ECLI:NL:RBROT:2024:2070

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
10.177653.23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging straatroof en voorhanden hebben vuurwapen met DNA-bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op Curaçao, die verdacht werd van poging tot straatroof en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als medepleger betrokken was bij een poging tot diefstal met geweld, waarbij het slachtoffer werd bedreigd met een vuurwapen. Het incident vond plaats op 16 juli 2023 in Schiedam, waar de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer aanvielen en hem met geweld probeerden te beroven van zijn tas. DNA van het slachtoffer werd aangetroffen op het vuurwapen, wat de betrokkenheid van de verdachte bevestigde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende wetenschap en beschikkingsmacht had over het vuurwapen, dat in het voertuig van de verdachte werd aangetroffen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en heeft hem hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, die € 5.000,- bedraagt, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.177653.23
VI-nummer: 99/000543-39
Datum uitspraak: 23 januari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01]
geboren te Curaçao op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres01] ,
raadsvrouw mr. M. Wever, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 januari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdachte wordt - kort weergegeven - verdacht van het medeplegen van diefstal met geweld. Als dat niet kan worden bewezen, wordt hem subsidiair verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Verder wordt hem verweten dat hij samen met anderen een vuurwapen voorhanden heeft gehad.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S. Bosmans heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van het voorhanden hebben van 3 kogelpatronen;
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van diefstal met geweld en van het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest;
  • afwijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, in de zaak met VI-nummer 99-000543-39.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van drie kogelpatronen niet wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte zal van dat onderdeel van de tenlastelegging zonder nadere motivering worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
Medeplegen poging diefstal met geweld (feit 1 primair)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte is niet als medepleger betrokken bij de ten laste gelegde poging tot diefstal met geweld. De voor een bewezenverklaring vereiste dubbel opzet op die diefstal volgt niet uit wettige en overtuigende bewijsmiddelen in het dossier. Daarnaast had de verdachte geen aandeel in de ten laste gelegde geweldshandelingen. Immers, niet hij maar de medeverdachte is met het slachtoffer in gevecht geraakt en heeft daarbij aan de tas van het slachtoffer getrokken. Dat daarbij een vuurwapen is gebruikt, waarmee de aangever beweerdelijk op het hoofd is geslagen staat niet vast. DNA van de aangever dat op het in beslag genomen vuurwapen is aangetroffen, laat de mogelijkheid open dat dit op een ander tijdstip en op andere wijze daarop terecht is gekomen. Daarbij komt dat van de verdachte geen DNA op dat vuurwapen is aangetroffen. Voorts heeft de verdachte de medeverdachte en het slachtoffer juist uit elkaar gehaald door het slachtoffer van hem weg te duwen. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de verdachte en diens medeverdachte in de nacht van 16 juli 2023 aanwezig zijn geweest op de parkeerplaats van de Dr. Kuyperlaan in Schiedam en dat tussen de medeverdachte en de aangever een vechtpartij heeft plaatsgevonden. Zowel de verdachte als de medeverdachte erkennen dit. Ook staat vast dat de aangever daarbij diverse hoofdwonden heeft opgelopen. De verklaring van de aangever dat drie mannen hebben geprobeerd hem van (de inhoud van) zijn tas te beroven, waarbij hij met een vuurwapen op het hoofd is geslagen en de loop ervan in zijn mond is geduwd, vindt steun in getuigenverklaringen van buurtbewoners die niet bij het incident betrokken waren. Zij hebben verklaard dat ze uit het raam zagen hoe een man door drie personen werd vastgehouden en werd geslagen. Een getuige zag dat een van die drie personen de man van achteren benaderde en zijn tasje probeerde af te pakken. Zij hoorde de man schreeuwen: "blijf van mijn tas en geef mijn tas terug". Een andere buurtbewoonster hoorde dat de vastgehouden man riep: ‘ik heb het niet, ik heb het niet’. De rechtbank ziet hierin voldoende bewijs dat de verdachte en zijn medeverdachte zich een voorwerp dat de aangever bij zich zou hebben, bijvoorbeeld (de inhoud van) het tasje van de aangever wilden toe-eigenen. Dat getuigen uit het gezelschap van de verdachten hebben verklaard dat zij deze gang van zaken niet hebben waargenomen, doet aan het voorgaande niet af.
Met betrekking tot de geweldshandelingen staat vast dat DNA van de aangever op en ook in de loop van het in beslag genomen vuurwapen is aangetroffen. Dit strookt met de verklaring van de aangever. De rechtbank heeft op grond van de stukken in het dossier geen enkele reden om aan te nemen dat het DNA van de aangever op een ander moment dan het hiervoor bedoelde incident dan wel door overdracht via de medeverdachte op het vuurwapen terecht is gekomen. Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario met betrekking tot de DNA-overdracht wordt daarom als onaannemelijk terzijde geschoven.
De rechtbank stelt tevens vast dat de verdachte samen met zijn medeverdachte en anderen in de auto is aangekomen, zij samen zijn uitgestapt en vervolgens weer gezamenlijk zijn vertrokken. Alles in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zodanig nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen dat hij als medepleger kan worden aangemerkt.
4.2.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. Het ten laste gelegde medeplegen van poging diefstal met geweld (feit 1 primair) is wettig en overtuigend bewezen.
Medeplegen van voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 2)
4.2.4.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen. De enkele aanwezigheid van de verdachte op het parkeerterrein en in het voertuig waarin naderhand een vuurwapen is aangetroffen, is onvoldoende om te stellen dat hij wetenschap en beschikkingsmacht daarover had.
4.2.5.
Beoordeling
De rechtbank stelt, gelet op het hiervoor bewezen verklaarde feit, vast dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het vuurwapen. Gelet op de wijze waarop het vuurwapen is aangetroffen in het voertuig waarin de verdachte en zijn medeverdachte zaten, had de verdachte daarover ook de beschikkingsmacht. Ook hierbij is sprake van medeplegen. Dat de medeverdachte heeft verklaard dat het vuurwapen aan hem toebehoort, maakt dat oordeel niet anders.
4.2.6.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. Het medeplegen van het ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 2) is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair)
hij op 16 juli 2023 te Schiedam, op de openbare weg (aan de Doctor Kuyperlaan) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningweg te nemen enig goed toebehorende aan [slachtoffer01] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of vergezellen en/of volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer01] , te plegen met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- die [slachtoffer01] te slaan met een vuurwapen en
- een vuurwapen te richten op die [slachtoffer01] en
- een vuurwapen tegen de wang en/of het hoofd van die [slachtoffer01] te duwen en
- een vuurwapen in de mond van die [slachtoffer01] te duwen en
- met
devuist die [slachtoffer01] te slaan en/of stompen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 16 juli 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver van het merk BBM, model Olympic 38, kaliber .22
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
(primair)
medeplegen poging diefstal voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
2.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met zijn medeverdachte en anderen geprobeerd het slachtoffer te beroven van (de inhoud van) diens tas. Daarbij hebben zij grof geweld gebruikt. Terwijl het slachtoffer werd beetgehouden door een of meerdere personen, heeft een ander een vuurwapen op hem gericht, dit vuurwapen tegen zijn gezicht en in zijn mond geduwd en het slachtoffer ermee op zijn achterhoofd geslagen. Verder kreeg het slachtoffer ook enkele vuistslagen. Dit moet voor het slachtoffer zeer beangstigend zijn geweest. In het ziekenhuis is gebleken dat hij een dikke wang had en zijn achterhoofd moest worden gehecht. Ook had hij een wond bij zijn neus, waaraan hij een litteken heeft overgehouden. Dit is een ernstig strafbaar feit dat – nu het midden in de nacht in de openbare ruimte heeft plaatsgevonden – gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt in de samenleving in het algemeen en bij buurtbewoners in het bijzonder.
De verdachte en zijn medeverdachte hebben ook een (geladen) vuurwapen voorhanden gehad. Met zijn handelen heeft de verdachte een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van anderen in het leven geroepen. Het bezit van een vuurwapen leidt ook vaak tot het gebruik ervan. Daarom wordt tegen vuurwapenbezit streng opgetreden.
De rechtbank rekent de verdachte aan dat hij op de terechtzitting geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Hij heeft daarmee geen inzicht getoond in het kwalijke van zijn handelen en de impact ervan op het slachtoffer.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 december 2023 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 oktober 2023. Dit rapport houdt het volgende in. De verdachte werd ten tijde van het ten laste gelegde begeleid door de reclassering. Hoewel de verdachte een ontwikkeling in positieve zin heeft laten zien, is het zorgelijk dat hij in contact blijft komen met politie en justitie. De verdachte toont weinig inlevingsvermogen en overziet de gevolgen van zijn handelen op de langere termijn niet. Gebleken is dat de bijzondere voorwaarden onvoldoende hebben geleid tot gedragsverandering en verkleining van de kans op herhaling. De reclassering ziet daarom geen mogelijkheden meer voor begeleiding van de verdachte.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Strafverzwarend weegt mee dat de feiten zijn gepleegd midden in de nacht in de openbare ruimte, dat de verdachte en zijn medeverdachte een (geladen) vuurwapen voorhanden heeft gehad waarmee het slachtoffer is bedreigd en waardoor hij verwondingen heeft opgelopen op verschillende plekken op zijn hoofd. De rechtbank weegt aan de andere kant mee dat het bij een poging is gebleven.
De rechtbank zal daarom een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Dit dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank ziet, anders dan de verdediging op de terechtzitting heeft betoogd, geen aanleiding om daar bijzondere voorwaarden aan te verbinden, aangezien de reclassering geen mogelijkheden ziet voor begeleiding en toezicht.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:
[benadeelde partij01]ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 175,- aan materiële schade en een vergoeding van € 7.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
Het deel van de vordering dat ziet op de materiële schade, kan als voldoende onderbouwd worden toegewezen. Voor het overige heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Daarnaast dient een schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
8.2.
Beoordeling
De vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van materiële schade is door de verdediging gemotiveerd weersproken. Nader onderzoek naar de gegrondheid en de omvang van de schade levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast staat dat aan de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Anders dan de verdediging aanvoert, is het niet nodig voor de benadeelde partij om deze schade nog nader te onderbouwen. De aard en ernst van de normschending in de deze zaak (in het bijzonder: bedreiging door middel van een vuurwapen in de mond) brengen in dit geval mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 5.000-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre ten opzichte van de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 16 juli 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij
[benadeelde partij01]een schadevergoeding betalen van
€ 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen
  • 36f, 45, 47, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 26 van de Wet Wapens en Munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
Parketnummer: 10-177653-23
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde onderdeel voorhanden hebben van een vuurwapen, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
zes (6) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij01], te betalen een bedrag van
€ 5.000,- (zegge: vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij01]niet-ontvankelijk in het deel van de vordering dat ziet op de materiële schade;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij
[benadeelde partij01]gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij01]te betalen
€ 5.000,-(hoofdsom,
zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 5.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
60 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
VI-nummer: 99-000543-39
wijst af de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. H.J. de Kraker en A.A.T. Visscher, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 23 januari 2024.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

13.Bijlage I

Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 16 juli 2023 te Schiedam, op de openbare weg (aan de Doctor Kuyperlaan) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een tas met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of vergezellen en/of volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer01] , te plegen met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer01] te slaan met een vuurwapen en/of
- een vuurwapen te richten op die [slachtoffer01] en/of
- een vuurwapen tegen de wang en/of het hoofd van die [slachtoffer01] te duwen en/of
- een vuurwapen in de mond van die [slachtoffer01] te duwen en/of
- met zijn vuist die [slachtoffer01] te slaan en/of stompen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 juli 2023 te Schiedam openlijk, te weten op of aan de Doctor Kuyperlaan, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer01] , door
- die [slachtoffer01] te slaan met een vuurwapen en/of
- met zijn vuist die [slachtoffer01] te slaan en/of stompen
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten één of meer
verwondingen aan het oor, de neus en het achterhoofd, voor die [slachtoffer01] ten gevolge
heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 16 juli 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver van het merk BBM, model Olympic 38, kaliber .22
en/of (bijbehorende) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en
munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie
III te weten 3 kogelpatronen, kaliber .22 voorhanden heeft gehad.