ECLI:NL:RBROT:2024:1942

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
FT EA 23-1231
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de schuldsaneringsregeling met verlenging van de looptijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling (WSNP) door verzoeker, die in financiële problemen verkeert. De rechtbank heeft het verzoek behandeld tijdens een zitting op 29 februari 2024, waarbij verzoeker aanvullende stukken heeft overgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en dat er geen voldoende grond is voor afwijzing van het verzoek. Daarom is verzoeker toegelaten tot de WSNP, met een verlengde looptijd van vierentwintig maanden, in afwijking van de gebruikelijke achttien maanden.

De rechtbank heeft de ingangsdatum van de looptijd van de WSNP vastgesteld op 8 augustus 2023, op verzoek van verzoeker, die eerder is begonnen met aflossen. De rechtbank heeft overwogen dat verzoeker in bepaalde maanden een hogere afdrachtscapaciteit had dan het bedrag dat hij maandelijks heeft afgedragen, maar heeft besloten dat deze kleine achterstand geen consequenties hoeft te hebben voor de toelating tot de WSNP. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat verzoeker een deel van zijn schuldeisers heeft benadeeld door een nieuw aanbod te doen zonder medeweten van zijn schuldhulpverlener.

De rechtbank heeft de duur van de WSNP vastgesteld op vierentwintig maanden, waarbij rekening is gehouden met zowel de belangen van verzoeker als die van de schuldeisers. De rechtbank heeft de bevoegdheid om deze procedure te openen bevestigd, aangezien het centrum van voornaamste belangen van verzoeker in Nederland ligt. De rechter-commissaris is benoemd en er zijn verdere instructies gegeven aan de bewindvoerder. De uitspraak is openbaar uitgesproken en verzoeker kan binnen acht dagen hoger beroep instellen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
toepassing schuldsaneringsregeling
insolventienummer: [nummer01]
uitspraakdatum: 12 maart 2024
[verzoeker01],
[adres01] ,
[postcode01] [plaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft het verzoek behandeld ter zitting van 29 februari 2024.
Daarbij zijn verschenen en gehoord:
- de heer [verzoeker01] , verzoeker;
- de heer [naam01] , schuldhulpverlener.
Verzoeker heeft aan de rechtbank op 29 februari 2024 aanvullende stukken overgelegd.
Verzoeker is bij bericht van 5 maart 2024 in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verstrekken.
Verzoeker heeft aan de rechtbank op 6 maart 2024 aanvullende stukken overgelegd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

Toelating tot de schuldsaneringsregeling
Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Verzoeker verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met betaling van zijn schulden. Er is geen, althans onvoldoende grond gebleken voor afwijzing van het verzoek. Verzoeker zal daarom worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp).
De termijn (looptijd) van de wsnp is – sinds juli 2023 – in principe achttien maanden. De rechtbank stelt de termijn van de wsnp in afwijking van dat uitgangspunt, in dit geval op vierentwintig maanden (op grond van artikel 349a lid 1 Fw). Daarnaast wordt de ingangsdatum van de looptijd van de wsnp vastgesteld op 8 augustus 2023 (eveneens op grond van artikel 349a lid 1 Fw). De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.
Ingangsdatum looptijd van de schuldsaneringsregeling
Ter zitting heeft verzoeker de rechtbank verzocht de looptijd van de wsnp in te laten gaan per 8 augustus 2023 (datum eerste aflossing). Ter onderbouwing van dit verzoek heeft verzoeker na de zitting stukken overgelegd.
De rechtbank ziet op grond hiervan aanleiding om inderdaad een eerdere ingangsdatum van de looptijd van de wsnp te bepalen. In dit geval is verzoeker zeven maanden voor de uitspraak van vandaag begonnen met aflossen, op 8 augustus 2023. Schuldhulpverlening heeft gedurende die periode gecontroleerd of verzoeker de verplichting om fulltime te werken en inkomsten boven het vrij te laten bedrag af te dragen, heeft nageleefd. De rechtbank stelt op grond van de overgelegde salarisstroken, vtlb-berekening en het overzicht van overschrijvingen aan de Kredietbank, vast dat dit overwegend op de juiste wijze is gedaan. Uit de overgelegde berekeningstabel komt naar voren dat verzoeker in bepaalde maanden een iets hogere afdrachtscapaciteit had dan het bedrag van € 1.006,76, dat sinds augustus 2023 maandelijks is afgedragen. Verzoeker heeft daardoor een kleine achterstand in de aflossingen, ter hoogte van € 136,74. Omdat dit bedrag beperkt is in verhouding tot de maandelijkse afdrachtscapaciteit en in verhouding tot het totale bedrag aan aflossingen over die periode (van € 8.054,-), zal de rechtbank in dit geval geen consequenties verbinden aan die achterstand.
De rechtbank stelt daarom de ingangsdatum van de looptijd van de wettelijke regeling vast op 8 augustus 2023.
Looptijd van de schuldsaneringsregeling
De rechtbank stelt de duur van de regeling, in afwijking van het uitgangspunt van achttien maanden, echter vast op vierentwintig maanden (ex. artikel 349a lid 1 Fw). Hieraan ligt het volgende ten grondslag.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker een deel van zijn schuldeisers heeft benadeeld. Namens verzoeker heeft schuldhulpverlening in oktober 2022 al een minnelijke schuldregeling gestart voor de duur van 36 maanden. Deze regeling is uiteindelijk niet tot stand gekomen. Een aantal concurrente schuldeisers weigerde op dat moment in te stemmen met het aanbod. Om deze schuldeisers alsnog “mee te krijgen” in een regeling tegen finale kwijting, heeft verzoeker op eigen initiatief aan deze weigerende schuldeisers een nieuw aanbod gedaan van 35% tegen finale kwijting. Dit heeft hij zonder medeweten van zijn schuldhulpverlener gedaan, terwijl er al een aanbod was gedaan van 13,06% tegen finale kwijting aan alle concurrente schuldeisers. Verzoeker heeft vervolgens – met geld van familie – € 10.000,- betaald aan die groep weigerende schuldeisers (tegen finale kwijting). Dit geld is dus – terwijl er al een aanbod was gedaan aan alle schuldeisers– niet gelijkelijk verdeeld over alle schuldeisers.
Als deze € 10.000,- wel gelijk zou zijn verdeeld, dan zou aan alle schuldeisers nog een bedrag ten goede zijn komen. Bovendien zou dan (mogelijk) een schuldregeling voor de duur van 36 maanden tot stand zijn gekomen (al dan niet via een dwangakkoord), terwijl verzoeker nu een nieuw traject (voor de duur van 18 maanden) in gang moest zetten – waarin de (resterende) schuldeisers een lager percentage is aangeboden (van 8,4% voor de concurrenten). Verzoeker heeft daarmee, ondanks dat hij naar eigen zeggen de beste intenties had en ondanks dat de schuldenlast daarmee is verlaagd, de resterende schuldeisers benadeeld. Een deel van de schuld van de resterende schuldeisers is hierdoor naar het oordeel van de rechtbank niet te goeder trouw onbetaald gebleven. Dit valt verzoeker aan te rekenen en kan om die reden niet zonder consequenties blijven. Gelet op het feit dat verzoeker zich de afgelopen jaren wel degelijk heeft ingespannen om tot een oplossing voor zijn schulden te komen, acht de rechtbank het handelen van verzoeker echter onvoldoende zwaarwegend om hem nu niet toe te laten tot de wsnp.
De rechtbank vindt dat verzoeker gelet op het voorgaande voor een langere periode tot de wsnp moet worden toegelaten (ex. artikel 349a lid 1 Fw). De rechtbank bepaalt de duur van de wsnp ten aanzien van verzoeker op vierentwintig maanden. Bij het vaststellen van de duur is enerzijds rekening gehouden met het belang van verzoeker (dat erin gelegen is dat hij op enig moment een schuldenvrije toekomst tegemoet kan zien) en anderzijds met de belangen van de (gezamenlijke) schuldeisers, die door toedoen van verzoeker een bedrag zijn misgelopen. De rechtbank heeft als uitgangspunt genomen dat de resterende crediteuren tenminste een bedrag van € 8.000,- extra hadden ontvangen als het bedrag van € 10.000,- gelijkelijk was verdeeld onder de crediteuren. Hierbij wordt uitgegaan van de huidige crediteurenlast van circa € 135.000,- plus het bedrag van € 35.000,- waarvoor verzoeker een ‘extra’ regeling heeft getroffen (hierbij is nog geen rekening gehouden met de preferentie van de Belastingdienst, welke vordering onderdeel is van de huidige crediteurenlast). Op basis van de huidige afloscapaciteit zou een dergelijk bedrag in circa acht maanden ter compensatie aan de boedel kunnen worden afgedragen. Omdat verzoeker voor zijn schuldeisers in het eerdere traject echter ook een bedrag heeft gereserveerd ter hoogte van € 2.124,36, dat ook ten goede komt aan de resterende schuldeisers (in aanvulling op hetgeen hij sinds 8 augustus 2023 heeft gereserveerd), ziet de rechtbank aanleiding om de looptijd niet met acht, maar met zes maanden te verlengen.
Bevoegdheid rechtbank
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verzoeker in Nederland ligt.

3.De beslissing

De rechtbank:
- spreekt per de datum van dit vonnis de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoeker01],
geboren op [geboortedatum01] -1982 te [geboorteplaats01] ,
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ;
- stelt de termijn van de regeling vast op vierentwintig maanden, te rekenen vanaf 8 augustus 2023, waardoor deze termijn eindigt op 8 augustus 2025;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. C.G.E. Prenger
en tot bewindvoerder J.M. Hoogland,
gevestigd te Postbus 81145,
3009 GC Rotterdam;
- kent toe, voor zover de boedel dit toelaat, een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder van een telkens aan het eind van de maand opeisbaar bedrag. Dit bedrag is gelijk aan 1/25e deel van de overeenkomstig artikel 2 van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering (Staatsblad 2013, 308) te berekenen vergoeding, verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024. [1]
De griffier is buiten staat
dit vonnis te ondertekenen

Voetnoten

1.