ECLI:NL:RBROT:2024:1931

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
FT EA 23/1152 / FT EA 23/1153
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldsaneringsprocedure met betrekking tot een schuldenlast en de rol van schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een dwangakkoord, ingediend door verzoeker, die kampt met een aanzienlijke schuldenlast van € 20.901,64. Verzoeker heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn veertien schuldeisers, waarbij hij 22,60% aan de preferente schuldeisers en 11,30% aan de concurrente schuldeisers heeft voorgesteld. Dertien van de veertien schuldeisers hebben ingestemd met deze regeling, maar één schuldeiser weigerde, wat leidde tot de procedure voor de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm en dat verzoeker zich maximaal heeft ingespannen om zijn schulden af te lossen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat verzoeker, ondanks zijn parttime dienstverband, in staat was om meer dan fulltime te werken en dat hij momenteel een WW-uitkering ontvangt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van verzoeker en de meerderheid van de schuldeisers zwaarder wegen dan die van de schuldeiser die weigerde in te stemmen met de regeling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek toegewezen en de schuldeiser bevolen in te stemmen met de schuldregeling. De kosten van de procedure zijn begroot op nihil, aangezien verzoeker niet door een advocaat werd bijgestaan. De rechtbank heeft ook bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 29 februari 2024
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 21 november 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser] (hierna: [schuldeiser]);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 29 februari 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • G. Fontijne en O.S.B. Karstens, beiden werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • F. Spruijt, namens [schuldeiser].
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift veertien schuldeisers, waarvan twee preferente en twaalf concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 20.901,64 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 18 juli 2023 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 22,60% aan de preferente schuldeisers en 11,30% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De totale schuldenlast betrof toen € 20.945,34. De schuldenlast is lager geworden.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling was gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker had op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker had een aanstelling voor 24 uur en had een arbeidscontract voor bepaalde tijd. Inmiddels ontvangt verzoeker een WW-uitkering. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Dertien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 4.422,15 op verzoeker, welke 21,2% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

[schuldeiser] stelt zich op het standpunt dat – gezien het inkomen van verzoeker – het zonder meer mogelijk is om tot volledige voldoening van de vordering te komen. Volgens [schuldeiser] verkeert verzoeker niet gerechtvaardigd in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen. De totale schuldenlast van € 20.901,64 kan worden voldaan door middel van betalingsregelingen over een langere periode. Ook heeft [schuldeiser] een vonnis van de rechtbank Rotterdam tot betaling van de vordering en die wordt anders zinloos.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 21,2%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk dertien van de veertien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel ten tijde van het aanbod en op dit moment het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht en dat verzoeker zich maximaal inspant om maximaal af te lossen aan zijn schuldeisers. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het voorstel in het belang is van de schuldeisers. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Aanbod maximaal haalbare
Ten tijde van het aanbod beschikte verzoeker weliswaar over een parttime dienstverband, maar werkte hij blijkens zijn loonstroken stelselmatig meer dan fulltime. Dat betekent dat verzoeker op dat moment voldeed aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week. Ter zitting is gebleken dat verzoeker op dit moment een WW-uitkering ontvangt. Ook heeft de schuldhulpverlener verklaart dat verzoeker voldoende solliciteert en daartoe verschillende sollicitatiebewijzen heeft overgelegd. Doordat er sprake is van een prognose akkoord zal door jaarlijkse hercontrole van de Kredietbank Rotterdam worden gecontroleerd of verzoeker (nog steeds) voldoet aan zijn sollicitatieverplichting. Het aanbod bevat hierdoor alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen. Verzoeker zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede. De rechtbank is van oordeel dat verzoek zich maximaal inspant om maximaal af te lossen aan zijn schuldeisers.
Belang van de schuldeisers
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.