ECLI:NL:RBROT:2024:2047

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
ROT 23/3998
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van WIA-uitkering en niet tijdig beslissen door het UWV

Op 13 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.R. von Kriegenbergh-Lejuez, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. S. Roodenburg. Eiseres had op 23 november 2023 een aanvraag ingediend voor herbeoordeling van haar WIA-uitkering. Na een gebrek aan tijdige besluitvorming door verweerder, heeft eiseres op 5 juni 2023 beroep ingesteld. De rechtbank constateert dat verweerder op 22 augustus 2023 alsnog op het verzoek tot herbeoordeling heeft beslist, waardoor het procesbelang van eiseres met betrekking tot het niet tijdig nemen van een besluit is komen te vervallen. De rechtbank verklaart dit onderdeel van het beroep niet-ontvankelijk.

De rechtbank oordeelt verder dat de beslistermijn voor de herbeoordeling is overschreden en dat verweerder een dwangsom van € 1.442,- heeft toegekend aan eiseres. De rechtbank verwijst het beroep tegen de herbeoordeling naar verweerder voor behandeling in de bezwaarprocedure, aangezien het besluit van 22 augustus 2023 een primair besluit is waartegen eerst bezwaar moet worden gemaakt. Eiseres heeft inmiddels een bezwaarprocedure gestart tegen dit besluit.

De rechtbank bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- moet vergoeden en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 875,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3998

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. S.R. von Kriegenbergh-Lejuez,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
gemachtigde: mr. S. Roodenburg.

Procesverloop

Eiseres heeft op 23 november 2023 bij verweerder een aanvraag gedaan voor een herbeoordeling van de haar toegekende uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij brief van 25 januari 2023 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld, omdat verweerder niet tijdig een beslissing heeft genomen.
Bij besluit van 27 maart 2023 heeft verweerder aan eiseres een dwangsom toegekend.
Op 5 juni 2023 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op haar verzoek, waarbij eiseres de rechtbank heeft verzocht verweerder op te dragen binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen.
Verweerder heeft op 21 juni 2023 een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 22 augustus 2023 heeft verweerder alsnog op het verzoek tot herbeoordeling beslist.
Bij brief van 22 september 2023 heeft eiseres te kennen gegeven dat verweerder met zijn besluit van 22 augustus 2023 niet geheel tegemoet is gekomen aan haar verzoek.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2024. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft zich bij verweerder gemeld voor een herbeoordeling van haar recht op een Wet WIA-uitkering. Verweerder heeft dit verzoek in behandeling genomen.
Niet tijdig beslissen
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij besluit van 22 augustus 2023 alsnog op het verzoek tot herbeoordeling van het recht van eiseres op een Wet WIA-uitkering heeft beslist. Dit betekent dat het procesbelang van eiseres bij het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is komen te ontvallen. De rechtbank zal dit onderdeel van het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.
3. Hierbij geldt dat niet in geschil is dat de beslistermijn voor het verzoek tot herbeoordeling is overschreden.
4. Verweerder heeft op 27 maart 2023 een dwangsombeslissing genomen, waarin aan eiseres een dwangsom van € 1.442,- is toegekend. Gelet hierop hoeft de rechtbank de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom niet vast te stellen.

Herbeoordeling WIA-uitkering

5. Bij besluit van 22 augustus 2023 heeft verweerder beslist op het verzoek van eiseres om herbeoordeling van haar recht op een Wet WIA-uitkering. Aangezien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit en het besluit van 22 augustus 2023 niet geheel aan het beroep tegemoet komt, wordt dit beroep, gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
6. Het besluit van 22 augustus 2023 is een besluit in primo. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb dient tegen dat besluit eerst een bezwaarschrift te worden ingediend. Een andersluidende opvatting zou tekort doen aan het uitgangspunt van de Awb dat, alvorens de rechter om een oordeel gevraagd kan worden, eerst in de bezwaarschrift-procedure een heroverweging dient plaats te vinden. Het door eiseres ingestelde beroep wordt derhalve met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb naar verweerder verwezen teneinde als bezwaarschrift te worden behandeld. Daarbij merkt de rechtbank op eiseres bij brief van 12 december 2023 kenbaar heeft gemaakt een bezwaarprocedure te zijn gestart tegen verweerders besluit van 22 augustus 2023.
7. Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op. De rechtbank houdt de zaak niet aan zich zoals ter zitting is besproken. Dit betekent het volgende. De behandeling van het bezwaar ligt bij verweerder voor. Op het moment dat verweerder (opnieuw) de beslistermijn niet haalt dan staat het eiseres vrij een nieuw beroep in te dienen tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
8. Omdat ten tijde van het instellen van het beroep nog sprake was van niet tijdig beslissen op haar verzoek, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden en veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten
9. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat hij alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
  • verwijst het beroep voor zover gericht tegen de herbeoordeling van de WIA-uitkering naar verweerder ter behandeling in de (lopende) bezwaarprocedure;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van
C.E. Delvaux, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 13 maart 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.