In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 28 februari 2024, wordt een verzoek behandeld van een moeder zonder gezag om de omgangsregeling met haar minderjarige dochter aan te passen. De moeder verzoekt om gedurende drie maanden één keer per maand twee uur contact te hebben met de minderjarige, gevolgd door vier uur per maand contact. De rechtbank heeft eerder een voorlopige omgangsregeling vastgesteld waarbij de minderjarige één keer in de drie weken anderhalf uur begeleide omgang heeft met de moeder. De rechtbank overweegt dat het recht op omgang met ouders is vastgelegd in artikel 1:377a BW, en dat de niet met het gezag belaste ouder recht heeft op omgang met zijn of haar kind.
Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2024 zijn verschillende partijen aanwezig, waaronder de moeder, de gecertificeerde instelling (GI), de pleegmoeder en de raad voor de kinderbescherming. De GI heeft aangegeven dat het wijzigen van de omgangsregeling in één keer te veel onrust voor de minderjarige kan veroorzaken. De rechtbank is van mening dat de moeder recht heeft op contact met haar dochter, maar dat veranderingen in de omgangsregeling geleidelijk moeten plaatsvinden om de stabiliteit voor de minderjarige te waarborgen.
De rechtbank besluit dat de omgangsregeling zal blijven zoals eerder vastgesteld, met de toevoeging dat de pleegmoeder tot de 5e verjaardag van de minderjarige maximaal 30 minuten bij de omgang aanwezig mag zijn. De rechtbank verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en compenseert de proceskosten, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. S.L. Raphael, kinderrechter, en kan in hoger beroep worden aangevochten bij het gerechtshof Den Haag.