ECLI:NL:RBROT:2024:1980

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
FT EA 24/30 en FT EA 24/31
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurbetalingen

In deze zaak heeft verzoeker op 8 januari 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 24 januari 2024 bepaald. Tijdens deze zitting heeft de verweerster, vertegenwoordigd door GGN Mastering Credit B.V., aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het verzoek, mits er een voorwaarde in het vonnis wordt opgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in een bedreigende situatie verkeert, aangezien er een ontruimingsvonnis van 7 juni 2019 tegen hem is uitgesproken. Verzoeker heeft verklaard dat hij in de komende maanden voldoende inkomsten verwacht om de huur te kunnen betalen. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen en besloten om de voorlopige voorziening toe te wijzen, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De beslissing houdt in dat de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis wordt opgeschort voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid voor verzoeker om in de huurwoning te blijven zolang hij aan zijn betalingsverplichtingen voldoet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] – [nummer02]
uitspraakdatum: 31 januari 2024
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 8 januari 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 8 januari 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 24 januari 2024.
Ter zitting van 24 januari 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • [verzoeker01] , verzoeker;
  • mr. D.A. IJpelaar, advocaat van verzoeker.
GGN Mastering Credit B.V. heeft namens stichting Woonstad Rotterdam (hierna: verweerster) op 23 januari 2024 een brief toegezonden waarin zij tevens heeft aangegeven dat namens verweerster niemand ter zitting zal verschijnen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 7 juni 2019 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij werkzaam is als zelfstandige. Hij heeft gedurende het aankomende jaar zicht op voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te kunnen voldoen. Ter zitting heeft de advocaat van verzoeker verklaard dat de huur over de maanden december 2023, januari 2024 en februari 2024 is voldaan.

3.Het verweer

Verweerster heeft bij e-mailbericht van 23 januari 2024 haar standpunt aan de rechtbank kenbaar gemaakt. Verweerster heeft geen bezwaar tegen het toewijzen van het verzoek, mits in het vonnis wordt opgenomen dat, indien de lopende huur niet wordt voldaan, het vonnis van de kantonrechter van 7 juni 2019 alsnog ten uitvoer kan worden gelegd.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 7 juni 2019 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 16 november 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 9 januari 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 7 juni 2019 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Ter zitting is verklaard dat verzoeker het aankomende jaar zicht heeft op voldoende inkomsten, zodat de lopende huurtermijnen kunnen worden voldaan. De huur over de maanden december 2023, januari 2024 en februari 2024 is betaald. De rechtbank neemt verder in haar overwegingen mee dat verweerster zich niet tegen het verzoek verzet. De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het verzoek van verzoeker toewijzen.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 7 juni 2019 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres01] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
8 januari 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.