Op 15 februari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende de voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt met een verstandelijke beperking. Het verzoek tot voortzetting is ingediend door het CIZ, naar aanleiding van een last tot inbewaringstelling die op 9 februari 2024 door de burgemeester van de gemeente Leiden was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de betrokkene, die zich in een onveilige situatie bevond. Dit werd onderbouwd door de medische verklaring van een arts voor verstandelijk gehandicapten en de verklaringen van betrokkenen tijdens de mondelinge behandeling.
De rechtbank heeft geconstateerd dat het gedrag van de betrokkene, als gevolg van zijn verstandelijke handicap, leidde tot een situatie waarin zowel de betrokkene zelf als anderen in gevaar waren. Er waren aanwijzingen dat de betrokkene impulsief en onberekenbaar was, wat leidde tot angst bij medebewoners en begeleiders. De rechtbank oordeelde dat de voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk was om het ernstig nadeel te voorkomen en dat er geen minder ingrijpende alternatieven beschikbaar waren.
De rechtbank verleende de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling voor de duur van zes weken, tot en met 28 maart 2024. De beslissing werd mondeling gegeven door rechter S.L. Raphael en schriftelijk uitgewerkt door griffier M.E. Stoel. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.