ECLI:NL:RBROT:2024:1932

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
FT EA 23/1207 / FT EA 23/1208
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een faillissementsprocedure met betrekking tot een PW-uitkering en vrijstelling van sollicitatieplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling, ingediend door verzoeker, die kampt met een aanzienlijke schuldenlast van € 24.733,53. Verzoeker heeft een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers, waarbij hij 4,86% aan de preferente schuldeisers en 2,43% aan de concurrente schuldeisers heeft aangeboden. De schuldhulpverlener heeft bevestigd dat verzoeker vrijgesteld is van de sollicitatieplicht en dat zijn afloscapaciteit is gebaseerd op zijn PW-uitkering. Zes van de zeven schuldeisers hebben ingestemd met de regeling, maar één schuldeiser heeft geweigerd, wat aanleiding gaf tot deze procedure.

De rechtbank heeft beoordeeld of de weigering van de schuldeiser om in te stemmen met de schuldregeling in redelijkheid kon plaatsvinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van de schuldeiser een aanzienlijk deel van de totale schuldenlast uitmaakt, maar dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord is gegaan met de regeling. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het voorstel goed gedocumenteerd is en is getoetst door een onafhankelijke partij, de Kredietbank Rotterdam.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangen van verzoeker en de andere schuldeisers die hebben ingestemd met de regeling zwaarder wegen dan die van de schuldeiser die heeft geweigerd. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen en de schuldeiser bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is de schuldeiser veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op nihil, aangezien verzoeker niet door een advocaat is bijgestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nu een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 29 februari 2024
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 7 december 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser], in behandeling bij Van Houweling en Partners Gerechtsdeurwaarders (hierna: [schuldeiser]);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 22 februari 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • P. Ramjiawan en I. van Daele, beiden werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlener);
  • N. Bennett, werkzaam bij het CVD (hierna: begeleider);
  • N. de Laat, namens [schuldeiser].
Op 22 februari 2024 heeft de schuldhulpverlener – na de zitting – aanvullende stukken gestuurd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zeven schuldeisers, waarvan één preferente en zes concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben volgens het verzoekschrift in totaal een bedrag van € 24.733,53 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 10 oktober 2023 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 4,86% aan de preferente schuldeisers en 2,43% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. In de aanbiedingsbrief aan de schuldeisers was als totale schuldenlast opgenomen € 22.967,21. In de aanvullende stukken van 29 februari 2024 heeft de schuldhulpverlener gesteld dat de vordering van VGZ Zorgverzekeraar van € 1.766,32 twee keer in het verzoekschrift is opgenomen, waardoor de schuldenlast in het verzoekschrift verkeerd is opgenomen. Dit betekent dat de schuldenlast gelijk is gebleven aan de schuldenlast in de aanbodbrief. Het uitkeringspercentage aan de schuldeisers is ook gelijk gebleven aan het voorstel, zoals aangeboden in de aanbodbrief van 10 oktober 2023.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Pw-uitkering. Verzoeker was door de gemeente Rotterdam vrijgesteld van de sollicitatieverplichting vanaf 4 juli 2023 tot en met 4 januari 2024. Op 10 januari 2024 is verzoeker opnieuw vrijgesteld van de sollicitatieverplichting vanaf 10 januari 2024 tot en met 10 juli 2024. De begeleider van verzoeker heeft ter zitting verklaard dat verzoeker valt onder stedelijke zorg en dat verlenging van de vrijstelling van de sollicitatieverplichting aannemelijk is. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Zes schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 14.845,87 op verzoeker, welke 60% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

[schuldeiser] stelt zich op het standpunt dat de schuld niet is ontstaan uit onvermogen, maar uit onwil. Ter zitting heeft [schuldeiser] verklaard dat het aanbod niet in verhouding staat met de totale schuldvordering. De vordering van [schuldeiser] betreft immers een fors bedrag van € 14.845,87. Het aangeboden uitkeringspercentage van 2,42% staat hiermee niet in verhouding. Ook heeft [schuldeiser] nog kosten moeten maken die niet in de vordering zijn meegenomen. [schuldeiser] heeft verschillende pogingen ondernomen om er onderling met verzoeker uit te komen. Inmiddels heeft [schuldeiser] een vonnis van de rechtbank Rotterdam tot betaling van de vordering.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast van 60%. Aan de andere kant is een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zes van de zeven schuldeisers, met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker ontvangt een Pw-uitkering en is door de gemeente Rotterdam vrijgesteld van de sollicitatieverplichting op basis van medische belemmeringen en/of dringende sociale redenen. In het besluit van 4 juli 2023 is verzoeker vrijgesteld van de sollicitatieverplichting voor de periode 4 juli 2023 tot en met 4 januari 2024. En in het besluit van 10 januari 2024 is verzoeker vrijgesteld van de sollicitatieverplichting voor de periode 10 januari 2024 tot en met 10 juli 2024. Voldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker in de komende periode geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.