ECLI:NL:RBROT:2024:2074

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
10.152406.21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verlengde invoer van verdovende middelen met betrekking tot cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op Curaçao, die wordt verdacht van het medeplegen van de verlengde invoer van 55,52 kilogram cocaïne. De verdachte was vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. T. Altindag. Tijdens de zitting op 12 februari 2024 is het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie, mr. A.M.F. de Rooij, een gevangenisstraf van 24 maanden heeft geëist. De verdediging betoogde dat de verdachte niet betrokken was bij de invoer van de verdovende middelen, maar dit verweer werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat het medeplegen van de verlengde invoer wettig en overtuigend bewezen was, en dat de verdachte op 11 mei 2021 te Rotterdam samen met anderen opzettelijk cocaïne had ingevoerd.

De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en was na mei 2021 niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. De rechtbank besloot tot een gevangenisstraf van 720 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en legde daarnaast een taakstraf van 240 uren op. De rechtbank oordeelde dat de internationale drugshandel veel criminaliteit met zich meebrengt en dat de verdachte enkel uit financieel gewin handelde. De rechtbank heeft ook een geldbedrag van € 503,80 aan de verdachte teruggegeven en het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de oudste en jongste rechter niet in staat waren het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.152406.21
Datum uitspraak: 26 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren op Curaçao op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] [postcode01] [plaats01],
raadsvrouw mr. T. Altindag, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Kort gezegd wordt de verdachte verweten dat hij samen met anderen opzettelijk 55,52 kilogram cocaïne heeft ingevoerd (verlengde invoer). Als dat niet kan worden bewezen, wordt hem subsidiair verweten dat hij samen met anderen met opzet die 55,52 kilogram cocaïne heeft vervoerd en voorhanden heeft gehad.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.M.F. de Rooij heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Het ten laste gelegde kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Uit de bewijsmiddelen in het dossier kan niet worden afgeleid dat de verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de invoer van verdovende middelen. Dat de verdovende middelen in de auto van de verdachte zijn aangetroffen zegt immers niks. En de verbalisant [naam01] die verklaart dat hij de verdachte herkende kan de bestuurder niet goed gezien hebben. De verdachte dient daarom integraal te worden vrijgesproken.
4.1.2.
Beoordeling
Het verweer van de verdediging wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen.
4.1.3.
Conclusie
Het medeplegen van de verlengde invoer, zoals primair ten laste is gelegd, is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 11 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 55,52 kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

Het bewezen feit levert op:
(primair)
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de verlengde invoer van ruim 55 kilogram cocaïne. De verdachte is met zijn auto midden in de nacht naar het Waalhavengebied gereden, waar hij contact had met twee personen ter hoogte van de United Waalhaven Terminal, waarna de verdachte is weggereden. Later zijn twee tassen met cocaïne in zijn auto gevonden. De verdachte heeft hiermee een bijdrage aan de invoer van en de handel in drugs geleverd. Internationale drugshandel veroorzaakt veel rand- en gevolgcriminaliteit. Daarnaast is cocaïne een voor de gezondheid zeer schadelijke stof. De verdachte heeft kennelijk slechts zijn eigen financiële gewin voor ogen gehad.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 januari 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan het plegen van het feit niet onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en na mei 2021 ook niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit, tegen de achtergrond van de huidige internationale drugsproblematiek, kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf.
De rechtbank constateert verder dat de redelijke termijn is overschreden, hetgeen niet is toe te rekenen aan de verdachte. Dit dient tot uitdrukking te worden gebracht in de uiteindelijk op te leggen straffen en het tijdsverloop raakt de vraag welk strafdoel nog is gediend met oplegging van een forse gevangenisstraf. Als de zaak binnen de gebruikelijke termijn op zitting zou zijn gebracht, zou de rechtbank - mede gelet op de strafdoelen die dan nog effectief kunnen worden gerealiseerd en de straffen die in soortgelijke worden opgelegd – zijn gekomen tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden (720 dagen). In dit geval zal de rechtbank in plaats daarvan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, gelijk aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in combinatie met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf. Deze voorwaardelijke straf is ook bedoeld om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op de verstreken tijd en de omstandigheid dat de verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan het plegen van nieuwe strafbare feiten vindt de rechtbank daarbij een proeftijd van 1 jaar voldoende. Daarnaast zal de rechtbank in het kader van de retributie een taakstraf van 240 uren opleggen. Op die manier kan de verdachte ook een positieve bijdrage aan de samenleving leveren.
Alles afwegend acht de rechtbank de straffen van hierna te noemen duur passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag van € 503,80 zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, zoals de officier van justitie op de terechtzitting heeft gerekwireerd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2 en 10 van de Opiumwet

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van zevenhonderd en twintig (720) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
vijfhonderd eenenveertig (541) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 1 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
tweehonderd en veertig (240) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van honderd en
twintig (120) dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van: een geldbedrag van € 503,80;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. L.J.M. Janssen en J. van de Klashorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 26 februari 2024.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

12.Bijlage I

Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 11 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 55,52 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 55,52 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.