ECLI:NL:RBROT:2024:1943

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
10/088431-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige stiefdochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige stiefdochter. De verdachte, geboren in Suriname in 1972, werd bijgestaan door raadsman mr. S.C. van Paridon. De officier van justitie, mr. W.B.J. ten Have, eiste een gevangenisstraf van drie maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte in de periode van 23 december 2018 tot en met 26 mei 2020 ontuchtige handelingen had gepleegd met zijn stiefdochter, die op dat moment nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de handelingen een ontuchtig karakter hadden en dat de verdachte misbruik had gemaakt van zijn positie ten opzichte van het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twee maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.500,- aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/088431-21
Datum uitspraak: 29 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Suriname) op [geboortedatum01] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres01] [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 februari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden en heeft in dit verband het volgende aangevoerd. Het dossier biedt onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om te komen tot een veroordeling van het ten laste gelegde. Nu het Nederlandse strafrecht als uitgangspunt een dadergericht stelsel kent, dient de ontkennende verklaring van de verdachte als startpunt van het onderzoek te dienen. De belastende verklaring van de stiefdochter staat daar lijnrecht tegenover, met uitzondering van een incidentele klap op de billen van de stiefdochter waarvan de verdachte erkent dat hij deze heeft gegeven. Deze handeling is echter gedaan zonder seksuele intenties en was slechts speels van aard. Daarmee is dus geen sprake van ontuchtige handelingen. Voor de overige handelingen uit de tenlastelegging waarover de stiefdochter een verklaring heeft afgelegd, bevindt zich in het dossier onvoldoende steunbewijs, nu de getuigen verklaren over hetgeen zij van de stiefdochter hebben gehoord en daarmee afkomstig zijn uit dezelfde bron, te weten de stiefdochter. Ook de opname van het ‘confrontatiegesprek’ levert onvoldoende steun voor de gestelde ontuchtige handelingen.
4.1.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle in de tenlastelegging genoemde handelingen. De stiefdochter heeft verklaard dat de verdachte meerder malen aan haar billen heeft gezeten, dat hij (over haar trainingsbroek) aan haar vagina heeft gezeten en dat hij zijn stijve penis tegen haar lichaam aan heeft gehouden. Voor de verklaring van de stiefdochter is voldoende steunbewijs voorhanden. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij tijdens het stoeien ‘een stijve’ heeft gekregen en dat het kan zijn dat zij dat gevoeld heeft, omdat hij met zijn penis tegen haar lichaam aankwam als hij haar vastpakte. Daarnaast heeft de verdachte erkend zijn stiefdochter wel eens een klap op haar billen te hebben gegeven. Ten slotte heeft haar moeder verklaard dat haar dochter de verdachte niet leuk vond, en dat ze niet alleen met de verdachte in de woning wilde verblijven. De rechtbank acht (ook) deze verklaring ondersteunend voor het bewijs.
Dat de bewezenverklaarde handelingen een ontuchtig karakter hadden, en niet als ‘speels’ kunnen worden gezien, volgt uit de aard van de handelingen en de omstandigheden waaronder ze zijn verricht. De seksuele intentie van de verdachte met deze handelingen wordt naar het oordeel van de rechtbank nog eens bevestigd door de uitwerking van de geluidsopname, waarin door de verdachte tegen de stiefdochter wordt gezegd: ‘laat me je in je kont pakken’.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 23 december 2018 tot en met 26 mei 2020 te
Rotterdam,
met [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum02] 2006, die toen de leeftijd van zestien
jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
-het betasten van haar billen en
-het betasten van haar vagina en
-het houden van zijn met kleding bedekte stijve penis tegen haar met kleding
bedekte billen;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij zijn minderjarige stiefdochter. Daarmee heeft hij de lichamelijke integriteit van zijn stiefdochter, die vanwege haar leeftijd en haar relatie tot de verdachte in een zeer kwetsbare positie verkeerde, ernstig geschonden. De verdachte heeft daarbij misbruik gemaakt van het overwicht dat hij ten opzichte van haar had. In haar ouderlijk huis mocht zij veiligheid en geborgenheid verwachten.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het plegen van ontuchtige handelingen vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt ook dat de aangeefster lijdt onder hetgeen haar is overkomen en dat haar gevoel van veiligheid en vertrouwen is aangetast
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
25 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Uit het uittreksel justitiële documentatie blijkt wel dat de verdachte vaker met politie en justitie in aanraking is geweest en dat er inmiddels verschillende interventies zijn ingezet. Geen van deze interventies heeft mogen baten, waardoor de indruk bestaat dat begeleiding van de verdachte niet haalbaar is.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De redelijke termijn is geschonden. De vervolging van de verdachte heeft meer tijd in beslag genomen vanwege nader onderzoek dat op verzoek van de verdediging is verricht. Dat neemt niet weg dat de gehele duur van de procedure te lang is geweest, waarbij met name het verstrijken van de tijd sinds de zitting van 6 juli 2023 niet het gevolg is geweest van verzoeken van de zijde van de verdediging. De rechtbank houdt er bij de strafoplegging dan ook rekening mee dat het feit al van langer geleden dateert. Gelet op uitspraken in vergelijkbare zaken zou een gevangenisstraf van tien weken gepast zijn. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank deze gevangenisstraf matigen naar de hierna te noemen duur.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer01] , ter zake van het ten laste gelegde feit en waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de gehele vordering toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 december 2018 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak wordt door de verdediging primair verzocht de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair wordt verzocht de vordering te matigen tot een bedrag van € 1.000,-.
8.3.
Standpunt raadsvrouw benadeelde partij
Er is een hoger bedrag gevorderd dan als uitgangspunt geldt in de letsellijst vanwege de specifieke omstandigheden van het geval. Het betreft een minderjarig meisje en een veel oudere partner van haar moeder. Zij heeft lang een geheim met zich mee moeten dragen. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad mag er onder bepaalde omstandigheden worden uitgegaan van het ontstaan van geestelijk letsel. Het is aan de rechtbank om vast te stellen wat een billijk bedrag is.
8.4.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,- zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 23 december 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.5.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.500,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 december 2018 en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 63 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 1.500(hoofdsom,
zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 december 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.500 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. de Veld, voorzitter,
en mrs. E.A. Poppe-Gielesen en M.A.M. Dekkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.D. van der Veeke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 23 december 2018 tot en met 26 mei 2020 te
Rotterdam,
met [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum02] 2006, die toen de leeftijd van zestien
jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
-het betasten van haar billen en/of
-het betasten van haar vagina en/of
-het houden van zijn met kleding bedekte (stijve) penis tegen haar met kleding
bedekte billen;