ECLI:NL:RBROT:2024:1982

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
FT EA 24/56 en FT EA 24/57
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurachterstand en schuldsanering

In deze zaak heeft verzoekster op 15 januari 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b, eerste lid, van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening. Dit verzoek was gericht op het verbieden van de uitvoering van een ontruimingsvonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 december 2022, waarbij verzoekster werd bevolen haar huurwoning te ontruimen. Verzoekster verkeerde in een problematische schuldensituatie, met een huurachterstand van meer dan vijf maanden, en had verklaard dat zij de huur niet kon betalen door een loonstop en gezondheidsproblemen. Tijdens de zitting op 8 februari 2024 heeft verzoekster ook aangegeven dat zij zich had aangemeld voor schuldhulp en dat er een intakegesprek voor beschermingsbewind gepland stond.

Verweerster, Woonbron, heeft in haar verweerschrift betoogd dat verzoekster niet in aanmerking komt voor de gevraagde voorlopige voorziening, omdat er al een betalingsregeling was die niet werd nagekomen. Verweerster stelde dat de loonstop te wijten was aan het niet voldoen aan re-integratieverplichtingen door verzoekster en dat eerdere schuldregelingen niet succesvol waren. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet. Aangezien verzoekster een kopie van het ontruimingsvonnis had overgelegd, concludeerde de rechtbank dat er inderdaad een bedreigende situatie was.

De rechtbank heeft echter ook de belangen van beide partijen afgewogen. Het belang van verzoekster was om in de huurwoning te blijven en het schuldhulpverleningstraject te doorlopen, terwijl het belang van verweerster was om het ontruimingsvonnis uit te voeren. Gezien het feit dat verzoekster de huurtermijnen niet had voldaan en er onvoldoende vooruitzicht was op tijdige betalingen, heeft de rechtbank geoordeeld dat het belang van verweerster zwaarder woog. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en verzoekster werd niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] – [nummer02]
uitspraakdatum: 15 februari 2024
[verzoekster01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 15 januari 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 15 januari 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 8 februari 2024.
Ter zitting van 8 februari 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer [naam01] , werkzaam bij Flanderijn, namens Woonbron, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
De heer [naam02] , werkzaam bij Flanderijn, heeft namens verweerster voorafgaand aan de zitting op 6 februari 2024 aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 december 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster bevindt zich in een problematische schuldensituatie en heeft een huurachterstand van ruim vijf maanden. Verzoekster heeft verklaard dat zij de huur niet kon betalen vanwege een loonstop. Volgens verzoekster is er beslag gelegd op de PW-uitkering van verzoekster en heeft haar werkgever tweemaal onterecht haar loon stopgezet.
Daarnaast heeft verzoekster ter zitting verklaard dat zij de huur niet wilde betalen omdat zij sinds 2008 last heeft van schimmel in de woning. Ook benoemt verzoekster ter zitting dat zij sinds 2017 een reumapatiënt is en ziek thuis zit. Verzoekster verklaart bereid te zijn om te betalen maar stelt dat zij hiertoe niet in de gelegenheid is gesteld.
Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat zij zich heeft gemeld bij de Gemeente Nissewaard voor schuldhulp. Verder is verzoekster tweeënhalve week voor de zitting begonnen met het instellen van beschermingsbewind. Een intakegesprek betreffende het beschermingsbewind staat gepland op 12 februari 2024.

3.Het verweer

Verweerster stelt zich in haar verweerschrift op het standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen. Verweerster voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan.
Verzoekster en verweerster hadden al een betalingsregeling lopen welke niet is nagekomen door verzoekster. Verweerster is hierdoor van mening dat verzoekster wel degelijk in de gelegenheid is gesteld om de huur in te lopen. Verweerster brengt ook naar voren dat de loonstop door de werkgever van verzoekster te verwijten is aan verzoekster zelf omdat zij niet voldeed aan de re-integratieverplichtingen. Daarnaast stelt verweerster dat een schuldregeling via de gemeente al lang heeft plaatsgevonden en dit niet tot succes heeft geleid. Voor verweerster is het nu niet duidelijk waarom dat nu anders zou zijn. Tot slot stelt verweerster zich op het standpunt dat schimmel in de woning geen reden is om geen huur meer te betalen en dat dit, naast het gebrek aan voldoende inkomsten en de stelling van verzoekster dat zij de huur niet meer gaat betalen, geen vertrouwen geeft in het betalen van de lopende termijnen.
Ter zitting heeft verweerster nog benadrukt dat de achterstand nog steeds oploopt en er aan Woonbron nog niets is overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van schuldhulpverlening of een stabilisatietraject terwijl verzoekster hier ruim een jaar de tijd voor heeft gehad.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 december 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 6 december 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 16 januari 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 16 december 2022 ten uitvoer kan leggen.
Ter zitting is gebleken dat verzoekster de lopende huurtermijnen van de maanden oktober 2023 tot en met februari 2024 niet heeft voldaan. De laatste betaling heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2023, voor de huur van de maand september 2023. Er is daarnaast onvoldoende concreet vooruitzicht dat de komende huurtermijnen tijdig kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster is te laat begonnen met het zoeken naar hulp waardoor de huurachterstand is blijven oplopen en nog steeds oploopt. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerster zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoekster. De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van
A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2024.