft de door [eiser] geuite vermoedens dat de boekhouding van [gedaagde 1] onjuist en onvolledig is nader onderzocht en in een rapport getiteld “Misstanden of Misverstanden” in augustus 2020 uiteengezet dat en waarom de verdenkingen van [eiser] op misverstanden berusten. Los hiervan heeft [gedaagde 8] [eiser] aangeboden dat hij de boekhouding van de [familienaam] -ondernemingen kon laten onderzoeken door een door hem aan te stellen forensisch accountant. [eiser] heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
3.19.
Over de door [eiser] beweerde onregelmatigheden in de bedrijfsvoering schreef [eiser] in zijn brief aan [gedaagde 9] van 22 april 2019: “De verrichte steekproeven en de hieruit voortkomende bevindingen geven een bevestiging op dossier niveau dat [gedaagde 3] B. V. vanuit het oogpunt van AO /IC serieuze risico’s loopt. Of deze risico’s de afgelopen jaren aantoonbaar hebben geleid tot een benadeling van de organisatie en haar certificaathouders, kan niet door mij worden vastgesteld op basis van de tot mijn beschikking staande (openbare) informatie en onderzoeksmiddelen.”
3.20.
Tijdens de algemene vergadering van [gedaagde 3] in september 2019 is onenigheid ontstaan tussen [naam 1] en [eiser] . Nadien heeft een gesprek tussen hen plaatsgevonden in de woning van [eiser] . Dit is uit de hand gelopen. [naam 1] heeft verklaard daarbij te zijn mishandeld door [eiser] . Volgens [eiser] was van mishandeling geen sprake. Naar aanleiding hiervan hebben [gedaagde 6] en [erflater] afstand genomen van [eiser] .
3.21.
Onder de naam ‘ Project [naam project] ’ is vervolgens een verkoopproces gestart.
3.22.
Op 31 oktober 2019 heeft [naam 1] zijn positie als bestuurder neergelegd. Aanleiding hiervoor was het hiervoor in sub 3.20 genoemde incident met [eiser] . Op 21 april 2020 is [gedaagde 8] benoemd tot bestuurder van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] voor de periode tot en met de afronding van het verkoopproces.
3.23.
In de loop van 2020 is het verkoopproces verder vormgegeven en is naar een koper gezocht door middel van een veiling waarbij geïnteresseerden een bod konden uitbrengen. Gedurende dit proces zijn biedingen ontvangen van acht partijen.
3.24.
Op 11 november 2020 heeft [eiser] in een e-mail aan IRIS aangeboden de aandelen in [gedaagde 3] inclusief het onroerend goed te kopen voor € 30,3 mln. [gedaagde 8] heeft op 13 november 2020 aan [eiser] geschreven (i) dat [gedaagde 3] het niet wenselijk vond dat [eiser] als potentiële bieder in aanmerking kwam, onder meer omdat hiervoor over en weer te veel het vertrouwen ontbrak, maar (ii) dat [eiser] toch werd verzocht zijn adviseur met IRIS contact te laten opnemen om het bod van [eiser] , de voorwaarden en condities en de financiering ervan en de voorstellen van [eiser] voor het bestuur en de organisatie van de onderneming te bespreken.
3.25.
[eiser] heeft op 20 november 2020 aan IRIS gemaild dat een niet met name genoemde financier onder voorbehoud van een gunstige due diligence bereid was de financiering invulling te geven.
3.26.
[eiser] heeft zijn bod verder niet geconcretiseerd of onderbouwd.
3.27.
Tijdens een online overleg tussen [gedaagde 8] , [gedaagde 9] en de certificaathouders op 15 januari 2021 is de voortgang van Project [naam project] besproken. [gedaagde 6] en [erflater] hebben daarbij uitgesproken dat zij niet zullen meewerken aan een overname door [eiser] . Uit het verslag van dit overleg blijkt ook dat half november 2020 de certificaathouders, commissarissen en directie zijn bijgepraat.
3.28.
Bij brief van 22 januari 2021 heeft de advocaat van [eiser] aan [gedaagde 9] en [gedaagde 8] geschreven dat [eiser] over te weinig (financiële) informatie beschikte. Hierop heeft [gedaagde 8] op 28 januari 2021 geantwoord dat [eiser] wel degelijk beschikte over voldoende bedrijfsinformatie, namelijk alle jaarrekeningen, activalijsten, accountantsrapporten, taxaties en het “vendor due diligence" rapport.
3.29.
Begin 2021 is een aspirant-koper gevonden voor de door [gedaagde 3] gehouden aandelen in [gedaagde 1] , Zuid-Holland Beheer en Wantij.
3.30.
Op 12 juli 2021 hebben [gedaagde 3] en [gedaagde 1] de Ondernemingskamer verzocht aanvullende onmiddellijke voorzieningen te treffen, erop gericht, zakelijk weergegeven, dat [eiser] niet langer het verkoopproces zou frustreren, zou accepteren en gedogen dat hij niet kan meebieden en zich zou onthouden van bedreigende of lasterlijke gedragingen naar betrokken personen.
3.31.
Op 25 juli 2021 heeft een informatiebijeenkomst voor de certificaathouders over Project [naam project] plaatsgevonden waarin [gedaagde 9] en [gedaagde 8] de voorgenomen transactie met de aspirant-koper hebben toegelicht.
3.32.
Bij beschikking van 6 augustus 2021 heeft de Ondernemingskamer [eiser] op straffe van dwangsommen verboden zich, anders dan door tussenkomst van een advocaat of ter gelegenheid van enige nog te houden vergadering van certificaathouders, ongevraagd in woord, geschrift of gebaar tot [gedaagde 9] te wenden of met hem contact op te nemen.
3.33.
Op 8 september 2021 heeft een algemene vergadering van aandeelhouders van [gedaagde 3] en Wantij plaatsgevonden. De certificaathouders namen daaraan deel. Geagendeerd was onder meer een update over Project [naam project] . Deelnemers hadden voorafgaand de gelegenheid gekregen vragen in te sturen. De vergadering is voortijdig afgebroken wegens verstoring ervan door [eiser] .
3.34.
Op 4 oktober 2021 heeft [gedaagde 8] in een e-mail aan de certificaathouders meegedeeld dat na overleg met de raad van commissarissen van [gedaagde 1] is besloten de onderhandelingen met de potentiële koper te beëindigen. Reden daarvan was dat deze koper een aanzienlijke korting wenste op de door [gedaagde 3] genoemde vraagprijs.
3.35.
Op 8 december 2021 heeft een bespreking plaatsgevonden met de accountant van [gedaagde 3] , waarbij onder meer de certificaathouders aanwezig waren. [eiser] heeft tijdens deze bespreking een fraudemelding gedaan bij de accountant.
3.36.
De accountant heeft naar aanleiding hiervan onderzoek gedaan. Uitkomst van dit onderzoek was dat de fraudebeschuldigingen van [eiser] ongegrond waren. Op 17 december 2021 heeft de accountant [eiser] hierover geïnformeerd.
3.37.
Op 14 december 2021 heeft [gedaagde 8] aan [eiser] , [gedaagde 6] en [erflater] geschreven dat naar verwachting (toch) overeenstemming zou worden bereikt met de eerdere potentieel gegadigde, Neptune Beheer B. V. (‘ Neptune ’) over een verkoop. De certificaathouders werden in deze e-mail uitgenodigd voor een informatieve vergadering op 21 december 2021 om zich een oordeel te vormen over de koopovereenkomst.
3.38.
Op 20 december 2021 hebben de certificaathouders van de advocaat van [gedaagde 3] een overzicht ontvangen van de belangrijkste bepalingen, waarover tussen [gedaagde 3] en de kopers in het kader van de verkoop van de aandelen van [gedaagde 3] in [gedaagde 1] , Zuid-Holland Beheer en Wantij overeenstemming was bereikt.
3.39.
Op 21 december 2021 heeft vervolgens de informatieve vergadering van certificaathouders plaatsgevonden. Aan deze vergadering namen adviseurs van [eiser] deel.
3.40.
Tussen 24 december 2021 en 10 januari 2022 zijn tussen de adviseur(s) van [eiser] , de advocaat van [gedaagde 3] en [gedaagde 8] verschillende e-mails gewisseld naar aanleiding van vragen en opmerkingen van (de adviseur(s) van) [eiser] met betrekking tot de verkoop.
3.41.
Op 28 december 2021 heeft een vergadering van certificaathouders plaatsgevonden waarin de verkooptransactie is goedgekeurd. [eiser] noch zijn adviseurs waren aanwezig bij deze vergadering. [eiser] heeft zich voor deze vergadering afgemeld en bericht dat hij noch zijn adviseurs aanwezig zouden zijn.
3.42.
Op 20 januari 2022 heeft de advocaat van [gedaagde 3] een concept van de SPA gestuurd aan de adviseur van [eiser] .
3.43.
In januari 2022 heeft [eiser] aan de bestuurder van de kopende partij e-mails gestuurd onder meer met de strekking dat [familienaam] niet te koop is.
3.44.
Eind januari 2022 hebben [gedaagde 3] en de kopers de SPA ondertekend. Op basis van de SPA zijn de kopers gehouden een koopprijs te betalen van € 16.380.125 voor de door [gedaagde 3] in de dochtervennootschappen gehouden aandelen.
3.45.
Bij kort geding vonnis van 21 maart 2022 is [eiser] op vordering van onder andere [gedaagde 6] en [erflater] veroordeeld om mee te werken aan de verdeling en toedeling van [gedaagde 2] - certificaten. Zo nodig kon het kort geding vonnis in de plaats treden van de benodigde medewerking van [eiser] mocht hij die weigeren. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft dit vonnis nadien bekrachtigd bij arrest van 21 februari 2023.
3.46.
Na het kort geding vonnis van 21 maart 2022 is op 29 maart 2022 goedkeuring verleend aan de - samengevat - overdracht van de door [gedaagde 3] gehouden aandelen in [familienaam] Holding , Zuid-Holland Beheer en Wantij Sliedrecht op grond van de SPA aan Neptune (gelieerde partijen).
3.47.
Bij notariële akten van 4 april 2022 zijn de aandelen in [gedaagde 1] en Zuid-Holland Beheer geleverd aan de kopers.

4.De vordering

4.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

primair
(IV.) de Besluiten te vernietigen;
( V. ) te verklaren voor recht dat de verkoop en levering van de aandelen in [familienaam] Holding aan Technical Services Holding B. V. niet rechtsgeldig is, althans deze verkoop en levering te vernietigen;
(VI.) te verklaren voor recht dat de verkoop en levering van de aandelen in Zuid-Holland Beheer aan Stenenhoek Beheer B. V. niet rechtsgeldig is, althans deze verkoop en levering te vernietigen;
(VIl.) te verklaren voor recht dat de verkoop en overdracht door Wantij Sliedrecht van alle activa en rechten en verplichtingen aan [familienaam] Exploitatie van Baggermaterieel B. V. niet rechtsgeldig is, althans deze verkoop en overdracht te vernietigen;
(VIII.) te verklaren voor recht dat ieder der gedaagden voor zich hoofdelijk onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] , doch in ieder geval dat [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 8] en [gedaagde 9] ieder voor zich hoofdelijk in strijd met artikel 6:162 jo. artikel 2:8 en/of 2:9 BW hebben gehandeld, althans dat [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 8] en [gedaagde 9] ieder voor zich hoofdelijk in strijd met artikel 2:9 BW hebben gehandeld, door te besluiten tot verkoop en levering van de aandelen in [familienaam] Holding aan Technical Services Holding B. V. , de verkoop en levering van de aandelen in Zuid-Holland Beheer aan Stenenhoek Beheer B. V. en de verkoop en overdracht door Wantij Sliedrecht van alle activa en rechten en verplichtingen aan [familienaam] Exploitatie van Baggermaterieel B. V. , en dat ieder der gedaagden voor zich hoofdelijk, des de één betalende de ander(en) zal(/zullen) zijn gekweten, althans dat [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 8] en [gedaagde 9] ieder voor zich hoofdelijk, des de één betalende de ander(en) zal(/zullen) zijn gekweten, verplicht zijn om de schade die [eiser] dientengevolge lijdt en zal lijden te vergoeden, nader op te maken bij staat, althans door Uw rechtbank in goede justitie te bepalen;
(IX.) gedaagden hoofdelijk, des de één betalende de ander(en) zal(/zullen) zijn gekweten, althans [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [familienaam] Holding , Zuid-Holland Beheer en Wantij Sliedrecht hoofdelijk, des de één betalende de ander(en) zal(/zullen) zijn gekweten, althans [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 8] en [gedaagde 9] hoofdelijk, des de één betalende de ander(en) zal(/zullen) zijn gekweten, te veroordelen in de kosten van deze procedure, dit te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien (14) dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen gestelde termijn plaatsvindt - dit te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
subsidiair
voor zover de Besluiten niet in rechte worden vernietigd, althans voor zover de Besluiten wel in
rechte worden vernietigd doch met instandhouding van de rechtsgevolgen van de Besluiten,
inhoudende dat de verkoop en levering van de aandelen in [familienaam] Holding aan Technical Services
Holding B. V. in stand blijft, de verkoop en levering van de aandelen in Zuid-Holland Beheer aan
Stenenhoek Beheer B. V. in stand blijft en de verkoop en overdracht door Wantij Sliedrecht van alle
activa en rechten en verplichtingen aan [familienaam] Holding in stand blijft:
( X. ) te verklaren voor recht dat ieder der gedaagden voor zich hoofdelijk onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] , doch in ieder geval dat [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 8] en [gedaagde 9] ieder voor zich hoofdelijk in strijd met artikel 6:162 jo. artikel 2:8 en/of 2:9 BW hebben gehandeld, althans dat [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 8] en [gedaagde 9] ieder voor zich hoofdelijk in strijd met artikel 2:9 BW hebben gehandeld, door te besluiten tot verkoop en levering van de aandelen in [familienaam] Holding aan Technical Services Holding B. V. , de verkoop en levering van de aandelen in Zuid-Holland Beheer aan Stenenhoek Beheer B. V. en de verkoop en overdracht door Wantij Sliedrecht van alle activa en rechten en verplichtingen aan [familienaam] Exploitatie van Baggermaterieel B. V. , en dat ieder der gedaagden voor zich hoofdelijk, des de één betalende de ander(en) zal(/zullen) zijn gekweten, althans dat [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 8] en [gedaagde 9] ieder voor zich hoofdelijk, des de één betalende de ander(en) zal(/zullen) zijn gekweten, verplicht zijn om de schade die [eiser] dientengevolge lijdt en zal lijden te vergoeden, nader op te maken bij staat, althans door Uw rechtbank in goede justitie te bepalen, en de schade als voorschot thans vast te stellen op € 4.339.958,33;
(XI.) te bepalen dat alle van gedaagden, althans alle van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 8] en [gedaagde 9] , gevorderde bedragen worden vermeerdert met de wettelijke rente vanaf datum van de levering van de aandelen in [familienaam] Holding aan Technical Services Holding B. V. en de levering van de aandelen in Zuid-Holland Beheer aan Stenenhoek Beheer B. V. tot aan de dag der algehele voldoening, althans vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
(XII.) gedaagden hoofdelijk, des de één betalende de ander(en) zal(/zullen) zijn gekweten, althans [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 8] en [gedaagde 9] hoofdelijk, des de één betalende de ander(en) zal(/zullen) zijn gekweten, te veroordelen in de kosten van deze procedure, dit te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien (14) dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen gestelde termijn plaatsvindt - dit te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.”
4.2.
Gedaagden voeren verweer.
4.2.1. Het verweer van [gedaagde 3] c.s. strekt ertoe bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding, inclusief nakosten en vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2.2.
[gedaagde 1] en Zuid-Holland Beheer hebben zich aangesloten bij het verweer van [gedaagde 3] c.s.
4.2.3.
Het verweer van [gedaagde 6] en de executeur strekt ertoe om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans de vorderingen af te wijzen of te ontzeggen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente. Ook [gedaagde 6] en de executeur hebben zich inhoudelijk aangesloten bij het verweer van [gedaagde 3] c.s.
4.3.
Onder de beoordeling wordt nader ingegaan op de stellingen en verweren van partijen, voor zover deze voor de beoordeling relevant zijn.

5.De beoordeling

5.1.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat diverse besluiten die tot de overdracht van de hier bedoelde aandelen hebben geleid (hierna: de besluiten) vernietigbaar zijn omdat daarbij statutaire bepalingen die de totstandkoming van besluiten regelen zijn geschonden (artikel 2:15 lid 1 onder a BW) en omdat bij het nemen van die besluiten niet de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW in acht is genomen (artikel 2:15 lid 1 onder b BW). De rechtbank oordeelt dat de besluiten niet vernietigbaar zijn; niet op formele en ook niet op inhoudelijke gronden. Hierna zal worden toegelicht hoe de rechtbank tot dat oordeel komt.
Redelijk belang ontbreekt5.2. Het belang van [eiser] bij vernietiging van de besluiten ontbreekt. Indien besluiten door een orgaan van een rechtspersoon worden genomen in strijd met statutaire of wettelijke bepalingen, in strijd met de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW of in strijd met een reglement, kan er grond bestaan voor het vernietigen van die besluiten. Uit artikel 2:15 lid 3 BW volgt dat vernietiging alleen dan aan de orde is als degene die daartoe een vordering tegen de rechtspersoon instelt, een redelijk belang heeft bij de naleving van de verplichting die niet is nagekomen.
5.3.
Dat redelijk belang ontbreekt hier. De SPA met Neptune is reeds gesloten en de aandelen zijn aan Neptune geleverd. Uit de stellingen van [eiser] volgt dat het hem erom te doen is de verkoop en levering van de aandelen aan Neptune van tafel te krijgen, zodat hij zelf de aandelen in [gedaagde 3] kan verwerven. Vernietiging van de besluiten die zijn voorafgegaan aan de transactie met Neptune zou [eiser] niet baten. Immers, artikel 2:16 lid 2 BW beschermt de koper in een geval als dit tegen besluitvormingsgebreken. Dat is slechts anders als de koper bekend was met het gebrek in de besluitvorming of daarmee bekend had moeten zijn. Die situatie doet zich echter niet voor.
5.4.
[eiser] heeft ter zitting weliswaar aangevoerd dat het van tafel krijgen van de SPA dogmatisch mogelijk is en dat Neptune op de hoogte was van zijn bezwaren, maar de door hem gestelde feiten zijn onvoldoende om aan te nemen dat het doel van [eiser] - het terugdraaien van de verkoop aan Neptune - door de vernietiging van de besluiten mogelijk zou worden. Anders dan [eiser] stelt ligt het niet in de rede dat de (nieuwe) bestuurders van [gedaagde 3] zouden overgaan tot het inroepen van de vernietigbaarheid van de SPA met Neptune . Niet valt in te zien dat het vennootschappelijk belang van [gedaagde 3] met een vernietiging wordt gediend. Het is daarnaast hoogst onwaarschijnlijk dat een dergelijk beroep succesvol zou zijn. Daarvoor is immers nodig dat Neptune bekend was of bekend behoorde te zijn met het (gestelde) ontbreken van geldige besluitvorming. Dat [eiser] op enig moment tijdens het verkoopproces aan Neptune heeft laten weten dat hij het niet eens was met de verkoop, is onvoldoende om aan te nemen dat Neptune met het ontbreken van geldige besluitvorming op de hoogte was of behoorde te zijn.
Geen strijd met de statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen (artikel 2:15 lid 1 onder a BW)
5.5.
Los van het feit dat [eiser] geen redelijk belang heeft bij zijn vorderingen, geldt dat de door hem gewraakte besluiten niet voor vernietiging in aanmerking komen. Volgens [eiser] zijn de besluiten tot stand gekomen in strijd met het bepaalde in artikel 8 lid 6 van de statuten van [gedaagde 2] . Daarin is bepaald dat het bestuur van [gedaagde 2] verplicht is met de certificaathouders te overleggen als [gedaagde 2] als directeur van [gedaagde 3] voornemens is een besluit te nemen over het voorstel om [gedaagde 1] of een belangrijke deelneming van [gedaagde 1] over te dragen.
5.6.
Dat overleg over de verkoop van de aandelen heeft volgens [eiser] niet plaatsgevonden. [eiser] voert aan dat in 2021 sprake was van onderhandelingen met een koper en dat de certificaathouders daarover zijn geïnformeerd, maar dat [gedaagde 8] in oktober 2021 uitdrukkelijk heeft laten weten dat de onderhandelingen met die koper waren beëindigd. Totaal onverwacht kwam op 14 december 2021 het bericht dat toch overeenstemming was bereikt met die koper. Vervolgens is de verkoop er volgens [eiser] in twee weken “doorheen gedrukt”. Over het door-onderhandelen na oktober 2021 heeft geen overleg plaatsgevonden met de certificaathouders, aldus [eiser] . In december 2021 was dergelijk overleg bovendien niet mogelijk, omdat maar heel weinig informatie aan [eiser] werd verstrekt over de SPA . Zijn vragen zijn onbeantwoord gebleven en besluitvorming heeft op heel korte termijn plaatsgevonden. Door het achterwege gebleven zijn van overleg, stelt [eiser] te zijn geschaad in zijn belangen. Hij heeft daardoor geen invloed kunnen uitoefenen op de uitkomsten van de onderhandelingen, zoals de prijs waarvoor de aandelen zijn verkocht. Die prijs is veel lager dan de voor het starten van het verkoopproces door IRIS begrote marktwaarde van de [familienaam] -ondernemingen.
5.7.
Uit de vaststaande feiten blijkt welke stappen zijn genomen in het verkoopproces. Dat proces is begonnen met de in 2018 door de certificaathouders, waaronder [eiser] , uitgesproken wens om hun belang in [gedaagde 3] te verkopen. De bestuurders van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn daar vervolgens mee aan de slag gegaan. De certificaathouders zijn betrokken bij de keuze voor het verkennen van de markt middels een biedingsproces. Bij meerdere gelegenheden zijn de certificaathouders op de hoogte gebracht van de voortgang van dat proces. Zij zijn regelmatig bijgepraat over de ontvangen biedingen.
5.8.
Toen [eiser] aangaf dat hij zelf de ondernemingen wilde kopen, is dat opgepakt. Over een overname door [eiser] zijn gesprekken gevoerd. Ondanks twijfels over de geschiktheid van [eiser] om de ondernemingen over te nemen, is [eiser] in de gelegenheid gesteld een business plan en onderbouwing voor zijn financiering te verstrekken. Ook meldingen van [eiser] over door het bestuur van [gedaagde 3] beweerdelijk gepleegde fraude, zijn serieus opgepakt en weerlegd.
5.9.
Toen er nog twee serieuze biedingen over waren, hebben de andere certificaathouders, [gedaagde 6] en [erflater] , ingestemd met voortzetting van het verkoopproces. Tijdens een informatiebijeenkomst in juli 2021 zijn de certificaathouders geïnformeerd over de overeenstemming op hoofdlijnen die was bereikt met één van die bieders. Zij zijn daarbij in de gelegenheid gesteld vragen te stellen. Hetzelfde geldt voor een vergadering die plaatsvond in september 2021. Ook toen uiteindelijk, na een korte onderbreking van de onderhandelingen, alsnog volledige overeenstemming met Neptune werd bereikt, zijn de certificaathouders daarover in een vergadering geïnformeerd. Ook bij die gelegenheid was er ruimte om vragen te stellen.
5.10.
Anders dan [eiser] aanvoert is de verkoop er in december 2021 dus niet in twee weken “doorgedrukt”. De onderhandelingen met Neptune zijn al veel eerder in 2021 gestart. Aan die onderhandelingen leek in oktober 2021 weliswaar een einde te zijn gekomen omdat er op dat moment geen overeenstemming kon worden bereikt over de prijs, maar vrij kort daarna is toch weer door-onderhandeld. Daarbij golden naar gedaagden onbetwist hebben gesteld dezelfde uitgangspunten als eerder al waren overeengekomen met Neptune en waarmee de certificaathouders al bekend waren. Over die uitgangspunten hoefde dan ook niet nogmaals te worden overlegd met de certificaathouders.
5.11.
Dat [eiser] voorafgaand aan de besluitvorming over verkoop aan Neptune geen informatie op het door hem gewenste detailniveau over de verkoop heeft ontvangen en dat aan hem toen niet is meegedeeld wie de koper was, betekent niet dat onvoldoende overleg is gepleegd. [eiser] was tijdig op de hoogte van de belangrijkste aspecten van de verkoop. Voor het niet prijsgeven van de naam van de kopende partij had het bestuur van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] bovendien goede redenen. Gevreesd werd dat [eiser] contact zou leggen met de koper om zijn ongenoegen over de verkoop te uiten, hetgeen mogelijke negatieve gevolgen zou hebben voor het verkooptraject. Die vrees is ook bewaarheid. In januari 2022 heeft [eiser] de koper immers gemaild met (onder meer) de mededeling dat sprake is van misstanden bij de [familienaam] -ondernemingen en dat [familienaam] niet te koop is.
5.12.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn in de gegeven omstandigheden de certificaathouders, waaronder [eiser] , gedurende het verkooptraject steeds tijdig en voldoende geïnformeerd. Zij hebben in dat kader bij meerdere gelegenheden hun mening kunnen geven over de voorgenomen verkoop (aan Neptune ). [eiser] was het duidelijk niet eens met verkoop aan Neptune . Hij vond hierin echter geen medestanders waardoor hij de besluitvorming daarover niet kon tegenhouden. Dat neemt niet weg dat overleg in voldoende mate heeft kunnen plaatsvinden en heeft plaatsgevonden. Van strijd met statutaire bepalingen die de totstandkoming van besluiten regelen in de zin van artikel 2:15 lid 1 onder a BW is dan ook geen sprake.
Geen strijd met strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW wordt geëist (artikel 2:15 lid 1 onder b BW)
5.13.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ook ten grondslag dat de besluiten vernietigbaar zijn omdat zij in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW. Vooropgesteld wordt dat niet snel mag worden geoordeeld dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon in strijd is met de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW. Het besluitende orgaan heeft immers beleidsvrijheid. Het gaat er om of het besluitende orgaan in redelijkheid tot de besluiten heeft kunnen komen. Bij die beoordeling moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval.
5.14.
[eiser] voert hier, net als bij zijn beroep op artikel 2:15 lid 1 onder a BW, aan dat de besluiten er op korte termijn zijn doorgedrukt, zonder dat hij voldoende was geïnformeerd en zonder dat deugdelijk overleg met hem had plaatsgevonden. De rechtbank volgt [eiser] daarin niet. Uit hetgeen onder 5.7 tot en met 5.12 is overwogen, volgt dat het bestuur van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] bij de besluitvorming zorgvuldig te werk is gegaan en dat van het doordrukken van besluiten geen sprake was. Ook de overige, hierna te bespreken omstandigheden leiden niet tot de conclusie dat het bestuur van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in redelijkheid niet tot de hier bedoelde besluiten heeft kunnen komen, ook niet wanneer die omstandigheden in hun onderlinge samenhang worden bezien.
5.15.
[eiser] trekt voorts in twijfel of [gedaagde 8] en [gedaagde 9] binnen hun bevoegdheden en taakomschrijvingen zijn gebleven bij het proces tot verkoop van de [familienaam] -ondernemingen. Gedaagden hebben gemotiveerd weersproken dat [gedaagde 8] niet bevoegd was [gedaagde 2] en [gedaagde 3] te vertegenwoordigen. [eiser] heeft zijn visie dat [gedaagde 8] niet vertegenwoordigingsbevoegd was niet van een deugdelijke onderbouwing voorzien. De uitleg die [eiser] geeft aan de taakomschrijvingen van [gedaagde 8] en [gedaagde 9] is te beperkt. Volgens [eiser] had [gedaagde 8] zijn taak als bestuurder moeten neerleggen toen de onderhandelingen met Neptune stukliepen en duidelijk was dat [eiser] het niet (meer) eens was met verkoop. Daarbij verliest [eiser] uit het oog dat het wel steeds de wens van de andere twee certificaathouders - en daarmee van de meerderheid van de vergadering van certificaathouders - was en bleef om de [familienaam] -ondernemingen te verkopen en dat [gedaagde 8] zich (ook) hun belangen moest aantrekken. Ook gaat [eiser] er aan voorbij dat [gedaagde 8] was benoemd voor de periode tot en met de afronding van de overname door een nieuwe eigenaar. Dat punt was niet bereikt in oktober 2021. De stelling van [eiser] dat [gedaagde 9] als door de Ondernemingskamer benoemde commissaris slechts tot taak had een minnelijke regeling te beproeven, is onjuist. De door [eiser] bedoelde beperking in de opdracht van [gedaagde 9] volgt niet uit de beschikking van de Ondernemingskamer. [eiser] ziet voorts over het hoofd dat verkoop van de [familienaam] -ondernemingen gewenst werd door de meerderheid van de certificaathouders. Dat [eiser] het in tegenstelling tot de twee andere certificaathouders met de uiteindelijke verkoop aan Neptune niet eens was, maakt dat niet anders.
5.16.
Volgens [eiser] is geen rekening gehouden met zijn wens om de [familienaam] -ondernemingen over te nemen en het bedrijf daarmee in de familie te houden. De rechtbank heeft daarvan op basis van de overgelegde stukken en naar voren gebrachte, onbetwiste stellingen een ander beeld. Toen [eiser] in januari 2019 de wens uitte de [familienaam] -ondernemingen over te nemen, hebben [gedaagde 9] en [naam 1] daarover met [eiser] gesproken. [naam 1] heeft [eiser] vervolgens schriftelijk laten weten dat hij twijfelde aan de wenselijkheid van een overname door [eiser] . Een aantal maanden later, in april 2019, heeft [eiser] aangegeven zich terug te trekken uit het verkoopproces. In november 2020, als [gedaagde 8] inmiddels is aangetreden als bestuurder, komt [eiser] daar op terug en doet hij een bod op de [familienaam] -ondernemingen. De andere certificaathouders, [gedaagde 6] en [erflater] , zien daar dan evenwel geen heil (meer) in. Zij willen verder met het verkooptraject en hebben afstand genomen van [eiser] , nadat [naam 1] zijn taken als bestuurder had neergelegd vanwege een (vermeende) mishandeling door [eiser] . Desalniettemin heeft [gedaagde 8] [eiser] in de gelegenheid gesteld een onderbouwd bod te doen. Dat onderbouwde bod is er niet gekomen. Toen niet en evenmin nadien. Volgens [eiser] kon hij dat onderbouwde bod niet doen omdat hem de daarvoor benodigde informatie, zoals recente financiële gegevens van de [familienaam] -ondernemingen, werd onthouden. Ter zitting is evenwel onbetwist naar voren gebracht dat [eiser] door zijn positie als certificaathouder over méér informatie beschikte dan de andere partijen die een bod op de [familienaam] -ondernemingen hebben uitgebracht. Bij het uitblijven van een onderbouwd bod en het ontbreken van vertrouwen in het bestaan van een reële mogelijkheid tot overname en voortzetting van de ondernemingen door [eiser] , mochten de bestuurders van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] naar het oordeel van de rechtbank het verkooptraject voortzetten en besluiten tot verkoop aan Neptune , temeer nu dat steeds de steun van de andere twee certificaathouders had.
5.17.
Dat de opbrengst van de verkoop aan Neptune lager was dan de waarde die IRIS eerder had begroot, is door gedaagden voldoende verklaard. IRIS heeft die waarde voorafgaand aan het verkooptraject begroot. Pas toen de markt werd benaderd en biedingen werden ontvangen, werd duidelijk wat kopers in de gegeven omstandigheden daadwerkelijk bereid waren voor de [familienaam] -ondernemingen te betalen. Van de acht ontvangen biedingen werd die van Neptune beoordeeld als de beste. Niet aannemelijk is dat de [familienaam] -ondernemingen voor een hoger bedrag (aan een derde) hadden kunnen worden verkocht. Hiervoor heeft [eiser] vervolgens ook onvoldoende gesteld. Er kon en mocht in redelijkheid dan ook worden besloten tot verkoop voor het door Neptune geboden bedrag.
5.18.
De omstandigheid dat volgens [eiser] in de SPA met Neptune afspraken zijn gemaakt die [eiser] in privé raken, zoals een garantie en een non-concurrentiebeding, maakt niet dat het bestuur van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in redelijkheid niet tot de besluiten heeft kunnen komen. [eiser] is geen partij bij de SPA en daarmee ook niet rechtstreeks gebonden aan enigerlei afspraak tussen de contracterende partijen. Het bestuur heeft een overeenkomst gesloten met zodanige inhoud dat daarmee in zijn visie zoveel mogelijk werd tegemoetgekomen aan de gerechtvaardigde belangen van alle betrokken stakeholders. Het bestuur kon en mocht daar in redelijkheid toe besluiten.
5.19.
[eiser] voert nog aan dat het door de Ondernemingskamer bevolen onderzoek naar de gang van zaken binnen [familienaam] Holding nooit heeft plaatsgevonden en dat excessieve kosten zijn gemaakt voor (juridische) advisering. Volgens gedaagden was er bij de verzoekers van het door de Ondernemingskamer bevolen onderzoek - [familienaam] Holding , [gedaagde 3] en [gedaagde 2] - en de twee andere certificaathouders geen behoefte meer om een onderzoek in te stellen toen duidelijk was dat de [familienaam] -ondernemingen zouden worden verkocht. Dat is niet onbegrijpelijk. Evenmin is onbegrijpelijk dat forse kosten zijn gemaakt voor het bestuurderschap van [gedaagde 8] en de (juridische) begeleiding van het verkooptraject. De omstandigheden waaronder [gedaagde 8] zijn bestuurstaken moest uitvoeren en waaronder verkoop van de [familienaam] -ondernemingen plaatsvond waren immers niet eenvoudig. Tegen die achtergrond valt niet in te zien dat de hoogte van deze kosten ertoe zou leiden dat de aangevallen besluiten in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW.
Conclusie: geen vernietiging van de besluiten
5.20.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] geen belang heeft bij vernietiging van de besluiten en dat er voor vernietiging van de besluiten ook geen materiële grond bestaat. De primaire, op vernietiging gerichte vorderingen worden dan ook afgewezen. Dat geldt ook voor de primaire vordering te verklaren voor recht dat gedaagden aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] stelt te hebben geleden en de veroordeling tot vergoeding ervan, nader op te maken bij staat. Die onderdelen van de primaire vordering zijn immers gekoppeld aan de vernietiging van de besluiten. Toegekomen wordt dus aan de subsidiaire vorderingen van [eiser] , ertoe strekkende te verklaren voor recht dat gedaagden onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld en tot veroordeling van gedaagden tot betaling van schadevergoeding.
Geen onrechtmatig handelen gedaagden
5.21.
Ingeval de rechtbank de besluiten niet vernietigt, of dit wel doet, maar zij de rechtsgevolgen ervan in stand houdt, voert [eiser] subsidiair aan dat de verkoop van de [familienaam] -ondernemingen op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat gedaagden ieder voor zich onrechtmatig hebben gehandeld jegens hem. Daaraan legt hij hetzelfde ten grondslag als aan de gevorderde vernietiging van de besluiten, namelijk (verkort weergegeven) dat de verkoop er op korte termijn is “doorgeduwd”, zonder overleg, tegen een te lage prijs en zonder dat zijn bod in aanmerking is genomen. Daarnaast wijst [eiser] ook hier op de hoge kosten die de begeleiding van de transactie met zich heeft gebracht.
5.22.
Uit de stellingen van [eiser] en de overgelegde producties volgt niet dat door een of meer gedaagden jegens [eiser] onrechtmatig is gehandeld of nagelaten. Verkoop van de [familienaam] -ondernemingen was waartoe de certificaathouders, ook [eiser] , op enig moment hebben besloten en waartoe nadien ook rechtsgeldige besluiten zijn genomen. Gezien de stroeve verhoudingen tussen de certificaathouders en de betrokken bestuurders was verkoop een voor de hand liggende stap.
5.23.
Het bestuur van [gedaagde 2] en van [gedaagde 3] heeft [eiser] (en de andere certificaathouders) voldoende betrokken bij en geïnformeerd over het verkooptraject zie hiervoor ook hetgeen onder 5.1 tot en met 5.20 is overwogen). Door [eiser] geuite verdenkingen van fraude en diefstal binnen de [familienaam] -ondernemingen zijn steeds serieus opgepakt. Van enige gegrondheid van die aantijgingen is niet gebleken. Het kan zo zijn dat [eiser] teleurgesteld is in zijn verwachtingen over de opbrengst doordat de eerder door IRIS begrote waarde hoger was, maar dat betekent nog niet dat de uiteindelijke verkoopprijs te laag was. Zoals reeds is overwogen, is niet aannemelijk dat een hogere verkoopopbrengst had kunnen worden gerealiseerd. Het bedrag dat Neptune heeft betaald was kennelijk wat de markt in de gegeven omstandigheden voor de [familienaam] -ondernemingen wilde betalen. [eiser] heeft de gelegenheid gehad om zijn eigen hogere bod te onderbouwen. Dat heeft hij nooit gedaan. Dat [eiser] dat bod had kunnen financieren en dat daarmee een hogere opbrengst gegenereerd had kunnen worden, is niet aannemelijk gemaakt.
5.24.
Met het doorzetten van de verkoop aan Neptune is uitvoering gegeven aan de duidelijke wens van de andere twee certificaathouders om de [familienaam] -ondernemingen te verkopen. Zij hadden in dit kader ook de vereiste meerderheid in de vergadering van certificaathouders. Zij wilden van het certificaathouderschap af, en zagen op enig moment door gedragingen van [eiser] geen heil meer in een overname door [eiser] zelf. Het bestuur van [gedaagde 2] en van [gedaagde 3] vond bovendien dat de toekomst van de [familienaam] -ondernemingen daarmee niet voldoende gewaarborgd was.
5.25.
Verkoop van de [familienaam] -ondernemingen vond al met al plaats onder moeilijke omstandigheden, maar geheel overeenkomstig de wens van [gedaagde 6] en [erflater] . Zij hielden samen een tweederde meerderheid van de certificaten in [gedaagde 2] . Met het meewerken aan besluitvorming over die verkoop heeft geen van de gedaagden onder deze omstandigheden onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] .
Conclusie: afwijzing alle vorderingen
5.26.
Voor vernietiging van de besluiten en voor veroordeling van gedaagden in dat kader tot vergoeding van schade is geen plaats. Van onrechtmatig handelen of nalaten van een of meer gedaagden is niet gebleken. Ook in zoverre is geen plaats voor een veroordeling van gedaagden tot vergoeding van schade aan [eiser] . Alle vorderingen van [eiser] worden dus afgewezen.
Proceskosten
5.27.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Aan de advocaat van [gedaagde 3] c.s. worden twee punten van liquidatietarief II toegekend (in totaal € 1.196,-). Aan de advocaat van [gedaagde 6] en de executeur en de advocaat van [familienaam] Holding en Zuid-Holland Beheer wordt elk € 598,- toegekend (één punt van liquidatietarief II), omdat namens die partijen een zeer beperkte respectievelijk geen conclusie van antwoord is ingediend en is aangesloten bij het verweer van [gedaagde 3] c.s. Daarnaast zullen de door [gedaagde 3] c.s. en [gedaagde 6] en de executeur gevorderde nakosten, neerkomend op € 173,- (plus de verhoging die in de beslissing is vermeld) worden toegewezen.
5.28.
De door [gedaagde 3] c.s. en [gedaagde 6] en de executeur gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.
5.29.
De proceskostenveroordelingen ten aanzien van [gedaagde 3] c.s. en [gedaagde 6] en de executeur zullen, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. [familienaam] Holding en Zuid-Holland Beheer hebben geen uitvoerbaar bij voorraadverklaring gevorderd. De proceskostenveroordeling zal ten aanzien van hen dan ook niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

6.De beslissing

De rechtbank,
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde 3] c.s. van € 1.196,- vermeerderd met nakosten van € 173,-, een en ander te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en, als [eiser] niet tijdig aan deze veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, vermeerderd met € 90,-, plus de kosten van betekening;
6.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde 6] en de executeur van € 598,- vermeerderd met nakosten van € 173,-, een en ander te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en, als [eiser] niet tijdig aan deze veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, vermeerderd met € 90,-, plus de kosten van betekening;
6.4.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de onder 6.2 en 6.3 bedoelde proceskosten als hij deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving heeft voldaan;
6.5.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [familienaam] Holding en Zuid-Holland Beheer van € 598,-;
6.6.
verklaart 6.2, 6.3 en 6.4 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, mr. J.M.J. Arts en mr. A. van Sonsbeeck. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.
[1861/1729/3455/3395]