ECLI:NL:RBROT:2024:191

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
C/10/670068 / FT RK 23/693
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een faillissementsverzoek tegen een ontbonden vennootschap wegens gebrek aan summierlijk gebleken baten

Op 16 januari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementszaak waarbij verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.H.M. Meijroos, een faillissementsverzoek heeft ingediend tegen de ontbonden besloten vennootschap [verweerster] B.V. Het verzoek is ingediend op 8 december 2023, waarbij verzoeker stelde dat verweerster een huurschuld van € 14.302,20 had opgebouwd en dat er vermoedens waren van onbehoorlijk bestuur. Verweerster is op 14 november 2023 uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel en heeft geen baten meer, wat door de rechtbank is bevestigd aan de hand van een uittreksel uit het handelsregister. De rechtbank oordeelde dat er niet summierlijk gebleken was van feiten die erop wijzen dat er nog baten aanwezig waren, ondanks de stellingen van verzoeker over mogelijke bestuurdersaansprakelijkheid. De rechtbank heeft het verzoek tot faillietverklaring afgewezen, omdat verweerster op het moment van ontbinding geen baten meer had en de stellingen van verzoeker niet voldoende waren om aan te nemen dat er nog baten waren. De beschikking is gegeven door mr. M. Aukema, rechter, in aanwezigheid van griffier J.B. Biezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Rekestnummer: C/10/670068 / FT RK 23/693
BESCHIKKING op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. H.H.M. Meijroos,
strekkende tot faillietverklaring van:
de (ontbonden) besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
statutair gevestigd [vestigingsplaats] ,
verweerster.

1.De procedure

Op 8 december 2023 heeft mr. Meijroos namens verzoeker een verzoekschrift tot faillietverklaring van verweerster ter griffie ingediend.
Mevrouw [naam] , voorheen (middellijk) bestuurder en thans bewaarder van boeken en bescheiden van verweerster, heeft op 13 december 2023 een
e-mail aan de rechtbank gestuurd.
Verzoeker is, bij monde van mr. Meijroos, op 9 januari 2024 in raadkamer verschenen en gehoord. Verweerster is niet verschenen.
Ter zitting heeft mr. Meijroos een oproepingsexploit en stukken met betrekking tot een steunvordering overgelegd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Standpunt verzoeker
Verzoeker heeft het faillissement van verweerster aangevraagd. Hij stelt daartoe – samengevat – het volgende.
Verweerster heeft uit hoofde van een op of omstreeks 29 maart 2021 gesloten overeenkomst kantoorruimte van verzoeker gehuurd. In verband daarmee is verweerster vervolgens in vijf maanden tijd € 14.302,20 aan huurtermijnen inclusief BTW verschuldigd geworden. Ondanks aanmaningen heeft verweerster de huurschuld niet betaald. Vanwege haar wanbetaling is verzoekster ook contractuele (boete)rente en buitengerechtelijke incassokosten plus BTW verschuldigd geworden. De vordering van verzoeker is opeisbaar.
Er is sprake van of er lijkt althans sprake te zijn van bestuurdersaansprakelijkheid en daarom is er een bate in de vorm van een vordering op de voormalige (middellijk) bestuurder. De bestuurder heeft de situatie dat verweerster niet aan haar verplichtingen kan voldoen laten ontstaan en laten voortduren. Uit de omstandigheid dat verweerster in korte tijd een huurschuld van ruim € 14.000,-- heeft opgelopen, blijkt dat er dingen niet goed zijn gegaan. Een curator zou de gang van zaken moeten onderzoeken. Het vermoeden bestaat dat de administratie niet goed is bijgehouden en incompleet is. De laatste gedeponeerde jaarrekening is van het jaar 2021 en die is in juli 2022 gedeponeerd. De bestuurder heeft verder de nieuwe voorschriften die gelden bij turboliquidatie niet in acht genomen want zij heeft niet de vereiste stukken bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel gedeponeerd en er is geen melding gedaan aan de schuldeisers. Bij faillissement kan de curator een vordering op grond van artikel 2:248 BW dan wel artikel 6:162 BW tegen de bestuurder instellen.
Verweerster laat ook vorderingen van andere schuldeisers onbetaald, waaronder een vordering van Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn, en zij verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen, aldus steeds verzoeker.
Standpunt verweerster
Mevrouw [naam] , voorheen (middellijk) bestuurder en thans bewaarder van boeken en bescheiden van de ontbonden vennootschap, heeft op 13 december 2023 een
e-mail aan de rechtbank gestuurd, waarin staat:
‘Geachte,
Bedrijf is met ingang van 14 november 2023 uitgeschreven bij KVK in verband met bedrijfsbeeindiging.’

3.De beoordeling

Uit het door verzoeker overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat op 16 november 2023 is geregistreerd dat de ontbonden vennootschap [verweerster] B.V. is opgehouden te bestaan omdat er met ingang van 14 november 2023 geen bekende baten meer zijn.
Op grond van artikel 2:19 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) houdt een rechtspersoon, indien hij op het tijdstip van zijn ontbinding geen baten meer heeft, alsdan op te bestaan. Indien een schuldeiser, stellende dat een rechtspersoon nog baten heeft, diens faillissement aanvraagt en vervolgens summierlijk blijkt van feiten en omstandigheden die voldoende aannemelijk maken dat er nog baten zijn, kan, indien aan de overige vereisten voor faillietverklaring is voldaan, het faillissement worden uitgesproken en moet de rechtspersoon geacht worden ter afwikkeling van het faillissement te zijn blijven bestaan (HR 27 januari 1995, NJ 1995, 579).
Verweerster heeft het vorderingsrecht van verzoeker en de stelling dat zij in de toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen, niet betwist.
Op basis van hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht, is naar het oordeel van de rechtbank niet summierlijk gebleken van feiten en omstandigheden die voldoende aannemelijk maken dat er nog baten zijn. Weliswaar worden aan de stelplicht van verzoeker in dit verband geen hoge eisen gesteld, maar de stelling dat sprake is (of lijkt te zijn) van kennelijk onbehoorlijk bestuur in de zin van artikel 2:248 BW dan wel onrechtmatig handelen (jegens de gezamenlijke schuldeisers) omdat verweerster in relatief korte tijd een relatief hoge huurschuld aan verzoeker kreeg en omdat verzoeker vermoedt dat de administratie van verweerster ondeugdelijk is, volstaat niet om aan te nemen dat er een mogelijke bate is in de vorm van een vordering op de bestuurder. Daarbij heeft verweerster de door verzoeker genoemde jaarrekening over 2021 binnen de in artikel 2:394 BW voorgeschreven termijn gedeponeerd.
Verweerster is op 14 november 2023 ontbonden. Artikel 2:19b BW is niet van toepassing op ontbindingen die plaatsvonden voor inwerkingtreding van de Tijdelijke wet transparantie turboliquidatie op 15 november 2023. Beoordeling van (de relevantie van) hetgeen is gesteld omtrent het niet naleven van de nieuwe voorschriften bij turboliquidatie, is niet aan de orde.
Op grond van het voorgaande moet het verzoek worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring.
Deze beschikking is op 16 januari 2024 gegeven door mr. M. Aukema, rechter, in aanwezigheid van J.B. Biezen, griffier. [1]

Voetnoten

1.