ECLI:NL:RBROT:2024:1981

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
FT EA 24/71 en FT EA 24/72 en FT EA 24/73 en FT EA 24/74 en
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening in het kader van schuldsanering en huurachterstand

Op 15 februari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers een voorlopige voorziening vroegen op grond van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw). De verzoekers, die te maken hebben met een huurachterstand als gevolg van een gokverslaving, vroegen de rechtbank om hen te beschermen tegen ontruiming van hun woning. De rechtbank had eerder op 17 januari 2024 de behandeling van het verzoek bepaald op 8 februari 2024. Tijdens de zitting op 8 februari 2024 werd de heer [naam01] gehoord, die namens de verweerster, G.S. Netherlands Bright C.V., optrad. De verweerster stelde dat de verzoekers niet alleen de huurachterstand niet hadden voldaan, maar ook dat zij de lopende huurtermijnen niet betaalden en dat een bijlage bij het verzoekschrift vervalst was.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bedreigende situatie, aangezien verzoekers een vonnis van 24 november 2023 tot ontruiming hadden ontvangen. De rechtbank moest een afweging maken tussen de belangen van verzoekers en die van de verweerster. Verzoekers wilden in hun huurwoning blijven en een minnelijk schuldhulpverleningstraject doorlopen, terwijl de verweerster het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren. De rechtbank concludeerde dat verzoekers niet hadden aangetoond dat zij in staat waren om de huurtermijnen te voldoen, en dat het belang van de verweerster zwaarder woog. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en werden verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.

De rechtbank benadrukte dat verzoekers in de toekomst een nieuw verzoek kunnen indienen indien nodig. De uitspraak werd gedaan door mr. B.A. Cnossen, rechter, en griffier A.B.T. Fernandes Pedra was aanwezig.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] – [nummer02]
[nummer03] – [nummer04]
uitspraakdatum: 15 februari 2024
[verzoeker01] en [verzoeker02],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 16 januari 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 17 januari 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 8 februari 2024.
Ter zitting van 8 februari 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • de heer [verzoeker01] , verzoeker;
  • mr. D.A. IJpelaar, advocaat van verzoekers;
  • de heer [naam01] , werkzaam bij Armaere Gerechtsdeurwaarders, namens G.S. Netherlands Bright C.V., gevestigd te Den Haag (hierna: verweerster).
De heer [naam01] heeft namens verweerster voorafgaand aan de zitting op 29 en 31 januari 2024 aan de rechtbank aanvullende stukken toegezonden.
Op 13 februari 2024 heeft de heer [naam01] namens verweerster een e-mail gestuurd aan de rechtbank.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 november 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat de huurachterstand is ontstaan omdat hij in het verleden een gokverslaving had en zijn inkomen had vergokt in plaats van daarvan de huur te betalen. Verzoeker heeft hiervoor hulp gezocht en heeft zich laten behandelen voor zijn verslaving. Verzoeker heeft deze behandeling afgerond en heeft op 10 oktober 2023 een certificaat hiervoor behaald. In december 2023 is verzoeker tevens begonnen met werken.

3.Het verweer

Verweerster stelt zich ter zitting op het standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen. Verweerster voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan.
Naast de huurachterstand hebben verzoekers de lopende huurtermijnen niet voldaan en hebben zij tevens een bijlage bij het verzoekschrift – te weten een bankafschrift waaruit de overboeking van één maand huur zou moeten blijken – overgelegd welke bijlage volgens verweerster vervalst of niet compleet is. Die huurtermijn is nooit overgemaakt. Verweerster heeft er geen vertrouwen in dat de regeling in de toekomst kan worden nagekomen. Het is niet aannemelijk dat de situatie van verzoekers op korte termijn zal verbeteren en ook onvoldoende aannemelijk dat verzoekers zich naar behoren zullen inspannen om een minnelijk traject te doorlopen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekers een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 november 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers en een kopie van het exploot van 2 januari 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 18 januari 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekers, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekers enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekers bestaat erin dat zij in de huurwoning kunnen blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekers kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 24 november 2023 ten uitvoer kan leggen.
Ter zitting is gebleken dat verzoekers de lopende huurtermijnen over januari en februari 2024 niet hebben voldaan. Aan hen is daarop de gelegenheid geboden om die lopende huurtermijnen alsnog te voldoen en dinsdag 13 februari 2024 vóór 12.00 uur een betaalbewijs daarvan aan de rechtbank over te leggen. Verweerster is verzocht de rechtbank te laten weten of die betalingen zijn ontvangen.
Verzoekers hebben hieraan niet voldaan. Verweerster heeft op dinsdag 13 februari 2024 laten weten dat de desbetreffende betalingen niet zijn ontvangen door de verhuurder.
Gelet op het voorgaande is onvoldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerster zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoeker. De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zullen verzoekers gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kunnen verzoekers te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van
A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2024.