Op 8 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzetzaak van [naam opposante] B.V. tegen de heffingsambtenaar van de gemeente [naam verweerder]. De zaak betreft een verzet tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 28 oktober 2022, waarin het beroep van Bartels niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het niet volledig betalen van het griffierecht van € 360,-. Bartels had verzet ingesteld en verzocht om gehoord te worden. Tijdens de zitting op 30 januari 2024 was Bartels aanwezig, maar de verweerder was niet verschenen.
De rechtbank oordeelde dat het verzet niet-ontvankelijk was omdat Bartels niet tijdig gronden van verzet had ingediend. De rechtbank had eerder al verzocht om het verzuim te herstellen, maar Bartels had geen gronden aangevoerd tegen de eerdere uitspraak. De rechtbank concludeerde dat het verzet niet-ontvankelijk was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Daarnaast had Bartels verzocht om een schadevergoeding wegens onredelijke vertraging in de procedure, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat [naam opposante] B.V. gemachtigd was om beroep in te stellen. Daarom werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Ook was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Bartels had verder verzocht om terugstorting van € 36,- aan griffierecht, wat door de rechtbank werd bevestigd, maar dit deed niets af aan de eerdere overwegingen.
De uitspraak werd gedaan door rechter mr. S.E.C. Debets, in aanwezigheid van griffier mr. S.J. Veth, en is openbaar uitgesproken op 8 maart 2024.