ECLI:NL:RBROT:2024:2043

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
11/870435-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van een veroordeelde wegens overtreding van voorwaarden

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 19 februari 2024 uitspraak gedaan over de vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, die in 2013 een gevangenisstraf van tien jaar kreeg opgelegd, was op 23 augustus 2019 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder strikte voorwaarden. Deze voorwaarden omvatten onder andere het verbod op het plegen van strafbare feiten en het naleven van specifieke gedragsregels, waaronder het gebruik van verdovende middelen en alcohol.

Echter, de veroordeelde heeft zich niet aan deze voorwaarden gehouden. In november 2023 werd hij verdacht van het dealen in verdovende middelen en er werd een positieve urinecontrole vastgesteld. Dit leidde tot de beëindiging van zijn woontraject bij Exodus Roosendaal. Op 29 januari 2024 heeft het Openbaar Ministerie een vordering ingediend tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, wat resulteerde in een openbare terechtzitting op 19 februari 2024.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen, waarbij werd vastgesteld dat de veroordeelde verwijtbaar de voorwaarden niet had nageleefd. De rechtbank gelastte dat de veroordeelde een gedeelte van de vrijheidsstraf van 120 dagen moet ondergaan, of zoveel korter als nodig voor het opstarten van een passend traject zoals begeleid wonen of klinische behandeling. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

Rechtbank ROtterdam
Team straf 3
VI-zaaknummer: 99/000227-50
Parketnummer: 11/870435-12
Datum uitspraak: 19 februari 2024
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank in de zaak tegen de veroordeelde:

[verdachte01] ,

geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
gedetineerd in [detentieadres01] ,
raadsvrouw mr. W. Geurts, advocaat te Amsterdam.

Opgelegde straf

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank
Rotterdam van 16 juli 2013, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest.
Op grond van de wettelijke bepalingen was de voorwaardelijke invrijheidsstelingsdatum van de veroordeelde op 15 juni 2019 vastgesteld. De veroordeelde is op 23 augustus 2019 feitelijk voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Hieraan zijn – kort gezegd – de volgende voorwaarden verbonden:
Algemene voorwaarde:
De veroordeelde pleegt geen strafbare feiten.
Bijzondere voorwaarden:
een contactverbod;
een locatieverbod;
een locatiegebod;
een meldplicht;
een opname in een zorginstelling/klinische behandeling;
het begeleid wonen of een maatschappelijke opvang;
een inspanningsverplichting voor het verkrijgen en behouden van woonruimte en een structurele en zinvolle dagbesteding;
een open, gemotiveerde en meewerkende houding tonen met betrekking tot het toezicht en de behandeling;
het verlenen van medewerking aan middelencontroles;
het tonen van openheid van zaken ten aanzien van de financiële situatie.
De proeftijd is op 23 augustus 2019 ingegaan en bedroeg 1217 dagen.
Op 28 augustus 2019, 22 oktober 2019, 18 februari 2020 en 29 november 2022 zijn de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden gewijzigd, zodat deze – voor zover relevant voor deze beslissing – thans luiden:
6.
De veroordeelde verblijft gedurende de proeftijd in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten Exodus Roosendaal, althans in soortgelijke instelling. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen en het dagprogramma die de instelling heeft opgesteld.
9.
De veroordeelde gebruikt geen verdovende middelen genoemd op lijst 1 en 2 in de Opiumwet (harddrugs en softdrugs). Daarnaast gebruikt de veroordeelde geen alcohol. De veroordeelde werkt mee aan ademonderzoek (blaastest) en/of urineonderzoek en/of een ander controlemiddel om dit verbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Bij beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 december 2020 is de voorwaardelijke invrijheidsstelling herroepen met 487 dagen wegens overtreding van de algemene voorwaarde.
De nieuwe invrijheidsstellingsdatum van de veroordeelde was op 20 januari 2023. De veroordeelde is op 30 januari 2023 feitelijk voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
De proeftijd is op 30 januari 2023 ingegaan en bedraagt 730 dagen.
De rechter-commissaris heeft op 31 januari 2024 de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling bevolen, wegens overtreding van de bijzondere voorwaarden.

Vordering

Op 29 januari 2024 heeft het Openbaar Ministerie een vordering ingediend tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde, wegens het niet naleven van de hiervoor onder 6 en 9 genoemde voorwaarden.
Bij de vordering is overgelegd het rapport van Reclassering Nederland, afdeling reclassering (hierna ook: de reclassering), gedateerd 26 januari 2024.

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 19 februari 2024.
De officier van justitie mr. W.A.J.A. Welten en de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw zijn gehoord.
Voorts is de deskundige [naam01] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, gehoord.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling en heeft de rechtbank verzocht om dit te doen voor een duur van 120 dagen.
De veroordeelde en de raadsvrouw hebben verzocht de vordering af te wijzen. Daartoe is aangevoerd dat reeds in november 2023 door Exodus is bepaald dat de veroordeelde de instelling moest verlaten, wegens verdenkingen vanwege dealen in verdovende middelen en een positieve urinecontrole. Dit heeft echter destijds niet geleid tot het indienen van een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Deze vordering is pas ingediend na een nieuw incident in januari 2024, terwijl dat incident door de veroordeelde wordt betwist en hij daarover niet is gesproken of bevraagd. Daarbij komt dat een nieuw vervolgtraject in een NIFP-kliniek of soortgelijke instelling niet proportioneel is, omdat de veroordeelde daar sinds zijn veroordeling al langere tijd heeft doorgebracht.

Beoordeling

Het rapport van de reclassering houdt in dat er geen invulling meer kan worden gegeven aan het toezicht, omdat de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden die zien op het alcohol- en drugsverbod en het begeleid wonen. In november 2023 bleek dat de verdachte werd verdacht van het dealen in verdovende middelen. In diezelfde maand is er een positieve urinecontrole afgenomen. Hierop is aan de veroordeelde medegedeeld dat het woontraject bij Exodus per 10 februari 2024 zou worden beëindigd. In januari 2024 heeft de verdachte nogmaals de huisregels van Exodus overtreden door de woning binnen te gaan terwijl hij lachgas gebruikte en hij andere personen binnenliet. Tijdens een hier op volgende kamercontrole is er een tuitje gevonden dat op een lachgasfles kan worden geplaatst.
De deskundige heeft op de terechtzitting het rapport van de reclassering toegelicht en daarbij verklaard dat een gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling de reclassering de mogelijkheid biedt om opnieuw onderzoek te doen naar passende diagnostiek voor de veroordeelde. Zonder passende begeleiding wordt het risico op recidive als hoog ingeschat.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de veroordeelde de voormelde voorwaarden verwijtbaar niet heeft nageleefd.
Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk, te weten honderdtwintig dagen of zoveel korter als nodig voor het opstarten van een passend traject zoals begeleid wonen of klinische behandeling, moet worden ondergaan. Indien blijkt dat de veroordeelde eerder dan deze honderdtwintig dagen geplaatst kan worden binnen een voor hem passend traject, dient deze tijd niet volledig te worden benut.

BeslissingDe rechtbank:

wijst toe de vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
gelast dat van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog een gedeelte, groot 120 (honderdtwintig) dagen, of zoveel korter als nodig voor het opstarten van een passend traject moet worden ondergaan.
Deze beslissing is genomen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mr. drs. K. Th. van Barneveld en mr. dr. S. Wahedi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Graaf, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 februari 2024.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.